ECLI:NL:RBDHA:2020:12991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
C/09/595930 / JE RK 20-1652 en C/09/598135 / JE RK 20-1977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan over de aanhouding van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek tot uithuisplaatsing was ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de minderjarige, geboren in 2008, en zijn ouders, de vader en de moeder, als belanghebbenden aangemerkt. De vader woont in het Verenigd Koninkrijk en de moeder in Nederland. Beide ouders hebben advocaten ingeschakeld om hun belangen te behartigen.

De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een van 1 september 2020, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd en de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden. Tijdens de zitting op 1 december 2020 is de situatie van [minderjarige] besproken, waarbij de zorgen over zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling aan de orde kwamen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en aangegeven dat zij bereid is om mee te werken aan de hulpverlening. De vader heeft ook verweer gevoerd en aangegeven dat hij bereid is om voor [minderjarige] te zorgen, maar dat er onvoldoende zicht is op zijn opvoedkwaliteiten.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, maar dat er op dat moment geen geschikte plek voor [minderjarige] beschikbaar is. Daarom heeft de kinderrechter besloten om de behandeling van het verzoek aan te houden voor een periode van vier maanden, zodat er gezocht kan worden naar een passende plek en er onderzoek gedaan kan worden naar de mogelijkheden voor plaatsing bij de vader. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om, indien nodig, de Raad voor de Kinderbescherming te betrekken bij het onderzoek naar de thuissituatie van de vader in het Verenigd Koninkrijk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/598135 / JE RK 20-1977
Datum uitspraak: 1 december 2020

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 20 augustus 2020 ingekomen verzoek van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] het Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd te Den Haag,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: S.M. Hoogenraad, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 1 september 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 12 september 2020 tot 12 september 2021 (in de zaak met nummer C/09/595930 / JE RK 20-1652) en de behandeling van het verzoek tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling (C/09/598135 / JE RK 20-1977) aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 1 september 2020;
  • de brief met bijlagen d.d. 23 november 2020 van de gecertificeerde instelling;
  • de brief d.d. 30 november 2020 van de advocaat vaderszijde.
Op 1 december 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking d.d. 1 september 2020.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Er zijn ernstige zorgen over de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De afgelopen periode is het niet gelukt om bij de moeder thuis te komen en inzicht te krijgen in de opvoedsituatie bij de moeder. Vanuit school zijn er ook zorgen over [minderjarige] . Hij heeft nog steeds weinig contact met leeftijdsgenoten. Hij heeft geen concentratie in de klas, heeft moeite met zelfstandig werken en komt ongeïnteresseerd over. De hulpverlening vanuit Tien voor Toekomst is inmiddels afgesloten, omdat het niet is gelukt om met de moeder en [minderjarige] aan de doelen te werken. De moeder is belast met eigen problematiek en kan de veiligheid die [minderjarige] nodig heeft onvoldoende waarborgen, waardoor het niet in het belang van [minderjarige] is om bij de moeder te blijven wonen. De afgelopen periode is het contact met de vader niet van de grond gekomen. Een plaatsing bij de vader is hierdoor ook geen optie, omdat er onvoldoende zicht is op de opvoedkwaliteiten van de vader en de opvoedomgeving die hij [minderjarige] zou kunnen bieden. De vader heeft bovendien onvoldoende medewerking laten zien.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzochte. Ter zitting is verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat er onvoldoende zorgen zijn om hem uit huis te plaatsen. De moeder is bereid om mee te werken aan de hulpverlening en is in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Bovendien is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om [minderjarige] bij de vader te plaatsen. De advocaat heeft daarom namens de moeder verzocht het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen.
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, verweer gevoerd. Er zijn onvoldoende zorgen om [minderjarige] uit huis te plaatsen en de vorige uithuisplaatsing van [minderjarige] is erg traumatisch voor hem en de ouders geweest. De vader wil dat [minderjarige] bij de moeder blijft wonen. Als dit niet mogelijk is moet er meer onderzoek worden gedaan naar plaatsing van [minderjarige] bij de vader in [woonplaats 1] . De vader heeft verklaard dat hij zelfs bereid is om naar Nederland te komen om voor [minderjarige] te zorgen, maar dat dit moeilijker is wegens zijn werk en woonruimte. De advocaat verzoekt daarom namens de vader primair om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair om [minderjarige] bij de vader te plaatsen, bij voorkeur in [woonplaats 1] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing in principe aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de afgelopen periode de zorgen over de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] niet zijn afgenomen. Het is de moeder onvoldoende gelukt om inzicht te geven in de opvoedsituatie en op een constructieve manier mee te werken aan de hulpverlening. De moeder zegt weliswaar dat zij bereid is aan de hulpverlening mee te werken, maar de benodigde hulp komt desondanks al gedurende lange tijd onvoldoende tot stand. De kinderrechter acht de moeder daarom niet in staat om [minderjarige] het opvoedklimaat te kunnen bieden dat hij nodig heeft en is van oordeel dat [minderjarige] niet langer bij de moeder kan wonen. Op dit moment is er echter nog geen geschikte plek voor [minderjarige] beschikbaar en is er onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden van de vader om [minderjarige] wel de juiste opvoedomgeving te bieden. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de uithuisplaatsing grote gevolgen heeft voor [minderjarige] en in het verleden mogelijk erg traumatisch voor hem is geweest. De kinderrechter ziet daarom aanleiding het verzoek aan te houden voor de periode van vier maanden, zodat er de komende periode gezocht kan worden naar een passende plek voor [minderjarige] en er tegelijkertijd onderzoek gedaan kan worden naar de mogelijkheid om [minderjarige] – in eerste instantie in [woonplaats 1] – bij de vader te laten wonen. Hierbij is het van belang dat de gecertificeerde instelling indien noodzakelijk de Raad voor de Kinderbescherming zal betrekken bij het onderzoek, zodat er met de kinderbeschermingsautoriteiten in het Verenigd Koninkrijk onderzoek gedaan kan worden naar de thuissituatie van de vader.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
houdt de behandeling van het verzoek aan tot een nader te bepalen zitting,
bij voorkeur van mr. C.L. Strop, die in ieder geval is gelegen
vóór 1 april 2020;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de vader;
  • de advocaat van de vader: mr. I.G.M. van Gorkum;
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder: mr. S.M. Hoogenraad;
  • [minderjarige] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 december 2020.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.