ECLI:NL:RBDHA:2020:1289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
NL20.817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake asielaanvraag van Jemenitische eiser met Oekraïense echtgenote

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een Jemenitische eiser, die getrouwd is met een Oekraïense, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 3 januari 2020 is genomen, verklaarde de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk op de grond dat Oekraïne als veilig derde land geldt. Tijdens de zitting op 7 februari 2020, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij niet tot Oekraïne zal worden toegelaten, ondanks zijn stelling dat hij een visum Type D alleen via Egypte kan verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Oekraïne hem een inreisverbod heeft opgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser zich voor internationale bescherming kan wenden tot de Oekraïense autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack in aanwezigheid van griffier A.A. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.817
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 januari 2020 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.818 en NL20.819, plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Alharbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en hij is getrouwd met een Oekraïense. Eiser heeft niet bestreden dat hij om die reden een zodanige band heeft met Oekraïne dat hij zich voor internationale bescherming kan wenden tot de autoriteiten aldaar. Verweerder heeft verder aannemelijk gemaakt dat eiser in beginsel ook tot Oekraïne wordt toegelaten. Hiermee heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan [1] . Eiser diende vervolgens op zijn beurt aan te tonen dat hij niet tot Oekraïne zal worden toegelaten. Hierin is hij niet geslaagd. De in beroep overgelegde algemene informatie over toelatingsvoorwaarden is hiervoor onvoldoende. De stelling daarbij dat hij het benodigde visum Type D alleen via Egypte kan verkrijgen en dat hij daarvoor een visum nodig heeft, evenmin. Zoals eiser ter zitting heeft beaamd heeft hij niet daadwerkelijk door middel van een aanvraag geprobeerd om tot Oekraïne te worden toegelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak nu aan te houden zodat eiser alsnog een dergelijke aanvraag kan indienen, omdat eiser dat eerder had kunnen en moeten doen. Tot slot heeft eiser niet aangetoond dat Oekraïne daadwerkelijk een inreisverbod aan hem heeft opgelegd.
2. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat Oekraïne voor eiser geldt als veilig derde land.
3. Voor zover eiser stelt dat hij ten onrechte niet op de hoogte is gesteld van een door verweerder uitgevoerd onderzoek, geldt dat de uitkomsten van dat onderzoek niet ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit en om die reden niet relevant zijn voor de beoordeling van het beroep.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier, op 7 februari 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380.