3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte [slachtoffer 1]
De aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 3 november 2019 bij het station Hollands Spoor in Den Haag werd aangesproken door een man die hem vroeg om twee euro naar zijn bankrekening over te maken, omdat hij geld tekort kwam voor het kopen van een treinkaartje. De man vroeg hem om een QR-code te scannen die op zijn telefoon stond. [slachtoffer 1] zag dat de man op de ING app was ingelogd. De man heeft [slachtoffer 1] de twee euro gegeven. De QR-code werkte op dat moment niet, waarna de man wegliep. Volgens [slachtoffer 1] ging het om een man met een donker getinte huidskleur, tussen de 20 en 25 jaar, met een capuchon op zijn hoofd en een trainingspak aan. Toen [slachtoffer 1] op 4 november 2019 op zijn ING app keek, zag hij dat twee keer een geldbedrag van € 995,- naar zijn [bankrekeningnummer] was overgemaakt door een voor hem onbekende persoon. [slachtoffer 1] zag dat 1 keer een geldbedrag van € 995,- van zijn bankrekening was gepind bij de [naam winkel] Amsterdam. Verder waren meerdere bedragen op zijn bankrekening teruggeboekt en was een ov-chipkaart voor een bedrag van € 10,- opgeladen via zijn bankrekening. [slachtoffer 1] had de bij- en afschrijvingen niet zelf gedaan en had hier ook geen toestemming voor gegeven.
Uit een analyse van de bankrekening met [bankrekeningnummer] , op naam van de aangever [slachtoffer 1], blijkt het volgende:
- op 4 november 2019 is twee keer een bedrag van € 995,- bijgeschreven. Beide bedragen zijn afkomstig van het rekeningnummer [bankrekeningnummer ] op naam van
- op 4 november 2019 is om 15:05 uur € 995,- gepind bij de [naam winkel] . Amsterdam;
- op 4 november 2019 is twee keer een bedrag van € 13,99 bestemd voor Netflix teruggeboekt met reden ‘terugboeking op verzoek klant’;
- op 4 november 2019 is twee keer een bedrag van € 8,99 bestemd voor Videoland teruggeboekt met reden ‘terugboeking op verzoek klant’;
- op 4 november 2019 is € 7,60 bestemd voor Felyx Sharing teruggeboekt met reden ‘terugboeking op verzoek klant’;
- op 4 november 2019 is een ov-chipkaart opgeladen voor € 10,-.
Camerabeelden
Op camerabeelden met zicht op de drie ingangen aan de voorzijde van het station Hollands Spoor te Den Haag zag een politieagent – na ontvangst van een foto van [slachtoffer 1] – dat [slachtoffer 1] om 14:44:07 uur werd aangesproken door een persoon die NN1 wordt genoemd. Om 14:44:30 uur deden NN1 en [slachtoffer 1] iets met hun mobiele telefoon. Vervolgens legde [slachtoffer 1] zijn mobiele telefoon op de mobiele telefoon van NN1. Om 14:45:07 uur legde [slachtoffer 1] zijn mobiele telefoon nogmaals op de mobiele telefoon van NN1, waarna [slachtoffer 1] en NN1 weer iets met hun telefoon deden.
Op camerabeelden van de [naam winkel] te Amsterdam van 4 november 2019 zag en hoorde een politieagent dat een persoon die NN1 wordt genoemd om 15:05:16 uur een jas voor een bedrag van € 995,- afrekende door zijn mobiele telefoon tegen de pinautomaat aan te leggen. Om 15:05:38 uur was de transactie gelukt en even later gaf de medewerker de bon en de tas met daarin de jas aan NN1.
Herkenning verdachte
[verbalisant] heeft de camerabeelden van het station Hollands Spoor en [naam winkel] bekeken. Zij omschreef het signalement van NN1 op beide camerabeelden als volgt: man, getinte huidskleur, donkerkleurige schoenen, grijze broek, gelijkend op een joggingbroek met op de rechterkant van de broek een donkerkleurige streep vanaf de heup tot net boven de knie, donkerkleurige jas met capuchon, donkerkleurig schoudertasje dat hij schuin op zijn lichaam draagt. Op de camerabeelden van het station Hollands Spoor zag de verbalisant dat NN1 de capuchon van zijn jas over zijn hoofd droeg. Verder zag de verbalisant op de camerabeelden van beide locaties twee andere personen, NN2 en NN3. De verbalisant omschreef het signalement van NN2 op de camerabeelden van beide locaties als volgt: man, kort haar, getinte huidskleur, donkergekleurde schoenen, donkerblauwe broek gelijkend op een trainingsbroek met daarop roodkleurige strepen (of iets gelijkends daarop), roodkleurig petje, donkerkleurig shirt met witte letters, ketting om zijn nek. Het signalement van NN3 op de camerabeelden van beide locaties omschreef de verbalisant als volgt: man, getinte huidskleur, donkerblauwe broek gelijkend op een trainingsbroek met op beide zijkanten drie roodkleurige emblemen, donkerkleurige jas met capuchon, donkerkleurige schoenen. Gelet op de overeenkomsten tussen de signalementen en de combinatie van personen op de camerabeelden van beide locaties kan volgens de verbalisant worden gesteld dat het hier om dezelfde personen gaat.NN1 is later door verbalisanten aan de hand van de beelden van [naam winkel] herkend als de verdachte.
Installeren ING app op extra toestel
Uit een bericht op de website van de ING bank blijkt dat het mogelijk was om door het scannen van een QR-code de ING mobiel bankieren app op een extra toestel te installeren. Deze mogelijkheid is inmiddels verwijderd, omdat het aantal meldingen van oplichting door middel van het installeren van een tweede toestel toenam.
Is de verdachte de persoon op de beelden?
De camerabeelden van [naam winkel] in Amsterdam zijn van voldoende kwaliteit om op basis daarvan een herkenning te kunnen doen. Op de beelden zijn de gezichtskenmerken van de afgebeelde persoon goed waar te nemen. Meerdere verbalisanten hebben de verdachte op die beelden herkend. Zij hebben bovendien opgeschreven waarvan zij de verdachte kennen en waaraan zij hem op de beelden herkend hebben. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen en is van oordeel dat de verdachte de persoon is die is aangeduid als NN1 op de camerabeelden van [naam winkel] .
De camerabeelden van station Hollands Spoor in Den Haag zijn van minder goede kwaliteit. Gezichtskenmerken zijn daarop niet goed waar te nemen, maar postuur, huidskleur en kleding wel. Eén verbalisant heeft het signalement van de drie mannen op deze camerabeelden beschreven en vergeleken met het signalement van de drie mannen op de camerabeelden van [naam winkel] . Nu de omschrijving en met name de kleding van de drie mannen op de camerabeelden van beide locaties tot in detail overeenkomt, zij op beide locaties gedrieën in elkaars gezelschap verkeerden, en de camerabeelden op opeenvolgende dagen zijn gemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat het om dezelfde drie personen gaat en dat de verdachte dus ook NN1 op de camerabeelden van station Hollands Spoor is.
Feit 1: oplichting
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de man die hem op 3 november 2019 bij het station Hollands Spoor aansprak hem een app op zijn telefoon toonde, waarop op dat moment een QR-code in de ING app zichtbaar was, en hem vroeg om die te scannen. Een dag later waren er buiten zijn medeweten transacties verricht op zijn bankrekening. Op de camerabeelden van station Hollands Spoor is te zien dat de verdachte [slachtoffer 1] aanspreekt, dat zij beiden iets met hun telefoon doen en dat [slachtoffer 1] op enig moment zijn telefoon op de telefoon van de verdachte legt. Die handeling past bij het scannen van een QR-code. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte op dat moment, door het door [slachtoffer 1] laten scannen van de QR-code op de telefoon van de verdachte, de toegang heeft gekregen tot de ING-bankrekening van [slachtoffer 1] . Uit de informatie op de website van de ING bank blijkt immers dat het mogelijk was om de ING mobiel bankieren app op een extra toestel te installeren door middel van het scannen van een QR-code.
De rechtbank ziet in het handelen van de verdachte listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. De verdachte heeft [slachtoffer 1] in strijd met de waarheid laten denken dat hij, door het scannen van de QR-code, een bedrag van twee euro naar de bankrekening van de verdachte zou overmaken. Die onjuiste voorstelling van zaken op een treinstation, in combinatie met de mededeling van de verdachte dat hij twee euro tekort kwam voor het kopen van een treinkaartje en het overhandigen van een contant geldbedrag van twee euro, heeft [slachtoffer 1] bewogen tot het scannen van de QR-code en daarmee – zonder dat hij het wist – tot het beschikbaar stellen van de inloggegevens die nodig waren om de ING app op de telefoon van de verdachte zo in te stellen dat de verdachte met die ING app toegang verkreeg tot de bankrekening van [slachtoffer 1]. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde in zoverre bewezen.
Feit 3: diefstal met valse sleutel
Op de camerabeelden van [naam winkel] in Amsterdam is te zien en horen dat de verdachte op 4 november 2019 om 15:05 uur met zijn telefoon een jas van € 995,- afrekent, terwijl uit de analyse van de bankrekening van [slachtoffer 1] blijkt dat op precies hetzelfde tijdstip een bedrag van € 995,- van de bankrekening van aangever [slachtoffer 1] werd afgeschreven bij [naam winkel] in Amsterdam. Daarbij komt dat de verdachte kort daarvoor, te weten een dag eerder, door het door de [slachtoffer 1] laten scannen van de QR-code bij het station Hollands Spoor de toegang had verkregen tot de inloggegevens van de bankrekening van [slachtoffer 1] middels de ING app. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte bij het betalen van de jas gebruik heeft gemaakt van de ING mobiel bankieren app op zijn telefoon. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aldus de jas heeft betaald van het saldo op de bankrekening van [slachtoffer 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte ook degene is geweest die een ov-chipkaart voor een bedrag van € 10,- heeft opgeladen van het saldo op de bankrekening van [slachtoffer 1] , nu dit heeft plaatsgevonden op dezelfde dag als de aankoop van de jas door de verdachte. Daarmee heeft de verdachte in totaal € 1.005,- weggenomen van de bankrekening van aangever [slachtoffer 1] . De verdachte was niet bevoegd van de inloggegevens van de bankrekening van [slachtoffer 1] gebruik te maken, dus is sprake van een valse sleutel. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde in zoverre bewezen.
Feit 2: computervredebreuk
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de verdachte zich op meerdere momenten de toegang heeft verschaft tot de bankrekening van aangever [slachtoffer 1] met gebruikmaking van de ING mobiel bankieren app. In ieder geval heeft hij dat gedaan op station Hollands Spoor, en daarna ook nog eens toen hij de jas afrekende en toen hij de ov-chipkaart oplaadde. Daarmee is de verdachte binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de beveiligde internetbankierenomgeving van de ING bank. Hij heeft dat gedaan met inloggegevens tot het gebruik waarvan hij niet bevoegd was, en door zich voor te doen als geautoriseerde ING-klant, dus is sprake van een valse sleutel en een valse hoedanigheid. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde in zoverre bewezen.
Feit 4: witwassen
Tot slot concludeert de rechtbank dat de verdachte in de periode van 3 tot en met
4 november 2019 beschikking heeft gehad over de bankrekening van [slachtoffer 1] en dat hij daarom verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle uitgaande transacties en terugboekingen op die rekening, die [slachtoffer 1] in die periode niet zelf heeft verricht. De rechtbank gaat op basis van de analyse van de bankrekening van [slachtoffer 1] uit van een geldbedrag van € 1058,56 (€ 995,- + € 13,99 + € 13,99 + € 8,99 + € 8,99 + € 7,60 + € 10,-). De rechtbank stelt vast dat de verdachte aldus totaal een geldbedrag van € 1.058,56 voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt. De verdachte wist dat dit geldbedrag uit (eigen) misdrijven, oplichting, computervredebreuk en diefstal, afkomstig was en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen van die geldbedragen. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde in zoverre bewezen.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden dat de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) heeft gehandeld. Weliswaar is op de camerabeelden van zowel station Hollands Spoor als de [naam winkel] te zien dat de verdachte in het gezelschap is van twee andere personen, maar onduidelijk is gebleven wat hun rol is geweest bij de ten laste gelegde feiten, zodat een nauwe en bewuste samenwerking niet kan worden bewezen. Dat het hier gaat om delicten die alleen door gezamenlijk opererende daders kunnen worden gepleegd en dat de twee andere personen dus wel een wezenlijke bijdrage moeten hebben geleverd aan de delicten, zoals de officier van justitie heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Zo is bijvoorbeeld op de camerabeelden van station Hollands Spoor te zien dat de andere personen pas komen aanlopen nadat [slachtoffer 1] zijn telefoon op die van de verdachte heeft gelegd. De oplichting is op dat moment dus al voltooid. Dat mogelijk ook anderen hebben geprofiteerd van de door de verdachte gepleegde feiten, maakt hen nog geen medeplegers. De rechtbank zal de verdachte dus vrijspreken van het medeplegen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 2]
De onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten hebben mede betrekking op aangever
[slachtoffer 2] , die ook aangifte heeft gedaan van bankfraude. Buiten medeweten van [slachtoffer 2] hebben er transacties plaatsgevonden van zijn ING bankrekening, onder meer een overboeking van € 995,- naar de rekening van aangever [slachtoffer 1] , kort nadat de verdachte voor dat bedrag een jas kocht bij [naam winkel] . De rechtbank ziet daarin sterke aanwijzingen dat de verdachte hierbij op enige wijze betrokken was, maar kan dit niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen. Camerabeelden van de ten laste gelegde oplichting ontbreken, en de signalementen die aangever [slachtoffer 2] heeft gegeven van de mannen die iets met zijn telefoon hebben gedaan, zijn te algemeen, ook indien rekening wordt gehouden met de straat waar aangever [slachtoffer 2] de mannen met zijn taxi heeft afgezet en waar de vriendin van een medeverdachte zou wonen. En zelfs als wordt uitgegaan van de betrokkenheid van de verdachte, dan blijft onduidelijk wat zijn rol precies was en dus of hij (mede)pleger was. De verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna vermeld.