ECLI:NL:RBDHA:2020:12866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
C-09-603579-KG ZA 20-1161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Project C Holding B.V. om deel te nemen aan loting voor gesloten coffeeshopketen

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen Project C Holding B.V. en de Staat der Nederlanden. Project C, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Schouten, had een aanvraag ingediend om als teler deel te nemen aan een experiment met een gesloten coffeeshopketen. De aanvraag werd echter afgewezen, wat leidde tot de vordering van Project C om deelname aan de loting voor het experiment te verbieden en de loting uit te stellen totdat er een definitieve beslissing op bezwaar was genomen.

De voorzieningenrechter, mr. H.J. Vetter, heeft de vordering van Project C afgewezen. De rechter oordeelde dat de Staat de procedure voor het experiment correct had gevolgd en dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de betrokkenheid van de bestuursrechter noodzakelijk was voor de beoordeling van de subsidiaire vordering van Project C. De rechter merkte op dat er voldoende waarborgen waren voor Project C om zijn bezwaar aan te vechten en dat de civiele rechter niet bevoegd was om de subsidiaire vordering inhoudelijk te beoordelen.

De uitspraak concludeerde dat Project C, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding werd veroordeeld. De kosten werden begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht. Deze uitspraak onderstreept de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures en de noodzaak voor aanvragers om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen afwijzingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/603579 / KG ZA 20-1161
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 2 december 2020
in de zaak van
Project C Holding B.V.te Breda,
eiseres,
advocaat mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Project C’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. H.A. van Dijk-Verheij, griffier.
Tevens zijn aanwezig dhr. [A] , vergezeld van mr. Schouten en mr. B. Çiçek en mw. [B] (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en mw. [C] (Ministerie van Justitie en Veiligheid), vergezeld van mr. Wisman.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
De Staat heeft de keuze gemaakt om te starten met een experiment met een “gesloten coffeeshopketen” (hierna: het Experiment). Project C heeft tijdig een aanvraag ingediend om als teler aangewezen te worden voor het Experiment. De aanvraag van Project C is afgewezen.
1.2.
Op donderdag 3 december 2020 om 11.00 uur zal de loting plaatsvinden waarin 10 aspirant wiettelers zullen worden aangewezen die de verdere procedure van het Experiment zullen doorlopen (hierna: de loting).
1.3.
Project C vordert in deze procedure
primairde Staat te verbieden uitvoering te geven aan de loting en deze loting uit te stellen tot de beslissing op bezwaar en beroep formele rechtskracht heeft gekregen en
subsidiairde Staat te gebieden Project C op te nemen in de groep van aanvragers die in de selectie voor de loting zijn opgenomen in afwachting van een definitieve aanwijzing als cannabisteler nadat een beslissing op bezwaar en beroep formele rechtskracht heeft gekregen, dan wel andere voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter juist acht.
1.4.
Project C voert daartoe het volgende aan. De aanvraag van Project C is ten onrechte afgewezen. Project C heeft daarom bezwaar ingesteld, maar de loting zal onomkeerbare gevolgen hebben. Door de loting op deze termijn te organiseren, is er geen mogelijkheid voor aanvragers om rechtsmiddelen aan te wenden tegen een afwijzing van de aanvraag. Daarom handelt de Staat onzorgvuldig. De afwijzing is (voornamelijk) gebaseerd op het negatieve advies van de burgemeester van [plaats], maar dat advies deugt niet.
1.5.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.6.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend. De grondslag van de primaire vordering is onrechtmatige daad, zodat de civiele rechter bevoegd is daarover te oordelen. Centraal staat de gevolgde procedure om te komen tot uitvoering van het Experiment. De Staat heeft een procedure in gang gezet voor de uitvoering van het Experiment en de stappen van die procedure gepubliceerd. Er is daarbij aan gegadigden geen duidelijke tijdsbalk verstrekt met data, behalve dan dat een periode kenbaar is gemaakt waarin aanvragen konden worden ingediend. Wat daar ook van zij, duidelijk was wel dat de Staat voortgang wilde maken met het Experiment. Gelet hierop konden aanvragers er niet op vertrouwen dat er, zodra de aanvragen waren beoordeeld, nog een ruime tijdspanne zou zijn om tegen een afwijzing te procederen en de uitkomst daarvan af te wachten voordat de volgende stap in het proces zou worden gezet, namelijk de loting. Met het oog op de belangen van de andere deelnemers kan van de Staat ook niet gevergd worden die uitkomst af te wachten. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat een voor Project C gunstig resultaat in de bestuursrechtelijke procedure nog wel consequenties kan hebben voor de Staat.
1.7.
De beoordeling van de (eerste) subsidiaire vordering is voorbehouden aan de bestuursrechter. De bestuursrechter kan een voorlopige voorziening treffen, waarbij de bestuursrechter kan betrekken of het door Project C gemaakte bezwaar kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beschikt niet over aanwijzingen dat de bestuursrechter niet tijdig zou hebben kunnen beslissen. Er bestaat dus een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor Project C. De taakverdeling tussen de bestuursrechter en de civiele rechter moet strikt worden gehanteerd, zodat de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering niet inhoudelijk kan beoordelen. Het argument dat met het oog op de rechtseenheid moet worden geoordeeld dat de aanvraag van Project C moet worden betrokken bij de loting, had moeten worden aangevoerd bij de bestuursrechter. Gelet op al het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een andere voorziening te treffen, zoals ook subsidiair gevorderd.
1.8.
Project C zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt Project C in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. H.A. van Dijk-Verheij mr. H.J. Vetter