ECLI:NL:RBDHA:2020:12905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
8543635-20-83951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 september 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de Leidsche Verzekering Maatschappij N.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken]. De werkgever heeft aangevoerd dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, waarbij de werknemer herhaaldelijk is aangesproken op zijn functioneren en de benodigde verbeteringen niet heeft laten zien. De werknemer, die sinds 2004 in dienst was, heeft zich op 17 maart 2020 ziek gemeld en stelde dat de werkdruk en de communicatie met zijn leidinggevende, [gemachtigde 1], hem onder druk zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, maar dat deze niet uitsluitend aan de werkgever te wijten was. De rechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende initiatief en verantwoordelijkheid had genomen en dat de Leidsche niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 november 2020, en de werknemer is een transitievergoeding van € 65.044,= bruto toegekend. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en andere vergoedingen zijn afgewezen, omdat de kantonrechter geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever heeft vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingplaats Gouda
HG
Zaaknummer/rolnummer: 8543635 EJ VERZ 20-83951
Beschikking van de kantonrechter d.d. 2 september 2020 in de zaken van:
LEIDSCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
te Gouda,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. M.C. Zaal,
tegen
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken],
te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. R. van Dongen.
Partijen worden aangeduid als “de Leidsche” en “ [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ".

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
  • het verweerschrift in het inleidende verzoek, tevens voorwaardelijke tegenverzoeken;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van 30 juli 2020. De Leidsche heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede door [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1] ) en mw. [gemachtigde 2] (hierna: [gemachtigde 2] ). [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is, vergezeld door zijn gemachtigde, in persoon ter zitting verschenen.

2.Feiten

in het inleidende verzoek en in de voorwaardelijke tegenverzoeken
2.1
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] die is geboren op [geboortedatum] 1959, is op 1 mei 2004 in dienst getreden bij de Leidsche. Laatstelijk is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] werkzaam geweest als technical manager.
2.2
In 2013 zijn de aandelen van de Leidsche overgenomen door de Reinsurance Group of America (
een Amerikaanse herverzekeraar, ktr.).
Na deze aandelenovername is er een nieuwe organisatiestructuur opgezet. Het directieteam waarvan [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] deel uitmaakte, werd vervangen door een directie bestaande uit [directielid 1] (hierna: [directielid 1] ) en [directielid 2] (hierna: [directielid 2] ) en een managementteam met [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] als één van de leden. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] was in zijn functie verantwoording verschuldigd aan [directielid 2] . In 2016 is de levensverzekeringsportefeuille van PGGM door de Leidsche overgenomen. Als gevolg van deze overname is het personeelsbestand van de Leidsche gegroeid van zo’n 12 werknemers naar ruim 40 werknemers.
2.3
Over het jaar 2017 heeft tussen [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en zijn toenmalige ad interim leidinggevende, mw. [ad interim leidinggevende] (hierna: [ad interim leidinggevende] ) een plannings- en beoordelingsgesprek plaatsgevonden. In het van dit gesprek gemaakte verslag heeft [ad interim leidinggevende] onder andere het volgende aangegeven:
“Alles samennemend heb ik je ervaren als een collega die enerzijds best vooruit wil en met nieuw gedrag wil experimenteren maar dat je het heel spannend vindt en hier en daar een positief steuntje in de rug nodig hebt. Met nieuw gedrag is het zo dat je het in het begin een beetje mag aandikken (voor jouw gevoel) omdat je omgeving dan pas ziet dat je aan het veranderen bent. Vaak doen en niet te zuinig zijn - dat is belangrijk.
Op basis hiervan kom ik tot een eindscore van MM (mostly met expectations, de op naar zeggen van de Leidsche op een na laagste beoordeling binnen het door haar gehanteerde model, ktr.) met de nadrukkelijke opmerking dat ik ervan overtuigd dat je intentie tot veranderen er wel is maar echt nog tot bloei moet komen.”
2.4
Over het jaar 2018 heeft - na enkele voortgangsgesprekken tussen van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en zijn nieuwe leidinggevende, [gemachtigde 1] een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. In het van dit gesprek gemaakte verslag heeft [gemachtigde 1] onder meer het volgende aangegeven.
“Je beoordeling komt maar net uit op MM. Er zijn naar mijn mening te veel punten die verbetering nodig hebben (NI). Je moet je realiseren dat je Leidsche in 2019 moet gaan laten zien dat je daar werk van maakt. Temeer omdat een aantal van deze verbeteringen al gedurende langere tijd van je wordt gevraagd en er geen verbetering door de tijd te zien is. Ik vermoed dat je wel wil, maar je altijd een reden vindt om niet de volgende stap te nemen en dat is echt jammer. Ik ga graag met je in gesprek hoe we in 2019 wel stappen kunnen nemen.”
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft hierop als volgt gereageerd:
“Ik ben het niet op alle punten volledig eens, maar herken wel de meeste opmerkingen.
Het onder liggende probleem is dat ik als enige bij Leidsche vergaande detailkennis heb van zowel Finance, Actuariaat, Operations als IT. Het gevolg hiervan is dat veel werkzaamheden, problemen en vragen waar anderen geen raad mee weten bij mij terechtkomen. Deze hebben vaak ook de nodige verwerkingstijd tot gevolg en hebben regelmatig een hoge prioriteit.
Hierdoor blijft er te weinig tijd over voor de kerncompetenties en het zelfstandig oppakken van grote werkzaamheden. De overdracht van herverzekeringswerkzaamheden richting [collega 1] en werkzaamheden voor de kwartaalafsluitingen richting [collega 2] zal enige tijd gaan geven. Het grotendeels vervangen van het MT-overleg door het MT-Ops overleg vind ik een goede ontwikkeling waarin ik beter tot mijn recht zal komen.
Daarnaast ben ik altijd bereid om mijzelf te verbeteren en wil daarom ook graag met jou het gesprek aan hoe ik dit in 2019 kan realiseren.”
2.5
Over het jaar 2019 heeft tussen [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en [gemachtigde 1] opnieuw een plannings- en beoordelingsgesprek plaatsgevonden. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is tijdens dit gesprek opgestapt.
[gemachtigde 1] heeft in het van het gesprek opgemaakte verslag onder andere het volgende opgenomen:
“ Beoordeling: NI (needs improvement; naar zeggen van de Leidsche de laagste beoordeling binnen het door haar gehanteerde model, ktr.)
Tijdens je voortgangsgesprek heb ik aan je aangegeven dat ik niet tevreden ben met je ontwikkeling en je gedrag. Er zijn naar mijn mening te veel punten die nog steeds (en steeds meer) verbetering nodig hebben. In je beoordeling van 2018 heb ik je aangegeven dat je je moet realiseren dat je Leidsche in 2019 moet laten zien dat je werk maakt van de daarin aangegeven punten/verbeteringen. Temeer omdat een aantal van deze verbeteringen al gedurende langere tijd van je wordt gevraagd en er geen verbetering door de tijd te zien is. Deze verbeteringen liggen met name op het vlak van het nemen van verantwoordelijkheid en initiatief. Dat heb ik niet gezien.
Ik heb onder meer aangegeven dat we van jou verwachten dat je je met je specifieke kennis en ervaring inzet om een zichtbare bijdrage te leveren op technisch inhoudelijke onderwerpen en dat je je veel minder afwachtend opstelt (initiatief en pro-activiteit). Gedurende langere tijd is mijn beeld dat je geen verantwoordelijkheid neemt en niet uit jezelf initiatief neemt tot actie of vervolgstappen. Als je dit al doet is het vaak te laat of niet meer relevant waardoor je (verander)processen frustreert en traineert. Gevolg is dat je ongeïnteresseerd en passief overkomt en dat Leidsche te weinig kapitaliseert op jouw specifieke kennis en ruime ervaring. Hierdoor score je op alle drie onze kerncompetenties (professionele omgeving, flexibiliteit en initiatief) onvoldoende. Met betrekking tot onze kernwaarden is mijn beeld hetzelfde. Ook hier zie ik niet dat je het gewenste gedrag toont en scoor je onvoldoende. Dit straal je ook af op collega’s en je bent ondertussen een achterblijver in wat we beogen.
Ik heb al eerder aangegeven dat ik vind dat er, met jouw technische kennis van Leidsche, een kans ligt om problemen tijdig te signaleren en op te lossen. Ik zie echter al lange tijd (twee jaar) geen verbetering in je ontwikkeling en je gedrag. Daarbij constateer ik dat je niet verbetert maar ook dat je wil verbeteren. En dat vind ik onacceptabel.
Van iemand met jouw ervaring (mag ik) verwacht ik echt heel anders. Temeer omdat we dit al lange tijd aan je aangeven, zijn we nu op een punt aangekomen dat we zo niet verder kunnen gaan en vind ik dat we hierover in gesprek moeten gaan.”
2.6
Na het onder 2.5 aangehaalde plannings- en beoordelingsgesprek hebben er nog enkele gesprekken plaatsgevonden tussen [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en [gemachtigde 1] en tussen [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en [directielid 1] . Tijdens deze gesprekken heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] aangegeven dat hij geen vertrouwen meer heeft in [gemachtigde 1] als leidinggevende.
2.7
Op zijn verzoek is na overleg in het directieteam besloten dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] komt te vallen onder de IT-manager, [IT-manager] (hierna: [IT-manager] ) met wie hij op 9 maart 2020 een gesprek heeft gevoerd.
In dit gesprek heeft [IT-manager] aangegeven dat hij een week later een door [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] opgesteld verbeterplan aangeleverd wenst te krijgen. Op 16 maart 2020 (de dag van aanlevering) heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] per e-mail bericht het verbeterplan niet tijdig te kunnen aanleveren. In reactie hierop heeft [IT-manager] eveneens per e-mail nog diezelfde dag aangegeven dat hij de volgende dag het volgende verwacht: een uitgewerkt verbeterplan alsmede een eigen voorstel van een weekrapportage waarin is opgenomen de uitgevoerde werkzaamheden, de tijdsbesteding en de resultaten.
2.8
Op 17 maart 2020 heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zich per e-mail (met cc aan [IT-manager] ) bij de hr-manager, [gemachtigde 2] ziek gemeld in verband met psychische redenen.
2.9
Bij brief van 23 maart 2020 heeft [gemachtigde 1] [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] gesommeerd om de locatieopslag van bepaalde werkomschrijvingen en bepaalde wachtwoorden per direct bekend te maken. Bij uitblijven waarvan er op kosten van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] schadebeperkende maatregelen zullen worden genomen. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft aan deze sommatie voldaan.
2.1
In zijn rapportage d.d. 23 april 2020 heeft de bedrijfsarts, [bedrijfsarts] aangegeven dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] beperkingen heeft op het vlak van energie, deadlines, productiepieken, wisseling van taken, of veelvuldige onderbrekingen en verstoringen, (leiding gevende) taken met hoge verantwoording, klantcontacten en conflictsituaties. De bedrijfsarts heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van ziekte naast een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens de bedrijfsarts is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op dat moment niet belastbaar voor arbeid en adviseert [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zich te wenden tot de regulier behandelaar om behandeladviezen in te winnen en om de gesprekken te continueren met als doel tot een oplossing te komen.
2.11
Op 17 mei 2020 heeft de MfN register mediator, [MfN register mediator] medegedeeld dat de mediation (
waaraan [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] hebben deelgenomen, ktr.) is beëindigd omdat deze niet is uitgemond in een overeenstemming.
2.12
In de probleemanalyse d.d. 27 mei 2020 heeft de bedrijfsarts bij werkhervatting in de eigen functie geadviseerd om:
voor als er nog geen oplossing is voor de werksituatie, tot een werkbare oplossing te komen;
na stap 1 stapsgewijs de re-integratie op te bouwen en uit te breiden gedurende twee weken 2 x 2 uur per week in eenvoudige taken, zonder deadlines en met een regelmatige onderbreking van de werkzaamheden ten behoeve van (energetisch) herstel, en vervolgens tweewekelijks een werkdag van 2 uur erbij;
de verzuimconsulent de voortgang van de re-integratie te laten evalueren.

3.Verzoeken en verweren

in het inleidende verzoek
3.1
De Leidsche verzoekt na wijziging ter zitting dat:
a. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende
opzegtermijn van 4 maanden en onder aftrek van de proceduretijd, althans tegen een door
de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip, wordt ontbonden op de zogeheten
d-, g- dan wel i-grond;
b. aan [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een transitievergoeding wordt toegekend van € 65.044,= bruto;
c. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Leidsche.
3.2
Aan haar verzoek heeft de Leidsche - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. De Leidsche stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Tijdens de met betrekking tot de jaren 2017, 2018 en 2019 gevoerde voortgangs-/plannings-/beoordelingsgesprekken is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] er telkens door zijn leidinggevenden op gewezen dat bepaalde (kern-)competenties zoals (interne) communicatie, het nemen van verantwoordelijkheid en het tonen van initiatief, verbetering behoefde. Naar de mening van de Leidsche heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] de gewenste verbetering niet laten zien. De Leidsche benadrukt dat het voor haar organisatie van groot belang is dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] die altijd de IT-man binnen de organisatie is geweest, actief zijn kennis en kunde met anderen deelt. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is hier altijd heel terughoudend in geweest. Tijdens het laatste op 13 februari 2020 gevoerde beoordelingsgesprek is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] weggelopen onder de mededeling: “Ik ben 61 jaar, het hele beoordelingsgeouwehoer kan me gestolen worden en ik werk er niet meer aan mee.” En in latere gesprekken heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in [gemachtigde 1] als leidinggevende en in de Leidsche. Vervolgens is op verzoek van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] [IT-manager] als zijn leidinggevende aangewezen. Echter, aan het verzoek van [IT-manager] om een week later met een uitgewerkt verbeterplan te komen, heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] geen gehoor gegeven. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft zich uiteindelijk op 17 maart 2020 ziek gemeld. Dit heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] evenwel niet gedaan bij zijn leidinggevende, [IT-manager] , maar bij [gemachtigde 2] . Ook een later e-mailbericht waarin is verzocht om in gesprek te komen en om opnieuw te beginnen met een schone lei, heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] niet gericht tot zijn leidinggevende, [IT-manager] , maar tot zijn oude leidinggevende, [gemachtigde 1] . Volgens de Leidsche is er sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsconflict. Door de bedrijfsarts is weliswaar na een telefonisch consult nog op 27 mei 2020 geadviseerd om tot een werkbare oplossing te komen, maar een dergelijke oplossing kan niet worden gevonden nu vast staat dat een eerdere mediation niet tot overeenstemming heeft geleid. De Leidsche ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te verzoeken. De Leidsche stelt zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van disfunctioneren aan de kant van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] . Daarbij benadrukt de Leidsche dat zij zo’n drie jaar bezig is om [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] te laten inzien dat hij op bepaalde (kern-)competenties verbeteringen moet laten zien. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is hier niet in geslaagd en lijkt dit ook eigenlijk niet te willen. Onder deze omstandigheden kan van de Leidsche niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Meer subsidiair stelt de Leidsche zich op het standpunt dat er sprake is van de zogeheten combinatiegrond bestaande uit een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en een disfunctioneren aan de kant van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] . Ook in dit verband mag van de Leidsche niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
3.3
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] verweert zich tegen het inleidende verzoek van de Leidsche en concludeert tot afwijzing van dit verzoek, met veroordeling bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad van de Leidsche in de proceskosten aan de zijde van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] .
3.4
In dit verband heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in de eerste plaats naar voren gebracht dat via de reflexwerking één van de in artikel 7:670, lid 1, BW opgenomen opzegverboden aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is namelijk wegens ziekte ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid.
Een structureel hoge werkdruk waarvoor hij meermaals tevergeefs aandacht bij de Leidsche heeft gevraagd, is in combinatie met de ontwikkelingen - zowel voorafgaand aan als na het plannings- en beoordelingsgesprek over het jaar 2019 - zodanig stresserend voor hem geweest dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zich heeft moeten ziek melden. Verder meent [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat de arbeidsverhouding tussen partijen niet ernstig en duurzaam is verstoord. Het klopt dat er sprake is van een tussen [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en [gemachtigde 1] bestaand meningsverschil en dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] het vertrouwen in [gemachtigde 1] als leidinggevende heeft verloren. Maar menings-verschillen kunnen volgens [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] worden besproken en zonodig uitgepraat. Naar de mening van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft de Leidsche zich onvoldoende ingespannen om er samen uit te komen. Dit klemt nu het meningsverschil pas recent is ontstaan. Naar zijn zeggen heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] nooit uitgesproken dat hij ook geen vertrouwen meer had in de Leidsche. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] meent voorts dat door de Leidsche niet dan wel onvoldoende is aangetoond dat hij disfunctioneerde. In ieder geval kan dit niet uit de beoordelingsverslagen over de jaren 2017 en 2018 worden opgemaakt. In de ogen van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] voert hij zijn werkzaamheden op een goede wijze - dat wil zeggen overeenkomstig zijn functieprofiel - uit. Pas na de in gang gezette cultuuromslag en de wijziging van zijn functieprofiel wordt zijn functioneren door verschillende leidinggevenden lager gewaardeerd. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft het gevoel dat hij niet wordt beoordeeld op de uitvoering van zijn werkzaamheden, maar wordt afgerekend op zijn persoon en zijn karakter. Van een 61-jarige werknemer kan - aldus [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - niet worden verwacht dat hij transformeert van een introvert persoon naar een meer extravert persoon. Wel heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] naar zijn zeggen vanaf 2017 geprobeerd pro-actiever te zijn en zijn kennis meer met anderen te delen. Als er al sprake is van disfunctioneren aan zijn kant, dan meent [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat hij hiervan niet tijdig in kennis is gesteld en onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn volgens de Leidsche tekortschietende functioneren te verbeteren. Van begeleiding is geen sprake geweest. De twee gesprekken met [gemachtigde 1] kunnen niet als zodanig worden gezien. Zonodig is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] (alsnog) bereid om aan de hand van een op te stellen verbeterplan en met begeleiding van een externe begeleider/coach zijn vaardigheden en/of competenties te verbeteren. Onder de door hem aangehaalde omstandigheden kan volgens [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] de arbeidsovereenkomst niet op de g- grond, de d-grond dan wel op de i-grond worden ontbonden. Ook dient het verzoek te worden afgewezen omdat de Leidsche zich niet heeft ingespannen om al dan niet met behulp van scholing hem elders in haar organisatie te herplaatsen. Ook heeft de Leidsche niet onderzocht of [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] mogelijk geplaatst kan worden bij de Goudse Verzekeringen N.V. (hierna: de Goudse) die naar het zich laat aanzien binnen afzienbare tijd de Leidsche zal overnemen.
in de voorwaardelijke tegenverzoeken
3.5
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] verzoekt na wijziging ter zitting dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de g- of d-grond
a. een transitievergoeding aan hem wordt toegekend van € 76.897,84, althans een door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
b. een billijke vergoeding aan hem wordt toegekend van € 1.010.849,20, althans een door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
c. bij het bepalen van de einddatum rekening wordt gehouden met de opzegtermijn zonder
aftrek van de proceduretijd, althans de einddatum te stellen op 31 december 2020, althans
op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dag;
d. de Leidsche wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over voormelde
bedragen/vergoedingen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid;
e. de Leidsche wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ;
voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de i-grond
a. een transitievergoeding aan hem wordt toegekend van € 76.897,84, althans een door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
b. een billijke vergoeding aan hem wordt toegekend van € 1.010.849,20, althans een in goede
justitie te bepalen bedrag
c. een vergoeding ex artikel 7:671b, lid 8, BW aan hem wordt toegekend van € 38.447,42,
althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen vergoeding;
d. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn zonder aftrek
van de proceduretijd, althans de einddatum te stellen op 31 december 2020; althans op een
door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dag;
e. de Leidsche wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over voormelde
bedragen/vergoedingen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid;
f. de Leidsche wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] .
3.6
Aan zijn verzoek heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - mede onder verwijzing naar wat hij onder 3.4 naar voren heeft gebracht - samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Indien de verzochte ontbinding op de g- of d-grond wordt toegewezen, dan meent [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat hem een transitievergoeding toekomt van € 76.894,84 bruto. Hierbij dient volgens [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] te worden uitgegaan van een bruto maandloon van € 13.841,07, en niet van - zoals de Leidsche doet - € 11.886,26. Wordt de ontbinding op de i-grond toegewezen, dan komt - aldus [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - hem naast de transitievergoeding ook nog een vergoeding op grond van artikel 7:671b, lid 8, BW toe van € 38.447.42. Voorts is [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] van mening dat hem bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst ook een billijke vergoeding van € 1.010.849,20 bruto toekomt. Er is namelijk sprake van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten aan de kant van de Leidsche. Uit de in de stukken en ter zitting geschetste gang van zaken kan worden opgemaakt dat de Leidsche na zijn weglopen uit het op 23 februari 2020 gehouden plannings- en beoordelingsgesprek in sneltreinvaart heeft aangestuurd op een vertrek van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] . Zo heeft de Leidsche - in strijd met goed werkgeverschap - niets gedaan met zijn op 23 maart 2020 per e-mail gedane toenaderingspoging. Sterker nog, [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ontvangt als reactie een sommatiebrief voor informatie waarin hem ook nog de nodige onterechte verwijten worden gemaakt. In de ogen van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] was de Leidsche ook tijdens de mediation volledig gericht op zijn vertrek. Ook het in de probleem-analyse d.d. 27 mei 2020 door de bedrijfsarts gegeven advies om tot een werkbare oplossing te komen, heeft de Leidsche naast zich neergelegd. Hiermee heeft de Leidsche ook de op haar rustende re-integratieverplichtingen ernstig veronachtzaamd. Opvallend is dat de dag na het advies van de bedrijfsarts de Leidsche met haar ontbindingsverzoek komt dat kennelijk al klaar lag. Bij [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] bestaat het vermoeden dat de door de Leidsche voor het ontslag aangevoerde gronden vals zijn en louter aangevoerd met het oogmerk om een onwerkbare situatie te creëren en het ontslag te bewerkstelligen. Mogelijk heeft de stellingname van de Leidsche te maken met de op handen zijnde overname door de Goudse. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is een dure kracht met de nodige gezondheidsperikelen. De Leidsche zal de onderneming willen verkopen met zo min mogelijk personeel. Meerdere collega’s van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zouden al gedwongen zijn te vertrekken. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] maakt aanspraak op een billijke vergoeding als compensatie voor het verwijtbare handelen en/of nalaten aan de kant van de Leidsche en als inkomstenderving. Volgens [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zijn voor hem de gevolgen van een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst erg groot. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] gaat er vanuit dat hij zonder het ontbindingsverzoek tot zijn pensioen bij de Leidsche had kunnen doorwerken.
Mede gelet op zijn lichamelijke en psychische gesteldheid alsmede zijn leeftijd valt - zeker in deze door Corona beheerste tijden - in alle redelijkheid niet te verwachten dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] nog ander werk op hetzelfde niveau zal vinden. Als de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2020 wordt ontbonden, dan zal [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - na aftrek van een 2 jaar durende WW-uitkering - een totaalbedrag van € 1.010.849,20 bruto aan inkomsten en pensioenbijdragen derven. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] wenst dit laatste bedrag als billijke vergoeding te ontvangen. En omdat er naar zijn mening sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten aan de kant van de Leidsche dient - aldus [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - de volledig geldende opzegtermijn van 4 maanden zonder aftrek van de proceduretijd in acht te worden genomen.
3.7
De Leidsche heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] . Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij zijn beoordeling op dit verweer ingaan.

4.Beoordeling

in het inleidende verzoek
4.1
De kantonrechter stelt voorop dat het in artikel 7:670, lid 1, BW omschreven opzegverbod niet aan de verzochte ontbinding in de weg staat.
Immers, de voor het ontbindingsverzoek aangevoerde gronden houden geen verband met de arbeidsongeschiktheid van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] wegens ziekte.
4.2
Afgaande op de stukken en op wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat er tussen partijen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Dat deze verstoring in overwegende mate is te wijten aan de Leidsche, ziet de kantonrechter niet in. Gebleken is dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] al enige jaren door verschillende leidinggevenden is aangesproken op zijn functioneren en dan in het bijzonder op de (in hun ogen kern-)competenties als (interne) communicatie, het nemen van verantwoordelijkheid en het tonen van initiatief. Op deze punten zou [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in de loop van de tijdig een verandering/verbetering moeten laten zien. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] lijkt het (nog altijd) niet eens te zijn met de kritische kijk van de leidinggevenden op zijn functioneren. Hij heeft het gevoel als 61-jarige introverte werknemer te worden afgerekend op zijn persoon en zijn karakter. Uiteindelijk heeft een en ander ertoe geleid dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op 23 februari 2020 uit het met [gemachtigde 1] gevoerde plannings- en beoordelings-gesprek is weggelopen. Op zichzelf genomen leidt een dergelijke actie niet meteen tot het oordeel dat sprake is van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Maar in de gesprekken die volgen na het plannings- en beoordelingsgesprek geeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tegenover [gemachtigde 1] en [directielid 1] aan dat hij geen vertrouwen meer heeft in [gemachtigde 1] als leidinggevende. Hiermee heeft [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in ieder geval een vertrouwensbreuk tussen hem en [gemachtigde 1] gecreëerd. Ondanks dat heeft de Leidsche op verzoek van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] rond 9 maart 2020 besloten om [IT-manager] als zijn nieuwe leidinggevende aan te wijzen. Maar ook deze relatie is geen lang leven beschoren geweest. [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] meldt zich op 17 maart 2020 ziek. Hij voelde zich erg onder druk gezet en meent dat [IT-manager] hem denigrerend tegemoet trad. Naar zeggen van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ter zitting stond hem de manier van communiceren door [IT-manager] niet aan. Dit is ook de reden geweest dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zich niet bij zijn leidinggevende, [IT-manager] heeft ziek gemeld, maar bij [gemachtigde 2] . Ook was dit aanleiding dat [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op 23 maart 2020 zijn per e-mail gedane toenaderingspoging heeft gericht tot zijn voormalige leidinggevende, [gemachtigde 1] en niet tot [IT-manager] .
Door dit te doen, heeft naar het oordeel van de kantonrechter [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ook tussen hem en [IT-manager] een vertrouwensbreuk gecreëerd. Nu bovendien de mediation tussen partijen niet tot overeenstemming heeft geleid, kan de kantonrechter tot geen ander oordeel komen dan dat sprake is van een zodanig ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie dat van de Leidsche in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] te laten voortduren. In dit verband heeft de kantonrechter nog acht geslagen op de bij de stukken gevoegde verklaring van [directielid 2] en de ter zitting voorgehouden verklaring van [directielid 1] . Uit deze verklaringen kan niet worden opgemaakt dat herstel van de arbeidsrelatie nog tot de mogelijkheden behoort.
4.3
Voorts heeft naar het oordeel van de kantonrechter de Leidsche voldoende onderbouwd dat - mede gelet op de functie van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en de grootte van haar organisatie - herplaatsing van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] binnen een redelijk termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie binnen de organisatie van de Leidsche niet in de rede ligt. Ook in dit verband heeft de kantonrechter acht geslagen op de bij de stukken gevoegde verklaring van [directielid 2] . Een mogelijke herplaatsing binnen de organisatie van de Goudse kan - zeker nu de overname nog niet definitief is - hier niet aan de orde zijn.
4.4
Gelet op het voorgaande zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de g-grond worden ontbonden. De kantonrechter zal - met inachtneming van de hier van toepassing zijnde opzegtermijn van 4 maanden onder aftrek van de proceduretijd - de ontbinding uitspreken per 1 november 2020. Er bestaat - nu zoals hierna bij de beoordeling van de tegenverzoeken nog zal worden overwogen - geen aanleiding om de proceduretijd buiten beschouwing te laten. Immers, zoals hierna bij de beoordeling van de tegenverzoeken nog zal worden overwogen, kan in deze zaak niet worden geconcludeerd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten aan de kant van de Leidsche.
4.5
In het kader van de ontbinding komt [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een transitievergoeding toe. De kantonrechter zal deze vaststellen op een bedrag zoals dat door de Leidsche ter zitting is voorgerekend, te weten een bedrag van € 65.044,= bruto. Bij haar berekening is de Leidsche terecht uitgegaan van een aan [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] toekomend brutoloon van € 10.217,38 bruto, een bedrag van € 817,43 bruto aan vakantietoeslag alsmede een bedrag van € 851,45 bruto als 13e maand, dus in totaal een bedrag van € 11.886,26 bruto per maand. Met de onkostenvergoedingen, de compensatie pensioenpremie en de hypotheeksubsidie kan bij de berekening geen rekening worden gehouden.
in de voorwaardelijke tegenverzoeken
4.6
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet zal worden ontbonden op de i-grond, komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van de in dat kader onder 3.5 geformuleerde tegenverzoeken.
4.7
[verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zal geen transitievergoeding van € 76.897,84 (
bruto, ktr.)worden toegekend. In dit verband verwijst de kantonrechter naar wat hij hiervoor onder 4.5 heeft overwogen.
4.8
Ook zal aan [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] niet de verzochte billijke vergoeding van € 1.010.849,20 (
bruto, ktr.) worden toegekend. Mede in het licht van wat hij onder 4.2 heeft overwogen, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volgehouden dat de verstoorde arbeids-verhouding het gevolg is van het ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van de Leidsche. De stelling dat de Leidsche na het op 23 februari 2020 gehouden plannings- en beoordelingsgesprek in sneltreinvaart heeft aangestuurd op het vertrek van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , vindt geen steun in de stukken dan wel in wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht. De op 23 maart 2020 per e-mail door [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] gedane toenaderingspoging heeft immers geleid tot mediation. Weliswaar zijn partijen toen niet tot overeenstemming gekomen, maar voor de stelling dat ook tijdens de mediation de Leidsche volledig gericht was op het vertrek van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft de kantonrechter geen aanknopingspunten kunnen vinden. Verder kan niet worden staande gehouden dat de Leidsche het advies van de bedrijfsarts d.d. 27 mei 2020 naast zich heeft neergelegd. Zoals hiervoor al is overwogen, had er al mediation plaatsgevonden en bovendien kan niet uit het oog worden verloren dat het advies is uitgebracht in het kader van een mogelijke re-integratie van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] . Al met al kan de kantonrechter niet meegaan in het vermoeden van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat de door de Leidsche voor het ontslag aangevoerde gronden vals zijn en louter aangevoerd met het oogmerk om een onwerkbare situatie te creëren en het ontslag te bewerkstelligen. Ook voor het standpunt van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat de stellingname van de Leidsche mogelijk te maken heeft met de op handen zijnde (
maar nog niet definitieve, ktr.) overname van de Leidsche door de Goudse heeft de kantonrechter geen steun kunnen vinden in de stukken dan wel in wat door partijen ter zitting naar voren is gebracht.
4.9
Zoals onder 4.4. al is overwogen bestaat er geen aanleiding om bij het bepalen van de einddatum de proceduretijd buiten beschouwing te laten.
4.1
Evenmin bestaat er grond om nog voordat de transitievergoeding opeisbaar wordt, de Leidsche te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over deze vergoeding.
4.11
Al met al zal geen van de verzoeken van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] worden toegewezen.
4.12
Omdat de tegenverzoeken in het verlengde liggen van het inleidende verzoek zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in dit zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het inleidende verzoek
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2020;
kent [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een transitievergoeding toe van € 65.044,= bruto;
veroordeelt [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in de proceskosten aan de zijde van de Leidsche, tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 844,= waarvan een bedrag van € 720,= aan gemachtigdensalaris;
in de tegenverzoeken
wijs de verzoeken van [verwerende partij in het inleidende verzoek en verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken] af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2020.