ECLI:NL:RBDHA:2020:12990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
C/09/601184 / JE RK 20-2440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 2 oktober 2020 is ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen erkend zijn door de vader en dat de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 3]. De kinderen verblijven feitelijk in een gezinshuis en een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder, op 3 december 2019, de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar verlengd. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, omdat de ouders, ondanks hun inspanningen, nog niet in staat zijn om de benodigde structuur en begeleiding te bieden aan de kinderen. De ouders hebben verweer gevoerd en aangegeven dat zij grote stappen hebben gezet in hun opvoedcapaciteiten en verzoeken om een gezinsopname en terugplaatsing van [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de zorgen om de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 december 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/601184 / JE RK 20-2440
Datum uitspraak: 1 december 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 2 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
- [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. N. van Amsterdam, te Den Haag,

[pleegouders] , wonende te [woonplaats 2] , hierna tezamen te noemen: de pleegouders,

[gezinshuisouders] , wonende te [woonplaats 3] hierna tezamen te noemen: de gezinshuisouders.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de brief van de pepgroep d.d. 17 november 2020 moederszijde;
  • de brief van PsyQ d.d. 24 november 2020 moederszijde;
  • de brief van de ouders d.d. 30 november 2020.
Op 1 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder;
  • de advocaat van de ouders;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
  • de pleegouders;
  • de gezinshuisouders.

Feiten

  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn erkend door de vader.
  • De moeder is eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een gezinshuis en [minderjarige 3] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 3 december 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd van 6 december 2019 tot 6 december 2020, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De afgelopen periode zijn er passende interventies ingezet voor zowel de ouders als de kinderen om aan de gestelde doelen te kunnen werken. Met de ouders is gewerkt aan hun opvoedcapaciteiten. Ze zijn hierin gegroeid, maar over het geheel genomen zijn de ouders onvoldoende in staat de regie te nemen en de kinderen de structuur en voorspelbaarheid te bieden die ze nodig hebben. Verdere hulpverlening, zoals een gezinsopname, zal hierin geen verandering brengen. De kinderen profiteren op dit moment van de begeleiding in het gezinshuis en het pleeggezin. Het is niet mogelijk om de kinderen samen te plaatsen, omdat de gezinshuisouders hebben aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bovengemiddelde behoefte aan sturing en structuur van buitenaf nodig hebben en het GOM-gezin niet de juiste woonomgeving is voor een kleine jongen zoals [minderjarige 3] . Het is in het belang van [minderjarige 3] dat hij in het pleeggezin blijft waar hij zich positief ontwikkelt. Het perspectief van de kinderen is daarom wat de gecertificeerde instelling betreft dat ze opgroeien op de plekken waar ze nu verblijven. De gecertificeerde instelling ziet twee liefdevolle ouders die betrokken zijn bij de kinderen en een grote rol moeten blijven spelen in het leven van de kinderen. De verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing is noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling van de kinderen en te werken aan de rol van de ouders in hun leven.
De ouders hebben, mede bij monde van hun advocaat, verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders hebben grote stappen gezet en hebben zich intensief ingezet om met de hulpverlening te werken aan hun opvoedcapaciteiten. Ze hebben onder andere relatietherapie, traumatherapie en verschillende cursussen gevolgd. Ook hebben de ouders een goede samenwerking met de jeugdbeschermer en zijn ze gestopt met roken en blowen. De omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verloopt goed en de kinderen verblijven onbegeleid weekenden thuis. De ouders hebben verschillende voorstellen gedaan. Ze willen graag een gezinsopname, zodat er een duidelijk beeld komt van de zorg die ze de kinderen kunnen bieden. Ook verzoeken ze om te beginnen met een opbouwende terugplaatsing van [minderjarige 3] naar huis. Tot slot verklaren de ouders dat ze het erg belangrijk vinden dat de kinderen samen in één gezin worden geplaatst. De ouders willen de komende periode graag de kans krijgen om te laten zien dat hun opvoedkwaliteiten zijn gegroeid en dat ze voor de kinderen kunnen zorgen. De advocaat verzoekt daarom namens de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden toe te wijzen en het verzoek voor het overige aan te houden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bestaan uit het hierna volgende. De zorgen om de kinderen waren groot, omdat ze thuis weinig tot geen regelmaat en structuur kregen en de ouders een conflictueuze relatie hadden. De kinderen hebben daarom veel meegemaakt. De afgelopen periode zijn de ontwikkelbehoeften van de kinderen in kaart gebracht. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben onvoldoende vaardigheden om hun gedrag en emoties te reguleren, als gevolg van hechtingsproblematiek. Ze hebben hierdoor een bovengemiddelde behoefte aan sturing en structuur van buitenaf. [minderjarige 3] liet als baby veel stress gerelateerd gedrag zien en heeft in het verleden onvoldoende nabijheid, troost en geruststelling ervaren. De afgelopen periode hebben de kinderen zich positief ontwikkeld in het gezinshuis en het pleeggezin, maar ze hebben nog veel hulpverlening en begeleiding nodig om deze positieve lijn voort te kunnen zetten. De kinderrechter is daarom van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling en acht de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te houden op hun ontwikkeling en de omgang met de ouders.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de ouders zich de afgelopen periode intensief hebben ingezet om te werken aan hun opvoedcapaciteiten. Ze zijn hierin gegroeid en de contactmomenten met de kinderen verlopen positief. De ouders zijn liefdevol en betrokken bij de kinderen, maar zijn ondanks de ingezette hulpverlening nog steeds onvoldoende in staat gebleken om de kinderen de structuur en begeleiding te bieden die ze nodig hebben. De kinderrechter overweegt dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. Het is heel verdrietig voor de ouders dat de kinderrechter deze conclusie moet trekken, maar acht het in het belang van de kinderen dat duidelijkheid wordt gegeven over hun toekomstperspectief. Vanwege de disbalans tussen de opvoedcapaciteiten van de ouders en de ontwikkelbehoeften van de kinderen, zal het doel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer de thuisplaatsing van de kinderen bij de ouders zijn. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt in het huidige GOM-gezin en het perspectief van [minderjarige 3] ligt in het huidige pleeggezin. De kinderrechter zal de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen. Het is van belang dat de ouders een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de kinderen en dat de komende periode verder wordt gewerkt aan hun rol op afstand.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 6 december 2020 tot 6 december 2021 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 6 december 2020 tot 6 december 2021, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 6 december 2020 tot 6 december 2021, zijn de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.