ECLI:NL:RBDHA:2020:12858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20-3078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing onderzoeksverzoeken door rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift dat is ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 9 november 2020, waarbij verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen deels zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 14 augustus 2020 de strafzaak tegen de verdachte doorverwezen naar de rechter-commissaris, die belast is met het onderzoek. De verdachte heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoeken om nader onderzoek te doen naar personen die voldoen aan het signalement van de dader, het horen van zijn vader en het personeel van een winkel, en het onderzoeken van telefoongegevens. De verdediging stelt dat deze afwijzingen hen de mogelijkheid ontnemen om aan te tonen dat de verdachte niet in de winkel is geweest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat bezwaar tegen de beslissingen van de rechter-commissaris niet mogelijk is na verwijzing door de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, omdat de artikelen 181 tot en met 184 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn op het onderzoek door de rechter-commissaris na verwijzing door de rechtbank. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in zijn bezwaarschrift kan worden ontvangen, en dat de gang van zaken in de strafzaak de verdediging niet heeft beperkt in hun mogelijkheden om onderzoekswensen in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/852037-20
Raadkamernummer: 20/3078
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, op het bezwaarschrift ex artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
[adres],
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. M. Bouman, Oosteinde 206, 2611 ST te Delft,
hierna: de verdachte.

Inleiding

Op 14 augustus 2020 is de strafzaak tegen de verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank open verwezen naar de rechter-commissaris, zodat de rechter-commissaris, na een eventuele regiebijeenkomst, een beslissing kon nemen op de onderzoekswensen van de verdediging. Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 9 november 2020, voor zover in die beslissing de onder 1, 2a-c, 3 en 5 geformuleerde verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen zijn afgewezen.

De procedure in raadkamer

Het bezwaarschrift is op 19 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 1 december 2020 in raadkamer behandeld.
De verdachte is goed opgeroepen, maar niet in raadkamer verschenen. Namens de verdachte is mr. M. Bouman, advocaat, gehoord.
Tevens is de officier van justitie, mr. D.M. Kortekaas, ter zitting gehoord.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte verzocht de in het bezwaarschrift genoemde verzoeken alsnog toe te wijzen. De rechter-commissaris heeft ten onrechte de verzoeken afgewezen om nader onderzoek te doen naar personen die voldoen aan het signalement van de dader en om de vader van de verdachte en het personeel van [naam winkel] te horen. Daarmee, en met de afwijzing van het verzoek om onder meer de telefoongegevens van de verdachte te onderzoeken, is de verdediging de mogelijkheid ontnomen om aan te tonen dat de verdachte niet in de [naam winkel] is geweest (1, 2a-c).
De rechter-commissaris heeft het verzoek tot een vergelijkend onderzoek naar de aard van het steekwapen waarmee de verwondingen aan de verdachte en het slachtoffer zijn toegebracht (3) ten onrechte afgewezen, nu een dergelijk onderzoek wel degelijk mogelijk is op basis van de beschikbare medische gegevens.
Ten slotte heeft de rechter-commissaris het duidelijk gemotiveerde verzoek tot het opmaken van een aanvullend proces-verbaal door de ter plaatse gekomen verbalisanten over meerdere aangesproken of beschuldigde daders (5) ten onrechte afgewezen.
Ter zitting heeft de raadsman, in aanvulling op het bezwaarschrift, zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken vanaf de aanhouding tot aan de dagvaarding van de verdachte. Volgens de raadsman heeft hij de stukken van de strafzaak, ondanks zijn betrokkenheid als piketadvocaat, pas laat ontvangen en werd de verdachte plotseling gedagvaard. De consequentie van niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift zou onredelijk zijn, omdat de verdediging – door de gang van zaken tussen de aanhouding en het uitbrengen van de dagvaarding – in haar mogelijkheden tot het indienen van onderzoekswensen en het aanvechten van een negatieve beslissing daarop is beperkt.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich in een schriftelijke reactie van 23 november 2020 op het standpunt gesteld dat, nu sprake is van een verwijzing door de meervoudige kamer naar de rechter-commissaris ingevolge artikel 316 Sv, bezwaar tegen de beslissingen van de rechter-commissaris bij de raadkamer niet mogelijk is. Het bezwaarschrift moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft verder kenbaar gemaakt zich inhoudelijk te kunnen vinden in de beslissingen van de rechter-commissaris van 9 november 2020.
Ter zitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen schriftelijke standpunt.

Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank moet het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Op 1 januari 2013 is de Wet versterking positie rechter-commissaris in werking getreden. Hierbij zijn in het Tweede Boek, Titel III, in de eerste afdeling van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de artikelen 181 tot en met 184 opgenomen, met daarin onder meer de mogelijkheid om bij de rechtbank bezwaar te maken tegen de weigering van de rechter-commissaris om door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten (artikel 182 lid 6 Sv).
Artikel 316 Sv betreft het onderzoek door de rechter-commissaris na verwijzing door de rechtbank ter terechtzitting en is vanaf 1 januari 2013 anders komen te luiden. Uit het derde lid van dit artikel blijkt dat de artikelen 181 tot en met 184 Sv niet van toepassing zijn op het onderzoek genoemd in artikel 316 Sv.
Uit het wettelijk systeem volgt dat het uitgangspunt is dat de rechter-commissaris na het uitbrengen van de dagvaarding zijn onderzoekshandelingen beëindigt. Het onderzoek van de rechter-commissaris op grond van de artikelen 181 tot en met 184 Sv duurt tot de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Als de zittingsrechter – zoals in het onderhavige geval – de zaak verwijst naar de rechter-commissaris, vallen gevraagde onderzoekshandelingen onder artikel 316 Sv, en niet onder de artikelen 181 tot en met 184 Sv. In de fase na verwijzing door de zittingsrechter als bedoeld in artikel 316 Sv staat dan ook geen bezwaar open tegen de weigering van de rechter-commissaris om door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.
Nu de rechter-commissaris in de onderhavige zaak met het onderzoek is belast ingevolge een verwijzingsopdracht van de rechtbank van 14 augustus 2020, als bedoeld in artikel 316 lid 1 Sv, is artikel 182 lid 6 Sv niet van toepassing. De verdachte kan dan ook niet in zijn bezwaarschrift worden ontvangen.
Anders dan de raadsman stelt, is de verdediging door de gang van zaken in de strafzaak tegen de verdachte niet beperkt in de mogelijkheden om onderzoekswensen in te dienen en/of om de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op de onderzoekswensen inhoudelijk aan de orde te stellen. Het staat de raadsman binnen het systeem van de wet immers vrij om (afgewezen) onderzoekswensen (opnieuw) bij de zittingscombinatie naar voren te brengen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn bezwaar.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander, griffier,
en uitgesproken op 15 december 2020.