ECLI:NL:RBDHA:2020:12925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
8565676 RL EXPL 20-10037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om compensatie voor vertraging van vlucht Amsterdam naar Paramaribo op basis van EU-verordening 261/2004

In deze zaak vorderen de eisers compensatie van TUI Airlines Nederland B.V. voor de vertraging van vlucht OR 301 van Amsterdam naar Paramaribo op 18 september 2017. De vlucht vertrok met een vertraging van meer dan drie uur, wat volgens de Europese Verordening 261/2004 recht geeft op compensatie. De eisers stellen dat de vertraging niet te wijten was aan buitengewone omstandigheden, terwijl TUI zich beroept op een onhandelbare passagier als reden voor de vertraging. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert, omdat de gezagvoerder van de vlucht besloot terug te keren naar de gate vanwege het gedrag van een passagier die onder invloed van alcohol was. De rechter concludeert dat TUI niet verantwoordelijk is voor het gedrag van de passagier en dat er geen voortekenen waren dat de passagier onhandelbaar zou worden. De vordering van de passagiers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van TUI.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB/c
Rolnummer: 8565676 RL EXPL 19-10037
15 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiseres 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[eiseres 2], wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres 3], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarig kind
[minderjarige], beiden wonende [woonplaats] ,
4.
[eiser 1], wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarig kind
[minderjarige], beiden wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 3], wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 4], wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiseres 4], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarig kind
[minderjarige], beiden wonende te Wormer,
9.
[eiser 5], wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser 6], wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiseres 5], wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiseres 6], wonende te [woonplaats] ,
13.
[eiseres 7], wonende te [woonplaats] ,
14.
[eiser 7], wonende te [woonplaats] ,
15.
[eiser 8], wonende te [woonplaats] ,
16.
[eiser 9], wonende te [woonplaats] ,
17.
[eiseres 8], wonende te [woonplaats] ,
18.
[eiser 10], wonende te [woonplaats] ,
19.
[eiseres 9], wonende te [woonplaats] ,
20.
[eiseres 10], wonende te [woonplaats] ,
21.
[eiser 11], wonende te [woonplaats] ,
22.
[eiser 12], wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers] of de passagiers,
gemachtigden: [gemachtigden] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.,
gevestigd te Oude Meer en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: TUI,
gemachtigde: mevr. mr. M. Lustenhouwer (AKD).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 september 2019 met zeven producties (nrs. 1 tot en met 7);
  • de akte houdende overlegging producties aan de zijde van de passagiers van 17 juni 2020 met een productie (machtiging minderjarigenbewind [minderjarige] )
  • de conclusie van antwoord van 12 augustus 2020 met zeven producties (nrs. 1 tot en met 7);
  • de akte houdende overlegging producties ten behoeve van comparitie na antwoord aan de zijde van de passagiers, binnengekomen bij de griffie op 17 november 2020 met 22 producties (nrs. 1 tot en met 22).
1.2
Op 20 november 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij zijn namens [eisers] de gemachtigden verschenen en is namens TUI de gemachtigde verschenen samen met mevr. mr. W. Hooij. Tijdens de comparitie van partijen hebben de gemachtigden van [eisers] en heeft de gemachtigde van TUI aantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter comparitie van partijen zijn door de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Na de comparitie van partijen is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eisers] hadden een boeking voor vlucht OR 301 van TUI van [woonplaats] naar Zanderij International Airport, Paramaribo, Suriname op 18 september 2017. Volgens het oorspronkelijke schema zou deze vlucht vertrekken vanuit [woonplaats] op 18 september 2017 om 14:00 uur en de aankomst in Paramaribo was voorzien voor 18 september 2017 om 19:25 uur (lokale tijden) [1] .
2.2
Vlucht OR 301 is feitelijk vertrokken uit [woonplaats] op 18 september 2017 om 18:26 uur en is feitelijk in Paramaribo aangekomen op 18 september 2017 om 22:46 uur (lokale tijden).
2.3
De vluchtafstand [woonplaats] – Paramaribo bedraagt 7.351 kilometer.

3.De vordering

3.1
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, (I.) TUI te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf maandag 18 september 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (II.) TUI te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten begroot op € 998,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dinsdag 3 oktober 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (III.) TUI te veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde kosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
3.2
Aan hun vordering leggen [eisers] ten grondslag dat Europese regelgeving en jurisprudentie, meer in het bijzonder de EU-verordening 261/2004 (hierna; ‘de Verordening’) en (onder meer) de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2008 (C-549/07, Wallentin-Hermann-arrest), van 19 november 2009 (C-402/07, Sturgeon-arrest) hen recht geven op een vergoeding van € 300,00 dan wel € 600,00 per persoon in verband met opgelopen vertraging van hun vlucht van [woonplaats] naar [woonplaats] . Meer in het bijzonder stellen [eisers] dat de vertraging te wijten is aan verschillende factoren, waarvan er geen enkele heeft te gelden als een buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening. Daarom is TUI gehouden hen de compensatie te betalen die van toepassing is bij de betreffende vluchtafstand.

4.Het verweer

4.1
TUI voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eisers] Het verweer komt erop neer dat behalve de vertraging als gevolg van de wisseling van het vliegtuig, waarmee de vlucht zou worden uitgevoerd, alle overige factoren (niet vrij zijn van gate, vertraging met de TSAT en de onhandelbare passagier) gezamenlijk en individueel hebben te gelden als een buitengewone omstandigheid in de zin van de verordening, waardoor TUI niet gehouden is de compensatie voor vertraging aan de passagiers te betalen.

5.De beoordeling

5.1
De Verordening en de daarop gebaseerde jurisprudentie beoogt de passagier als consument van door een luchtvaartmaatschappij aangeboden diensten bescherming te bieden tegen annulering van vluchten en de met annulering gelijkgestelde vertragingen, die een bepaalde tijdsduur overschrijden. Deze bescherming vertaalt zich in bepaalde gefixeerde schadevergoedingen en andere verplichtingen, zoals verzorging en, indien aan de orde, overnachtingen. Als uitgangspunt is de luchtvaartmaatschappij gehouden een bepaalde aan de vluchtafstand gerelateerde vergoeding aan de passagier te betalen in geval van een vertraging van meer dan drie uur. Deze verplichting lijdt uitzondering indien de luchtvaartmaatschappij zich met succes op een bijzondere omstandigheid kan beroepen, die als oorzaak voor de vertraging heeft te gelden.
5.2
Voordat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering zal hij zich niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van de minderjarige [minderjarige] . Anders dan bij de minderjarige [minderjarige] is voor [minderjarige] geen machtiging van de wettelijk vertegenwoordiger overgelegd van de kantonrechter om namens de minderjarige in rechte op te treden. De bepaling van artikel 1:349 Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de kantonrechter niet alleen duidelijk wat inhoud en strekking betreft, maar is ook van openbare orde. Dat betekent dat de kantonrechter ambtshalve moet toetsen of de wettelijk vertegenwoordiger(s) over een machtiging om in rechte op te treden beschikken. Niet is gebleken dat de wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] over een dergelijke machtiging beschikt en daarom is eisende partij [eiseres 3] niet ontvankelijk in haar vordering namens [minderjarige] . [eiseres 3] dient erop toe te zien dat de veroordeling in de proceskosten, zoals die hierna zal worden uitgesproken op generlei wijze ten laste komt van [minderjarige] .
5.3
In het voorliggende geval verschillen partijen niet van mening dat sprake was van aan vertraging van meer dan 3 uur ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd van vlucht OR 301 in [woonplaats] . Partijen verschillen wel van mening of sprake was van een buitengewone omstandigheid, die de vertraging heeft veroorzaakt.
5.4
De oorspronkelijke planning van TUI bestond erin dat de betreffende vlucht zou worden uitgevoerd door een eigen vliegtuig van TUI. Vanwege redenen die voor de beoordeling niet ter zake doen was dit vliegtuig niet beschikbaar. In plaats van het eigen vliegtuig heeft TUI voor de betreffende vlucht een vliegtuig van Surinam Airways ingehuurd. Aanvankelijk zou de vlucht met het vliegtuig van Surinam Airways met een vertraging van 2:15 uur, dus om 16:15 uur kunnen vertrekken. Wegens slechte weersomstandigheden op de betreffende dag was er niet tijdig een gate beschikbaar, waardoor het vliegtuig uiteindelijk om 16:46 uur, dus met een vertraging van 2:46 uur, gereed was voor vertrek.
5.5
Om 16:46 uur kreeg het vliegtuig echter een TSAT (Target Start Up Time) opgelegd voor vertrek vanaf de gate van 16:59 uur. Het vliegtuig is vervolgens om 17:00 uur van de gate vertrokken.
5.6
Tijdens het taxiën naar de startbaan werd een passagier als gevolg van overmatig drankgebruik zodanig onhandelbaar dat de gezagvoerder van het vliegtuig moest besluiten terug te keren naar de gate. Het vliegtuig stond om 17:16 uur weer aan de gate, waar de Koninklijke Marechaussee de betreffende passagier van boord heeft gehaald.
5.7
Omdat ook de bagage van de passagier van boord moest worden gehaald en het vliegtuig nog brandstof moest bijtanken is vlucht OR 301 uiteindelijk om 18:26 uur daadwerkelijk vertrokken om te 22:46 uur in Paramaribo te arriveren. Rekening houdend met het tijdverschil tussen Nederland en Suriname kwam de feitelijke vertraging daarmee op 3:26 uur [2] .
5.8
Uit het voorgaande volgt dat de totale vertraging van vlucht OR 301 te wijten is aan een combinatie van factoren, te weten:
a. een vertraging als gevolg van de wisseling van het vliegtuig, waarmee de vlucht is uitgevoerd: 2:15 uur (14:00 uur – 16:15 uur). Voor deze vertraging doet TUI geen beroep op buitengewone omstandigheden;
b. een vertraging als gevolg van het niet beschikbaar zijn van een gate: 0:30 uur (16:15 uur – 16:45 uur);
c. een vertraging als gevolg van een door de luchtverkeersleiding opgelegde TSAT: 0:14 uur (16:45 uur – 16:59 uur);
d. een vertraging als gevolg van de noodzaak om een onhandelbare passagier van boord te laten halen: 1:26 uur (17:00 uur – 18:26 uur).
5.9
In deze procedure kunnen drie vertragingsfactoren een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van buitengewone omstandigheden, namelijk de factoren b., c. en d., die in rechtsoverweging 5.8 worden genoemd. Omdat de uiteindelijke vertraging van de vlucht 3:26 uur bedroeg is het in het kader van de beoordeling van de vordering van de passagiers alleen noodzakelijk te beoordelen of de vertraging in verband met de onhandelbare passagier als buitengewone omstandigheid heeft te gelden. Alleen die factor heeft de vertraging van meer dan drie uur kunnen veroorzaken. De vlucht had immers al een vertraging van 2:15 uur in verband met de wisseling van vliegtuig (waarbij TUI geen beroep doet op buitengewone omstandigheden) en de factoren b. en c., in totaal 0:44 uur, zouden de vertraging niet meer hebben doen zijn dan 3:00 uur, nog afgezien van het feit dat het vliegtuig tijdens de vlucht nog tijd heeft kunnen inhalen (vertraging bij vertrek 4:26 uur, bij aankomst teruggelopen tot 3:21 uur).
5.1
Het geval wil dat het Europese Hof van Justitie vrij recent, op 10 juni 2020, een uitspraak heeft gedaan over de vraag of een ‘unruly passenger’ een buitengewone omstandigheid oplevert, waardoor passagiers van een vlucht die door een ‘unruly passenger’ is vertraagd geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding voor de opgelopen vertraging (ECLI:EU:C:2020:460).
5.11
De kantonrechter zal de relevante overwegingen uit het betreffende arrest hieronder aanhalen en deze vervolgens toepassen op de voorliggende vordering. In het arrest overweegt het Hof in de rechtsoverwegingen 37 tot en met 48 van het arrest:
37 Volgens vaste rechtspraak kunnen als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 gebeurtenissen worden aangemerkt die naar hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waar deze geen daadwerkelijke invloed op kan uitoefenen, waarbij die twee voorwaarden cumulatief zijn (arresten van 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 20, en 12 maart 2020, Finnair, C‑832/18, EU:C:2019:204, punt 38).
38 Volgens overweging 14 van die verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich met name voordoen in geval van beveiligingsproblemen (arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, EU:C:2008:771, punt 21).
39 Vast staat dat het storende gedrag van een passagier dat heeft gerechtvaardigd dat de gezagvoerder van het luchtvaartuig – die overeenkomstig artikel 6 van het verdrag van Tokio en punt 7.d van bijlage IV bij verordening nr. 216/2008 verplicht is om alle maatregelen te nemen die in het belang van de veiligheid noodzakelijk zijn – de betrokken vlucht naar een andere luchthaven dan de luchthaven van aankomst heeft omgeleid teneinde deze passagier en zijn bagage van boord te halen, daadwerkelijk de veiligheid van deze vlucht in gevaar heeft gebracht.
40 In dit verband dient erop te worden gewezen dat de Uniewetgever, zoals blijkt uit artikel 4, lid 1, onder a), van verordening nr. 376/2014, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 7, van deze verordening, artikel 1 van uitvoeringsverordening 2015/1018 en punt 6.2 van bijlage I bij deze verordening, heeft aangegeven dat de moeilijkheden om passagiers die onder invloed verkeren, gewelddadig of weerspannig zijn, onder controle te houden, een aanzienlijk risico kunnen opleveren voor de veiligheid van het luchtverkeer, en dat zij daarom moeten worden gemeld via de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 376/2014 bedoelde systemen voor de verplichte melding van voorvallen.
41 Bovendien is storend gedrag dat zo ernstig is dat het rechtvaardigt dat de gezagvoerder de vlucht in kwestie omleidt, niet inherent aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij.
42 Hoewel het luchtvervoer van passagiers de hoofdtaak van die luchtvaartmaatschappij vormt en dit natuurlijk met zich meebrengt dat zij moet omgaan met het gedrag van de passagiers die zij vervoert, neemt dit immers niet weg dat een gedraging als aan de orde in het hoofdgeding geen gedrag vormt dat kan worden verwacht van een passagier, die niet alleen alle opdrachten van de gezagvoerder moet opvolgen die de veiligheid aan boord moeten waarborgen, overeenkomstig punt „CAT.GEN.MPA.110 Autoriteit van de gezagvoerder” van bijlage IV bij verordening nr. 965/2012, maar er ook zelf op moet toezien dat hij de goede uitvoering van de vervoersovereenkomst die hij heeft gesloten met de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert niet in gevaar brengt.
43 Voorts heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert in beginsel geen controle over dergelijk gedrag, aangezien dit uitgaat van een passagier, wiens gedrag en reacties op de verzoeken van de bemanning in beginsel niet voorspelbaar zijn, en de gezagvoerder en de bemanning slechts over beperkte middelen beschikken om een dergelijke passagier onder controle te houden.
44 In dit verband moet worden benadrukt dat de als reactie op dit gedrag door de gezagvoerder genomen beslissing om het luchtvaartuig om te leiden teneinde de passagier en zijn bagage van boord te halen, overeenkomstig punt „CAT.GEN.MPA.105 Verantwoordelijkheden van de gezagvoerder”, onder a), van bijlage IV bij verordening nr. 965/2012, is genomen in het kader van de krachtens artikel 8 en punt 7.d van bijlage IV van verordening nr. 216/2008 op hem rustende verantwoordelijkheid om elke maatregel te nemen die hij noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid.
45 Dit zou echter anders zijn indien blijkt, hetgeen de verwijzende rechter heeft na te gaan, dat de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe heeft bijgedragen dat de betrokken passagier zich storend is gaan gedragen, of indien deze luchtvaartmaatschappij op basis van voortekenen van dergelijk gedrag op dergelijk gedrag had kunnen anticiperen en de aangepaste maatregelen had kunnen [nemen] op een tijdstip waarop zij dat kon doen zonder grote gevolgen voor het verloop van de betrokken vlucht.
46 Zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie, evenals de Franse en de Oostenrijkse regering en de Europese Commissie hebben opgemerkt kan dit laatste met name het geval zijn wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier heeft laten instappen die zich reeds vóór of tijdens het instappen storend gedroeg, terwijl volgens punt „NCC.GEN.106 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gezagvoerder”, onder b), van bijlage VI bij verordening nr. 965/2012, de gezagvoerder de bevoegdheid heeft om het vervoer van personen, bagage of vracht die de veiligheid van het luchtvaartuig of de inzittenden in gevaar kunnen brengen, te weigeren of om deze uit het luchtvaartuig te verwijderen.
47 In een dergelijk geval zou het storende gedrag van een passagier, dat weliswaar nog steeds niet inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij, niettemin door die luchtvaartmaatschappij kunnen worden beheerst, zodat dit gedrag niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.
48 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het storende gedrag van een passagier dat heeft gerechtvaardigd dat de gezagvoerder van het luchtvaartuig de betrokken vlucht heeft omgeleid naar een andere luchthaven dan die van aankomst teneinde deze passagier en zijn bagage van boord te halen, valt onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van die bepaling, tenzij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe heeft bijgedragen dat de passagier zich storend is gaan gedragen, of, gelet op de voortekenen van dergelijk gedrag, niet de aangepaste maatregelen heeft getroffen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
5.12
Uit deze overwegingen van het Hof kunnen enkele conclusies getrokken worden, als volgt:
- een veiligheidsrisico kan een buitengewone omstandigheid opleveren in het kader van de Verordening;
- een onhandelbare passagier kan een veiligheidsrisico zijn voor de betreffende vlucht;
- als het storende gedrag van de onhandelbare passagier zo ernstig is dat de gezagvoerder de vlucht omleidt om de passagier van boord te laten halen is dat een buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening, mede in verband met het feit dat een luchtvaarmaatschappij maar beperkte middelen heeft om een onhandelbare passagier in bedwang te houden;
- uitzonderingen hierop kunnen zijn als de luchtvaartmaatschappij aan het onhandelbare gedrag heeft bijgedragen of op basis van voortekenen op het gedrag had kunnen anticiperen en aangepaste maatregelen had kunnen nemen.
5.13
Toegepast op het voorliggende geschil komt de kantonrechter tot het oordeel dat de beslissing van de gezagvoerder van de betreffende vlucht om terug te keren naar de gate in beginsel heeft te gelden als een buitengewone omstandigheid, tenzij TUI aan het gedrag heeft bijgedragen en/of op basis van voortekenen de passagier had moeten weigeren.
5.14
In de procedure is gebleken dat de passagier onhandelbaar was geworden als gevolg van het gebruik van alcohol. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk dat TUI er zelf aan heeft bijgedragen dat de passagier alcohol had gebruikt. Het vliegtuig was immers net van de gate vertrokken en was nog niet opgestegen en nog aan het taxiën, toen de gezagvoerder besloot terug te keren naar de gate. Het is bekend dat vluchtvaartmaatschappijen geen alcohol verschaffen of verkopen voordat een vliegtuig is opgestegen.
5.15
Ook is niet gebleken dat er reeds voortekenen waren, dat de passagier onhandelbaar zou worden. De gevolgen van onhandelbare passagiers kunnen in de luchtvaart groot zijn en vandaar dat cabinepersoneel en grondmedewerkers strenge richtlijnen hanteren voor het toelaten van passagiers tot een vliegtuig. Het moet ervoor worden gehouden dat in het geval van deze vlucht door het cabinepersoneel en de grondmedewerkers deze richtlijnen zijn gevolgd en dat er daarom geen voortekenen waren dat de passagier onhandelbaar was of zou worden.
5.16
Nu geen van de door het Hof van Justitie genoemde uitzonderingen van toepassing zijn, is de (tussen)conclusie dat de vertraging als gevolg van de onhandelbare passagier voor de betreffende vlucht in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert. Aldus dient alleen nog beoordeeld te worden of TUI met het treffen van redelijke maatregelen de vertraging had kunnen voorkomen of bekorten.
5.17
Zoals hiervoor reeds is overwogen en beslist was het gedrag van de onhandelbare passagier niet te voorzien en werd het cabinepersoneel en daarmee ook de gezagvoerder na vertrek van de gate mee geconfronteerd. Dat de gezagvoerder besloot om terug te keren naar de gate is vanuit het oogpunt van vliegveiligheid te billijken; liever een probleem voor het opstijgen oplossen, waarbij de gevolgen in tijd en anderszins beperkt zijn, dan tijdens de vlucht gedwongen te worden een tussenlanding te maken.
5.18
Het oponthoud heeft in totaal 1:26 uur geduurd. In die tijd moest buiten het schema van de luchthaven om een parkeerplaats of gate gezocht worden, moest de Koninklijke Marechaussee benaderd worden om de passagier van boord te halen en moest de bagage van de passagier gelokaliseerd en uit het vliegtuig gehaald worden. Blijkbaar is ook nog (extra) brandstof ingenomen. Tijdens het taxiën had het vliegtuig natuurlijk al enig brandstof verbruikt en dat de gezagvoerder vanuit het oogpunt van vliegveiligheid met voldoende brandstof wil vertrekken is evenzeer te billijken, zeker voor een vlucht die grotendeels over zee plaatsvindt. Daarmee is een vertraging van 1:26 uur goed te verklaren.
5.19
Gelet op het voorgaande had TUI naar het oordeel van de kantonrechter geen verdergaande redelijke maatregelen kunnen nemen om de vertraging te bekorten. Een en ander leidt dan tot de eindconclusie dat TUI terecht een beroep doet op een buitengewone omstandigheid, die ervoor gezorgd heeft dat de vertraging van vlucht OR 301 langer dan drie uur heeft geduurd. De vordering van de passagiers zal daarmee worden afgewezen.
5.2
Als de in het ongelijk gesteld partijen zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van TUI. Deze worden begroot op € 480,00.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart zich niet-ontvankelijk in de vordering van eiseres [eiseres 3] namens de minderjarige [minderjarige] ;
- wijst de vordering van [eisers] af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van TUI, begroot op
€ 480,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van [eisers] uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Voor sommige passagiers wordt een voorziene aankomsttijd in Paramaribo genoemd van 18:45 uur. Voor deze passagiers geldt een vertraging van 4:01 uur ten opzichte van 3:21 uur voor de passagiers voor wie een aankomsttijd van 18:25 uur geldt. Voor de beoordeling van dit geschil maakt dit onderscheid geen verschil.
2.4:01 uur voor de passagiers, waarvoor een aankomsttijd van 18:45 uur gold.