ECLI:NL:RBDHA:2020:12914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
NL20.13879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor behandeling asielaanvraag en motiveringsgebrek bij besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, afkomstig uit Guinee, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres betwistte deze verantwoordelijkheid, omdat zij eerder een verblijfsvergunning in Duitsland had verkregen. Tijdens de zitting op 18 augustus 2020, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de Staatssecretaris geen navraag had gedaan bij de Duitse autoriteiten over de verblijfspositie van eiseres, ondanks dat zij relevante documenten had overgelegd.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de verantwoordelijke lidstaat onvolledig was geweest. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen navraag had gedaan bij de Duitse autoriteiten, ondanks de overgelegde informatie van eiseres die mogelijk duidde op een verblijfsvergunning in Duitsland. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier A. Vranken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13879
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.M. Straver), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.13880, plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.P.M. Olsthoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres komt uit Guinee. Eiseres heeft op 25 februari 2020 in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
Eiseres heeft onder meer het volgende aangevoerd. Eiseres betwist de verantwoordelijkheid van België, omdat zij een Duitse verblijfsvergunning heeft gehad. Weliswaar heeft eiseres op 5 november 2015 asiel aangevraagd in België, maar gelet op artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening doorbreekt de later verleende Duitse verblijfsvergunning de verantwoordelijkheid van België. Ter onderbouwing van dit
standpunt heeft eiseres een kopie van haar Duitse verblijfsvergunning (Aufenthaltskarte) overgelegd. Daarnaast heeft eiseres tijdens het aanmeldgehoor op 1 maart 2020 verklaard dat haar jongste zoontje op [2018] is geboren in [geboorteplaats] in Duitsland. Eiseres heeft daarbij een kopie van het Nederlandse paspoort van haar zoontje overgelegd en zijn geboorteakte. Verder heeft eiseres toen zij zich meldde bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voor haar asielaanvraag, verklaard dat zij eerder in Duitsland een verblijfsvergunning heeft gehad. Gelet op overlegde stukken en de verklaringen van eiseres had verweerder inlichtingen moeten inwinnen bij de Duitse autoriteiten over haar verblijfspositie. Verweerder heeft dit volgens eiseres ten onrechte niet gedaan. Tot slot heeft eiseres ook nog beroepsgronden aangevoerd die zien op de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
3. Verweerder ziet in de overlegde stukken en verklaringen van eiseres geen aanleiding om navraag te doen bij de Duitse autoriteiten over de verblijfspositie van eiseres. Dit omdat de overgelegde kopie van de Duitse verblijfskaart van eiseres niet helemaal zichtbaar is en verweerder niet alle relevante gegevens kan zien. Daarnaast staat op de Duitse verblijfsvergunning de naam ‘ [naam] ’ vermeld, terwijl eiseres tijdens het aanmeldgehoor zelf heeft verklaard dat de naam ‘ [naam] ’ haar niks zegt. Ook op de overgelegde geboorteakte van de zoon van eiseres staat de naam ‘ [naam] ’. Verder heeft eiseres bij het aanmeldgehoor niks verklaard over Duitsland, behalve dat haar jongste zoon in [geboorteplaats] zou zijn geboren. Tot slot is van belang dat de Belgische autoriteiten middels het claimakkoord van 15 april 2020 bevestigd hebben verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres onvolledig is geweest. Het standpunt van verweerder dat hij geen aanleiding ziet om navraag te doen bij de Duitse autoriteiten kan in het licht van de door eiseres overgelegde informatie niet worden gevolgd. Verweerder heeft dit standpunt niet afdoende gemotiveerd. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Om te beginnen heeft eiseres een kopie van een Duitse verblijfsvergunning overgelegd. Weliswaar is een gedeelte van de verblijfsvergunning niet zichtbaar, maar de kopie bevat nog voldoende relevante gegevens op grond waarvan verder onderzoek mogelijk is. Op de kopie staat namelijk een foto en een gedeelte van beide registratienummers. Daarnaast bevat de kopie ook een handtekening die overeen komt met de handtekening op de asielaanvraag van eiseres. Op de kopie staat de naam ‘ [naam] ’ vermeld en deze naam staat ook op de geboorteakte van haar jongste zoon.
5. Verder vindt de rechtbank van belang dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat haar jongste zoon op [2018] in [geboorteplaats] is geboren en deze verklaring wordt ondersteund door de kopie van het paspoort van haar jongste zoon en zijn geboorteakte. Weliswaar heeft eiseres tijdens het aanmeldgehoor verder niet over haar verblijfsvergunning in Duitsland verklaard, maar bij het COA heeft eiseres dit wel gedaan. De verklaringen van eiseres bij het COA worden door verweerder niet betwist. Dat eiseres bij het COA wel heeft verklaard over haar verblijf in Duitsland en tijdens het aanmeldgehoor niet, is ook een aanwijzing voor de stelling van eiseres dat zij tijdens het aanmeldgehoor niet volledig heeft verklaard. Tot slot wijst de rechtbank nog op de nadere verklaringen van eiseres die staan vermeld in de aanvullende beroepsgronden. De verklaringen en overlegde stukken leveren samen voldoende aanwijzingen op dat eiseres mogelijk in Duitsland een verblijfsvergunning heeft gehad. Indien Duitsland eiseres een
verblijfstitel heeft verstrekt, zou Duitsland op grond van artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Anders dan verweerder stelt, vallen niet alleen asielvergunningen onder de term ‘verblijfstitel’ in de Dublinverordening.1 Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de verblijfspositie van eiseres in Duitsland en is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van hetgeen eiseres in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
1. Zie artikel 2, aanhef en onder l, van de Dublinverordening.
De uitspraak is gedaan op:
21 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.