ECLI:NL:RBDHA:2020:12852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
C/09/600334 / FA RK 20-6932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2017. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, te benoemen tot voogdes. De ouders, [de man] en [de vrouw], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de rechtbank oordeelde dat de opvoedsituatie van de minderjarige ernstig bedreigd werd door de multi-problematiek binnen het gezin. De minderjarige verblijft sinds mei 2019 bij pleegouders en de Raad stelde dat het opgroeiperspectief bij hen ligt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om de zorgbehoefte van de minderjarige te vervullen, ondanks de inzet van hulpverlening. De ouders voerden verweer en stelden dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat er sprake was van een taal- en cultuurbarrière die de samenwerking bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde echter dat de zorgen over de opvoedsituatie onverminderd groot zijn en dat terugplaatsing bij de ouders niet aan de orde is. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd, waarbij de gecertificeerde instelling als voogd is benoemd.

De rechtbank benadrukte dat de ouders altijd de ouders van de minderjarige zullen blijven, maar dat hun opvoedersrol is beëindigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 december 2020. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/600334 / FA RK 20-6932
Datum uitspraak: 26 november 2020

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Beëindiging gezag

in de zaak naar aanleiding van het op 5 oktober 2020 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats]
bijgestaan door mr. S.O. Zengin-Epozdemir, advocaat te Den Haag,

[pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift van de ouders, ingekomen op 24 november 2020;
  • de brief van de zussen van [minderjarige] , ingekomen op 26 november 2020;
  • de brief van de pleegouders, ter zitting overgelegd door de jeugdbeschermer en na de zitting origineel ingekomen.
Op 26 november 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn conform wettelijke vereisten opgeroepen, maar – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 juli 2020 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] laatstelijk verlengd van 12 juli 2020 tot 12 juli 2021.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk sinds mei 2019 bij de pleegouders.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders, maar bij de pleegouders ligt. [minderjarige] verblijft geruime tijd in het pleeggezin en krijgt daar de structuur, aandacht en bovengemiddelde begeleiding geboden die passend is bij haar ontwikkeling. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om [minderjarige] te kunnen bieden wat zij nodig heeft. Het is niet gelukt om constructief met de ouders te werken aan het wegnemen van de zorgen over de thuissituatie en hun opvoedvaardigheden. Zij voelen zich door de instanties benadeeld en veroordeeld. Er is ook sprake van onbegrip omdat de oudste kinderen inmiddels wel weer thuis wonen, maar zij doen een ander beroep op de ouders. Ondanks de gesprekken hierover, het maken van (omgangs)afspraken en de inzet van opvoedondersteuning is het niet gelukt om enige verandering aan te brengen. De ouders hebben niet geprofiteerd van hetgeen hen is aangeboden. Daarentegen is juist een complexe situatie ontstaan die het wantrouwen van de ouders in hulpverlening en instanties alleen maar vergroot. De aanvaardbare termijn van [minderjarige] om onduidelijkheid te ervaren over waar en bij wie zij zal opgroeien is verstreken. Terugplaatsing naar de ouders is niet meer aan de orde. De Raad verzoekt de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes, omdat voor het overeenkomen en nakomen van afspraken over o.a. de omgang een neutrale partij noodzakelijk is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Aanvullend is ter zitting toegelicht dat er lange tijd onverminderd ernstige zorgen zijn over het gezin, op meerdere gebieden. Ondanks de inzet van o.a. de GGZ, de woningbouwvereniging, het sociaal wijkteam, het netwerk rondom het gezin en Enver is de situatie ongewijzigd. De verschillende organisaties die het gezin willen helpen komen onvoldoende in contact met de ouders. Het contact dat er is verloopt zeer moeizaam. Zorgen kunnen daarom niet opgehelderd worden en nemen niet af. Er zijn zorgen over alle uit- en thuiswonende kinderen, en ten aanzien van [minderjarige] in het bijzonder gelet op haar leeftijd en ontwikkeling. Tot slot is verklaard dat bij toewijzing van het verzoek de omgang niet zal worden gewijzigd.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd. Zij stellen zich allereerst op het standpunt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet noodzakelijk is geweest en juist voor trauma heeft gezorgd. Daarnaast is het volgens hen onjuist is dat zij niet mee- en samenwerken of de deur dicht houden. Wel is er door een taal- en cultuurbarrière verschil van inzicht is, waarbij de visie van de ouders niet altijd overeenkomt met het Nederlandse systeem. Daarbij wordt ten onrechte onderscheid gemaakt tussen de oudere en jongere kinderen. De ingezette middelen zijn onvoldoende aangepast op de wensen, cultuur en geloofsovertuiging van de ouders. De gewenste doelen kunnen daardoor niet bereikt worden; de hulpverlening is niet passend. De ouders willen heel graag de zorg en opvoeding van [minderjarige] vormgeven met behulp van hun netwerk. Daarom is door hen een Eigen Kracht conferentie aangevraagd, maar daar wil de gecertificeerde instelling niet aan meewerken. De ouders hebben al met al het gevoel dat aan hen eisen worden gesteld waar zij niet aan kunnen voldoen en waarin hun visie niet wordt meegenomen. De ouders vinden dat er nog een toekomst voor [minderjarige] is bij hen thuis, zodat zij kan opgroeien binnen het hechte gezin, bij haar ouders, zussen en broer.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
De ouders hebben samen zeven kinderen, waarvan de driejarige [minderjarige] de jongste is. Zij is twee jaar geleden uit huis geplaatst vanwege de ernstige zorgen over haar opvoedsituatie, als gevolg van multi-problematiek binnen het gezin. Ook liet [minderjarige] zorgelijk gedrag zien. Dat laatste is nu verminderd, maar nog niet verdwenen. [minderjarige] kan pittige buien hebben, waarvan zij overstuur kan raken en moeilijk uit kan komen. Zij heeft een grote zorgbehoefte en is daarvoor afhankelijk van haar opvoeders. Dit is een groot verschil met de situatie van de vier oudste dochters in het gezin, die – gelet op hun leeftijd en ontwikkelingsfase – zelfstandiger zijn en een andere vorm van ondersteuning nodig hebben. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het sinds de uithuisplaatsing niet is gelukt om de thuissituatie van de ouders te verbeteren en hun opvoedvaardigheden dusdanig te versterken dat zij in staat zijn om in de zorgbehoefte van [minderjarige] te voorzien. De moeizame samenwerking en de taal- en cultuurbarrière spelen daarbij een belangrijke rol. Ofschoon door de hulpverlening voldoende passende middelen zijn ingezet en stappen zijn ondernomen, moet de rechtbank concluderen dat deze inzet er niet toe heeft geleid dat terugplaatsing bij de ouders mogelijk is. De zorgen over het gezin zijn onverminderd groot, niet alleen over de opvoeding, maar ook over de financiën en huisvesting. Die opvoedsituatie komt niet tegemoet aan hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Het belang van [minderjarige] om te weten waar en bij wie zij zal opgroeien staat nu voorop. [minderjarige] verblijft nu twee jaar, het grootste deel van haar leven, niet meer bij de ouders. De aanvaardbare termijn is verstreken en het opgroeiperspectief ligt bij de pleegouders, waar [minderjarige] al geruime tijd woont en zich goed ontwikkelt. Duidelijkheid over het opgroeiperspectief zal bijdragen aan de rust die [minderjarige] hard nodig heeft. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Ondanks die beslissing zullen de ouders altijd de ouders van [minderjarige] blijven, en blijft [minderjarige] altijd onderdeel van het grote gezin. De ouders zullen hun ouderrol blijven vervullen, maar niet een opvoedersrol.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een voorziening in het gezag over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank dat professionele begeleiding noodzakelijk is voor het acceptatieproces en het vormgeven van de rol van de ouders. De rechtbank zal daarom de voogdij beleggen bij de gecertificeerde instelling. Uitgaande van het perspectief bij het pleeggezin, dient de gecertificeerde instelling verdere stappen te ondernemen om te bezien hoe de omgang tussen de ouders, de andere gezinsleden en [minderjarige] kan worden vormgegeven, waarbij de belangen van [minderjarige] altijd leidend dienen te zijn.
De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • [de vrouw] , geboren op [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2] Congo;
  • [de man]geboren op [geboortedag 3] 1978 te [geboorteplaats 3] , Sierra Leone;
over de minderjarige:
- [minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ;
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020 door mr. E.C.M. Bouman, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.