ECLI:NL:RBDHA:2020:12851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
C/09/600347 / FA RK 20-6938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, te benoemen tot voogdes. De ouders, [de man] en [de vrouw], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie van [minderjarige 1] ernstig bedreigd wordt door de omstandigheden in het gezin. De minderjarige verblijft sinds november 2018 niet meer bij de ouders en woont in een gezinshuis waar hij de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank heeft geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om in de opvoedbehoeften van [minderjarige 1] te voorzien, ondanks de inzet van hulpverlening en ondersteuning. De ouders hebben aangegeven dat zij zich benadeeld voelen door de instanties en dat er sprake is van een taal- en cultuurbarrière die de samenwerking bemoeilijkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] is om duidelijkheid te scheppen over zijn opgroeiperspectief en heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen. De ouders behouden wel een ouderrol, maar niet de opvoedersrol. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/600347 / FA RK 20-6938
Datum uitspraak: 26 november 2020

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Beëindiging gezag

in de zaak naar aanleiding van het op 5 oktober 2020 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige 1] geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. S.O. Zengin-Epozdemir, advocaat te Den Haag,

[gezinshuisouders]

hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift van de ouders, ingekomen op 24 november 2020;
  • de brief van de zussen van [minderjarige 2] ingekomen op 26 november 2020;
  • twee foto’s, overgelegd door de ouders ter zitting.
Op 26 november 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de gezinshuismoeder, namens de gezinshuisouders;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
  • De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 juli 2020 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] laatstelijk verlengd van 12 juli 2020 tot 12 juli 2021.
  • [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een perspectief biedend gezinshuis.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige 1] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] .
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] niet meer bij de ouders, maar in het gezinshuis ligt. [minderjarige 1] krijgt daar de zorg, structuur en aandacht die hij nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. Bij [minderjarige 1] zijn veel kindsignalen zichtbaar, voortkomend uit gevoelens van onveiligheid. Zo slaapt hij slecht en was hij tot voor kort niet zindelijk. Traumabehandeling is geïndiceerd, maar de vader heeft nog geen toestemming verleend. [minderjarige 1] doet voor zijn basale zorg en veiligheid een groot beroep op zijn opvoeders. Hij heeft daarom andere vormen van begeleiding en aansturing nodig dan de oudere kinderen in het gezin, die (deels) wel thuis wonen. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om in deze bovengemiddelde opvoedbehoefte te voorzien. Het is niet gelukt om constructief met de ouders samen te werken aan het wegnemen van de zorgen over hun opvoedvaardigheden en de thuissituatie. De ouders voelen zich door de instanties benadeeld en veroordeeld en er is sprake van weerstand en onbegrip. Ondanks gesprekken hierover, het maken van afspraken en de inzet van opvoedondersteuning is het niet gelukt om enige verandering aan te brengen. De ouders hebben niet geprofiteerd van wat hen is aangeboden. Daarentegen is juist een complexe situatie ontstaan die het wantrouwen van de ouders in hulpverlening en instanties alleen maar vergroot. De aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] om onduidelijkheid te ervaren over waar hij zal opgroeien is verstreken. Terugplaatsing naar de ouders is niet meer aan de orde. De Raad verzoekt de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes, omdat voor het overeenkomen en nakomen van afspraken over o.a. de omgang een neutrale partij noodzakelijk is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Aanvullend is ter zitting toegelicht dat er lange tijd onverminderd ernstige zorgen zijn over het gezin, op meerdere gebieden. Ondanks de inzet van o.a. de GGZ, de woningbouwvereniging, het sociaal wijkteam, het netwerk rondom het gezin en Enver is de situatie ongewijzigd. De verschillende organisaties die het gezin willen helpen komen onvoldoende in contact met de ouders. Het contact dat er wel is verloopt zeer moeizaam. Zorgen kunnen daarom niet opgehelderd worden en nemen niet af. Er zijn zorgen over alle uit- en thuiswonende kinderen, en ten aanzien van [minderjarige 1] in het bijzonder gelet op zijn leeftijd, ontwikkeling en traumaproblematiek. De weigering van de ouders, althans de vader, voor passende hulp staat zijn ontwikkeling bovendien in de weg. Tot slot verklaart de gecertificeerde instelling ten aanzien van de overgelegde foto’s dat deze door de ouders anders zijn geïnterpreteerd dan bedoeld.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd. Zij maken zich allereerst ernstige zorgen over het welzijn van [minderjarige 1] . Zij vinden dat [minderjarige 1] in het gezinshuis een ongelukkige indruk maakt en niet de zorg krijgt die hij nodig heeft. Ter onderbouwing hebben zij foto’s overgelegd waaruit volgens de ouders dat [minderjarige 1] zeer mager is en niet goed gekleed gaat. De ouders stellen zich op het standpunt dat het trauma van [minderjarige 1] voortkomt uit het feit dat hij zijn ouders mist – er is zeer beperkte omgang – en uit de onveiligheid die hij heeft ervaren in het eerdere pleeggezin, waar sprake was van fysieke mishandeling. Daarnaast is het volgens hen onjuist is dat zij niet mee- en samenwerken of de deur dicht houden. Wel is er door een taal- en cultuurbarrière verschil van inzicht, waarbij de visie van de ouders niet altijd overeenkomt met het Nederlandse systeem. De gewenste doelen kunnen daarom niet bereikt worden, omdat de hulpverlening niet passend is. De ouders hebben al met al het gevoel dat eisen worden gesteld waar zij niet aan kunnen voldoen en waarin hun visie niet wordt meegenomen. Zij vinden dat er nog een toekomst voor [minderjarige 1] is bij hen thuis, zodat hij kan opgroeien binnen het hechte gezin, bij zijn ouders en zussen.
De gezinshuismoeder heeft verklaard dat [minderjarige 1] nu rust ervaart en zich minder angstig voelt. [minderjarige 1] geeft zelf aan dat het gezinshuis voor hem de veiligste plek op aarde is. De gezinshuisouders zien dat er sprake is van trauma. Dat is zichtbaar in de interactie met andere kinderen en na de begeleide bezoeken. Dit zijn situaties waarin [minderjarige 1] zich minder veilig voelt en prikkelbaar is. Traumabehandeling is noodzakelijk voor zijn verdere ontwikkeling. De gezinshuismoeder licht toe dat foto’s die de ouders hebben overgelegd [minderjarige 1] tonen die cadeautjes en ontbijt op bed krijgt ter gelegenheid van zijn verjaardag.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
De ouders hebben samen zeven kinderen, waarvan [minderjarige 1] , nu negen jaar oud, de op een na jongste en enige jongen is. Hij woont sinds november 2018 niet meer bij de ouders, vanwege de ernstige zorgen over zijn opvoedsituatie, als gevolg van multi-problematiek binnen het gezin. Ook vertoonde [minderjarige 1] zorgelijk gedrag, waaruit bleek dat hij niet de zorg en aandacht kreeg die hij nodig had. Daarnaast is sprake van trauma, voortkomend uit zijn ervaringen bij de ouders en de plaatsing bij het eerste pleeggezin. [minderjarige 1] heeft een grote zorgbehoefte en is daarvoor afhankelijk van zijn opvoeders. In dit opzicht is zijn situatie fundamenteel anders dan die van de oudste vier dochters in het gezin, die vanwege hun leeftijd en ontwikkelingsfase zelfstandiger zijn en een andere vorm van ondersteuning nodig hebben. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het sinds de uithuisplaatsing niet is gelukt om de thuissituatie van de ouders te verbeteren en hun opvoedvaardigheden dusdanig te versterken dat zij in staat zijn om in de zorgbehoefte van [minderjarige 1] te voorzien. De moeizame samenwerking en de taal- en cultuurbarrière spelen daarbij een belangrijke rol, zo heeft de rechtbank ter zitting ook zelf kunnen constateren. Ofschoon naar het oordeel van de rechtbank door de hulpverlening voldoende passende middelen zijn ingezet en stappen zijn ondernomen, heeft deze inzet er niet toe geleid dat terugplaatsing bij de ouders mogelijk is. De zorgen over het gezin zijn onverminderd groot, niet alleen over de opvoeding, maar ook over de financiën en huisvesting. De zorgen over [minderjarige 1] zijn daarbij eveneens nog steeds groot. Het gaat beter met hem, maar hij heeft nog veel hulp nodig. Die hulp komt onvoldoende van de grond. Enerzijds door de opvoedsituatie bij de ouders, die niet tegemoetkomt aan de rust, structuur en stabiliteit die [minderjarige 1] nodig heeft en anderzijds door de (aanvankelijke) weigering van de vader om toestemming te verlenen voor behandeling en traumatherapie. Het belang van [minderjarige 1] om te weten waar en bij wie hij zal opgroeien staat nu voorop. De aanvaardbare termijn is verstreken en het opgroeiperspectief ligt in het gezinshuis, waar [minderjarige 1] tot volwassenheid kan blijven. Duidelijkheid over dit perspectief zal bijdragen aan de rust die hij hard nodig heeft. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Ondanks die beslissing zullen de ouders altijd een ouderrol, zij het niet de opvoedersrol, vervullen in het leven van [minderjarige 1] .
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een voorziening in het gezag over [minderjarige 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank dat professionele begeleiding noodzakelijk is voor het acceptatieproces en het vormgeven van de nieuwe rol van de ouders. De rechtbank zal daarom de voogdij beleggen bij de gecertificeerde instelling. Vanuit het perspectief bij het gezinshuis, dient de gecertificeerde instelling verdere stappen te ondernemen om te bezien hoe de omgang tussen de ouders, de zussen en [minderjarige 1] kan worden vormgegeven, waarbij de belangen van [minderjarige 1] altijd leidend dienen te zijn.
De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige 1] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • [de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2] Congo;
  • [de man]geboren op [geboortedag 3] 1978 te Udi, Sierra Leone;
over de minderjarige:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020 door mr. E.C.M. Bouman, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.