5.11De kantonrechter zal de relevante overwegingen uit het betreffende arrest hieronder aanhalen en deze vervolgens toepassen op de voorliggende vordering. In het arrest overweegt het Hof in de rechtsoverwegingen 37 tot en met 48 van het arrest:
37 Volgens vaste rechtspraak kunnen als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 gebeurtenissen worden aangemerkt die naar hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waar deze geen daadwerkelijke invloed op kan uitoefenen, waarbij die twee voorwaarden cumulatief zijn (arresten van 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 20, en 12 maart 2020, Finnair, C‑832/18, EU:C:2019:204, punt 38).
38 Volgens overweging 14 van die verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich met name voordoen in geval van beveiligingsproblemen (arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, EU:C:2008:771, punt 21).
39 Vast staat dat het storende gedrag van een passagier dat heeft gerechtvaardigd dat de gezagvoerder van het luchtvaartuig – die overeenkomstig artikel 6 van het verdrag van Tokio en punt 7.d van bijlage IV bij verordening nr. 216/2008 verplicht is om alle maatregelen te nemen die in het belang van de veiligheid noodzakelijk zijn – de betrokken vlucht naar een andere luchthaven dan de luchthaven van aankomst heeft omgeleid teneinde deze passagier en zijn bagage van boord te halen, daadwerkelijk de veiligheid van deze vlucht in gevaar heeft gebracht.
40 In dit verband dient erop te worden gewezen dat de Uniewetgever, zoals blijkt uit artikel 4, lid 1, onder a), van verordening nr. 376/2014, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 7, van deze verordening, artikel 1 van uitvoeringsverordening 2015/1018 en punt 6.2 van bijlage I bij deze verordening, heeft aangegeven dat de moeilijkheden om passagiers die onder invloed verkeren, gewelddadig of weerspannig zijn, onder controle te houden, een aanzienlijk risico kunnen opleveren voor de veiligheid van het luchtverkeer, en dat zij daarom moeten worden gemeld via de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 376/2014 bedoelde systemen voor de verplichte melding van voorvallen.
41 Bovendien is storend gedrag dat zo ernstig is dat het rechtvaardigt dat de gezagvoerder de vlucht in kwestie omleidt, niet inherent aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij.
42 Hoewel het luchtvervoer van passagiers de hoofdtaak van die luchtvaartmaatschappij vormt en dit natuurlijk met zich meebrengt dat zij moet omgaan met het gedrag van de passagiers die zij vervoert, neemt dit immers niet weg dat een gedraging als aan de orde in het hoofdgeding geen gedrag vormt dat kan worden verwacht van een passagier, die niet alleen alle opdrachten van de gezagvoerder moet opvolgen die de veiligheid aan boord moeten waarborgen, overeenkomstig punt „CAT.GEN.MPA.110 Autoriteit van de gezagvoerder” van bijlage IV bij verordening nr. 965/2012, maar er ook zelf op moet toezien dat hij de goede uitvoering van de vervoersovereenkomst die hij heeft gesloten met de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert niet in gevaar brengt.
43 Voorts heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert in beginsel geen controle over dergelijk gedrag, aangezien dit uitgaat van een passagier, wiens gedrag en reacties op de verzoeken van de bemanning in beginsel niet voorspelbaar zijn, en de gezagvoerder en de bemanning slechts over beperkte middelen beschikken om een dergelijke passagier onder controle te houden.
44 In dit verband moet worden benadrukt dat de als reactie op dit gedrag door de gezagvoerder genomen beslissing om het luchtvaartuig om te leiden teneinde de passagier en zijn bagage van boord te halen, overeenkomstig punt „CAT.GEN.MPA.105 Verantwoordelijkheden van de gezagvoerder”, onder a), van bijlage IV bij verordening nr. 965/2012, is genomen in het kader van de krachtens artikel 8 en punt 7.d van bijlage IV van verordening nr. 216/2008 op hem rustende verantwoordelijkheid om elke maatregel te nemen die hij noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid.
45 Dit zou echter anders zijn indien blijkt, hetgeen de verwijzende rechter heeft na te gaan, dat de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe heeft bijgedragen dat de betrokken passagier zich storend is gaan gedragen, of indien deze luchtvaartmaatschappij op basis van voortekenen van dergelijk gedrag op dergelijk gedrag had kunnen anticiperen en de aangepaste maatregelen had kunnen [nemen] op een tijdstip waarop zij dat kon doen zonder grote gevolgen voor het verloop van de betrokken vlucht.
46 Zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie, evenals de Franse en de Oostenrijkse regering en de Europese Commissie hebben opgemerkt kan dit laatste met name het geval zijn wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier heeft laten instappen die zich reeds vóór of tijdens het instappen storend gedroeg, terwijl volgens punt „NCC.GEN.106 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gezagvoerder”, onder b), van bijlage VI bij verordening nr. 965/2012, de gezagvoerder de bevoegdheid heeft om het vervoer van personen, bagage of vracht die de veiligheid van het luchtvaartuig of de inzittenden in gevaar kunnen brengen, te weigeren of om deze uit het luchtvaartuig te verwijderen.
47 In een dergelijk geval zou het storende gedrag van een passagier, dat weliswaar nog steeds niet inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij, niettemin door die luchtvaartmaatschappij kunnen worden beheerst, zodat dit gedrag niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.
48 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het storende gedrag van een passagier dat heeft gerechtvaardigd dat de gezagvoerder van het luchtvaartuig de betrokken vlucht heeft omgeleid naar een andere luchthaven dan die van aankomst teneinde deze passagier en zijn bagage van boord te halen, valt onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van die bepaling, tenzij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe heeft bijgedragen dat de passagier zich storend is gaan gedragen, of, gelet op de voortekenen van dergelijk gedrag, niet de aangepaste maatregelen heeft getroffen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.