ECLI:NL:RBDHA:2020:12789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/576627 / FA RK 19-5067, C/09/587971 / FA RK 20-570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw heeft verzocht om nevenvoorzieningen, waaronder de hoofdverblijfplaats van de kinderen, kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben en dat de man een kinderalimentatie van € 363,- per maand moet betalen, wat neerkomt op € 121,- per kind per maand. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld, waarbij de man verantwoordelijk is voor een schuld van € 50.000,- aan zijn ouders en € 17.987,50 aan de vrouw moet betalen wegens benadeling van de gemeenschap door onverantwoorde investeringen. De rechtbank heeft de man en vrouw doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling om de onderlinge verstandhouding te verbeteren en afspraken te maken over de opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-5067 (echtscheiding) en FA RK 20-570 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/576627 (echtscheiding) en C/09/587971 (verdeling)
Datum beschikking: 27 november 2020

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 28 juni 2019 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.H. de Jong te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van 28 juni 2019, met bijlage van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 22 juli 2019, met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 31 juli 2019, met bijlage van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 18 december 2019, met bijlagen van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, met aanvullende verzoeken van 15 januari 2020 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 5 maart 2020, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 5 maart 2020 van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht van 11 maart 2020, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 2 oktober 2020, met bijlagen, inhoudende gewijzigde zelfstandige verzoeken van de zijde van de man;
  • de brief van 2 oktober 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 7 oktober 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 14 oktober 2020, met de pleitnota en een alimentatieberekening als bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 14 oktober 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten en de heer [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Van de zijde van de man zijn tijdens de zitting pleitaantekeningen met bijlagen 47 tot en met 49 overgelegd. De pleitaantekeningen zijn deels voorgedragen.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats] .
  • Zij zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
  • Zij zijn de ouders van de volgende drie nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ;
- [minderjarige 3] geboren op [geboortedatum 3] 2017 te [geboorteplaats 3] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Deze rechtbank heeft op 7 augustus 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover nu van belang inhoudende dat – conform de toenmalige overeenstemming tussen partijen – is bepaald dat:
o de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
o de man voorlopig een kinderalimentatie van € 152,00 per maand per kind aan de vrouw zal voldoen;
o de man omgang heeft met de kinderen:
 een weekend per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij deze omgang twee keer begeleid zal worden door de vrouw, te weten in het weekend van 16 augustus 2019 tot en met 19 augustus 2019 en in het weekend van 30 augustus 2019 tot en met 2 september 2019. In het weekend van 13 september 2019 tot en met 16 september 2019 zal de omgang onbegeleid zijn;
 op maandagavond tijdens het eten en tijdens het naar bed brengen, in de week waarin de man in het weekend geen omgang met de kinderen zal hebben, in aanwezigheid van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat nu luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- bepaling dat tussen de man en de kinderen de navolgende zorg- en contactregeling zal gelden:
- een weekeinde per twee weken van vrijdag 15.15 uur tot maandag 9.00 uur;
- iedere maandagavond;
- de helft van de schoolvakanties;
- de helft van de algemeen erkende feestdagen;
althans een regeling door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 177,- per kind per maand, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie vaststelt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de kinderen zal of kan worden verleend, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres en plaats EW] met inboedel, tot het tijdstip van eigendomsoverdracht van die woning, althans gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en voert geen verweer tegen het verzoek de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. De man voert verweer tegen de overige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De man verzoekt zelfstandig de volgende nevenvoorzieningen:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat de kinderen bij de man zijn:
- in de even weken vanaf zondag 17.00 uur (vóór het eten) tot zondag 17.00 uur (vóór het eten) de week daarop, waarbij de ouder waarbij de kinderen het laatste verbleven de kinderen naar de andere ouder brengt;
- de helft van de vakanties en feestdagen, zulks in onderling overleg te verdelen, waarbij de ouder waarbij de kinderen het laatst verbleven de kinderen naar de andere ouder brengt;
althans een zodanige beslissing als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 72,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, primair met ingang van de dag dat de beschikking wordt gewezen, subsidiair met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans een zodanig bedrag en zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht;
- toekenning van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres en plaats EW] aan de vrouw (tezamen met de kinderen) tot de datum waarop de woning wordt geleverd aan de man dan wel aan de toekomstige koper(s), maar niet langer dan drie maanden na de dag waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid/ouderschapsplan
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank zal in dit geval voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv, nu – zoals hierna zal blijken – de ouders het met elkaar eens zijn over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en zij ook ter zitting over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in onderling overleg alsnog afspraken hebben gemaakt.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoekt de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank begrijpt uit de toelichting tijdens de zitting dat de man de gestelde duurzame ontwrichting niet langer betwist. Nu hiermee de duurzame ontwrichting van het huwelijk vaststaat, zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding als op de wet en de feiten gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Tussen de ouders is niet in geschil dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Zorgregeling
De ouders hebben tijdens de zitting uiteindelijk afspraken gemaakt over de omstreden verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen eenmaal per veertien dagen van donderdag uit school tot dinsdag naar school bij de man zijn. De rechtbank zal de gemaakte afspraak hierna opnemen in het dictum van de beschikking. De rechtbank zal hierbij ook vastleggen dat de ouders de schoolvakanties en de feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen delen, nu de ouders het hierover ook met elkaar eens zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nu een beslissing te nemen over de door de man gewenste toekomstige uitbreiding van deze ter zitting overeengekomen zorgregeling. De rechtbank is van oordeel dat de ouders eerst uitvoering moeten gaan geven aan de nu ter zitting afgesproken zorgregeling en samen moeten bezien hoe dit, zowel voor de kinderen als voor henzelf, de eerstkomende tijd verloopt. Verder is de rechtbank van oordeel dat het aan de ouders is om gedurende het traject ouderschapsbemiddeling waar de rechtbank hen naar zal doorverwijzen samen afspraken te maken over een eventuele verdere uitbreiding tot het uiteindelijk door de man gewenste co-ouderschap.
De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht over de zorgregeling zal de rechtbank afwijzen.
Doorverwijzing ouderschapsbemiddeling
De rechtbank zal de ouders – zoals tijdens de zitting besproken – doorverwijzen naar een traject ouderschapsbemiddeling. Het proces-verbaal van doorverwijzing is aan deze beschikking gehecht en is al op 16 oktober 2020 per e-mailbericht doorgezonden aan [GI 1] voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie [GI 2] . De rechtbank oordeelt het - evenals de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting - in het belang van de kinderen dat de ouders gedurende dit traject met elkaar gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en het herstellen van het vertrouwen in elkaar als ouders. Hiernaast is het belangrijk dat de ouders met elkaar in gesprek gaan over hoe zij na de echtscheiding de opvoeding en verzorging van de kinderen verder willen vormgeven. Hierbij zal in ieder geval de concrete verdeling van de schoolvakanties en feestdagen een onderwerp van gesprek moeten zijn evenals een eventuele uitbreiding van de nu afgesproken zorgregeling. De rechtbank zal de zaak echter niet aanhouden in afwachting van het verloop van dit traject, omdat de rechtbank nu een eindbeslissing zal nemen over alle ter beoordeling en beslissing voorliggende verzoeken.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de kinderalimentatie bepalen op de datum van deze beschikking. De rechtbank oordeelt het redelijk de ingangsdatum op vandaag te bepalen in plaats van op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, omdat vanaf de datum van deze beschikking ook een andere (dan de bij voorlopige voorzieningen overeengekomen) zorgregeling zal gelden.
Behoefte kinderen
Ter zitting is overeengekomen dat de behoefte van de kinderen geïndexeerd naar 2020
€ 232,- per kind per maand bedraagt. De behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen bedraagt dan in totaal € 696,- per maand in 2020.
Draagkracht ouders
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2020 vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 975,-)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.660,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
NBI en draagkracht vrouw in 2020
De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de vrouw tijdens de zitting dat zij op dit moment op twee adressen en bij een vriendin werkzaamheden verricht als hulp in de huishouding. De vrouw heeft gesteld dat zij hiermee de ene week € 90,- en de andere week € 45,- verdient. De rechtbank vindt het echter evenals de man redelijk om ervan uit te gaan dat de vrouw een hogere verdiencapaciteit heeft en kan benutten. Nu de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven dat zij ook bezig is met solliciteren (als kraamverzorgster dan wel verzorgende), verwacht de rechtbank dat de vrouw er binnenkort in zal slagen om een baan te vinden. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van de vrouw redelijkerwijs kan worden verwacht en gevergd dat zij in ieder geval een inkomen zal gaan verdienen ter hoogte van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Zeker nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al enkele jaren naar school gaan en [minderjarige 3] medio 2021 naar de basisschool zal gaan, behoeft de zorg voor de kinderen voor de vrouw geen belemmering op te leveren om weer – in ieder geval parttime – te gaan werken.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank bij de berekening van het huidige NBI van de vrouw uit van een inkomen (verdiencapaciteit) van € 1.052,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Rekening houdend met deze verdiencapaciteit en het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op kan maken, becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 1.605,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan deze beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie is dan volgens de tabel € 117,- per maand.
NBI en draagkracht man in 2020
De rechtbank gaat bij de berekening van het huidige NBI van de man uit van een inkomen van € 4.395,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiegeld, zoals blijkt uit de overgelegde salarisspecificaties van de maanden juli 2020 tot en met september 2020.
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de pensioenpremie € 384,83
  • de WIA Excedent premie € 5,23
  • de WIA-bodem WN-premie € 3,23
  • de WGA-hiaat WN-premie € 7,57
  • de PAWW premie € 18,64
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
De rechtbank houdt bij de draagkracht voor de kinderalimentatie geen rekening met de door de man blijkbaar te betalen premie lijfrente, reeds omdat de rechtbank uit de overgelegde stukken onvoldoende duidelijk is geworden wat de hoogte is van de in 2020 maandelijks te betalen premie. Nu partijen bovendien in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap willen overgaan tot splitsing van de betreffende polissen, bestaat er ook onduidelijkheid over de alsdan in de toekomst te betalen premie(s). Voort ziet de rechtbank met de vrouw zonder nadere toelichting van de man, die ontbreekt, niet in waarom de man naast zijn pensioenpremie in dit geval redelijkerwijs ook nog een premie lijfrente ten koste van zijn draagkracht voor kinderalimentatie zou mogen opvoeren.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag van € 3.022,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan deze beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de man voor kinderalimentatie bedraagt volgens de formule dan € 798,- per maand.
Verdeling kosten
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt in totaal € 915,- per maand. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 798 / 915 x 696 = € 607,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 117/ 915 x 696 =
€ 89,-
samen € 696,-
Gelet op het voorgaande komt van de totale behoefte van de kinderen een gedeelte van
€ 607,- voor rekening van de man en een gedeelte van € 89,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de door de ouders afgesproken zorgregeling geldt een percentage van 35%, nu de man inclusief de schoolvakanties gemiddeld meer dan twee dagen per week de zorg heeft voor de kinderen.
De behoefte van de kinderen is € 696,- per maand, zodat de zorgkorting afgerond een bedrag van € 244,- per maand bedraagt. De eerder berekende bijdrage van € 607,- per maand wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man een kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen van € 363,- per maand.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van heden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van in totaal € 363,- per maand aan de vrouw zal moeten betalen, dat is dus € 121,- per kind per maand. Hetgeen meer of anders is verzocht over de door de man te betalen kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toekennen, nu de man er in beginsel geen bezwaar tegen heeft dat de vrouw nog enige tijd, met de kinderen, in de woning blijft wonen. De man en de vrouw verschillen echter van mening over de duur van het voortgezet gebruik door de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar belang bij het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning voor de duur van uiterlijk zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank acht dit een redelijke termijn voor de vrouw om andere gepaste en betaalbare woonruimte voor haarzelf en de kinderen te vinden en bovendien geeft deze termijn ook de man ruim de gelegenheid om te bezien of hij in het kader van de verdeling de echtelijke woning met hypothecaire geldlening en kapitaalpolis toegedeeld te doen krijgen. De rechtbank ziet dan ook geen of onvoldoende aanleiding om de in artikel 1:165 lid 1 BW genoemde termijn van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te verkorten tot drie maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man afwijzen.
Verdeling
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat
tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld (artikel 1:100 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018).
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang/samenstelling van de gemeenschap als peildatum 28 juni 2019, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, geldt. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – per bestanddeel de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
De man en de vrouw hebben de volgende bestanddelen gesteld die in de verdeling dienen te worden betrokken:
de echtelijke woning aan de [adres en plaats EW] ;
de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde kapitaalverzekering (polisnummer [nr. 1] );
betaal- en spaarrekeningen;
beleggingsrekening;
lijfrentes [naam 1] (polisnummer [nr. 2] & [nr. 3] );
inboedel;
Toyota Corolla (kenteken [kenteken] ;
vordering(en) op de Belastingdienst;
vordering op [naam 2]
vordering op [naam 3] .
Hiernaast hebben de man en de vrouw gesteld dat de volgende schulden in de ontbomnden huwelijksgemeenschap vallen:
11. de hypothecaire geldlening bij Westland Utrecht Bank ( [nr. 4] en [nr. 5] );
11. schuld bij de ouders van de man.
De rechtbank zal hierna echter eerst twee andere financiële nevenverzoeken beoordelen (benadeling gemeenschap en gift onder uitsluiting). Daarna zal de rechtbank de hiervoor opgesomde 12 gestelde activa en passiva van de ontbonden gemeenschap beoordelen.
Benadeling van de huwelijksgemeenschap door de man?
Vaststaat dat de man gemeenschappelijk vermogen (spaargeld) heeft aangewend voor beleggingen in bitcoins bij [naam 2] en [naam 3] De rechtbank begrijpt dat na verloop van tijd is gebleken dat de man hiermee slachtoffer is geworden van zogenoemde brokerfraude dan wel boilerroomfraude, waarna de man blijkens het proces-verbaal van 22 mei 2019 aangifte heeft gedaan bij de politie van oplichting dan wel fraude door [naam 3] en [naam 2]
Tussen partijen is in geschil of de man hiermee de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld zoals bedoeld in artikel 1:164 BW. In artikel 1:164 lid 1 BW is bepaald dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij is gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
De rechtbank is - met de vrouw en anders dan de man - van oordeel dat de man de huwelijksgemeenschap voor een bedrag van (tenminste) € 35.975,- heeft benadeeld en overweegt hiertoe als volgt. Uit de overgelegde bankafschriften is aan de rechtbank gebleken dat de man in ieder geval, herleidbaar, in februari 2019 een bedrag van in totaal
€ 35.975,- heeft besteed aan de hiervoor genoemde dubieuze beleggingen in bitcoins. De man heeft tijdens de zitting erkend dat hij hiervoor zonder overleg met en/of toestemming van de vrouw het gezamenlijk spaargeld van partijen heeft gebruikt. Hoewel de man hierbij waarschijnlijk de goede bedoeling had om de gemeenschap te verrijken met het voorgespiegelde te verwachten rendement, heeft zijn belegging erin geresulteerd dat hij in totaal € 99.743,- (bestaande uit onder meer spaargeld van partijen, een gift en een lening van zijn ouders) heeft verloren en dus verspild. Hierbij komt dat de gestelde vorderingen op [naam 2] en [naam 3] hoogstwaarschijnlijk feitelijk geen enkele waarde vertegenwoordigen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadelig uitpakkende beleggingsbeslissing in dit geval wel onder de kwalificatie benadeling valt. De man heeft immers niet geïnvesteerd bij een te goeder naam bekend staande instelling, maar heeft zich ingelaten met buitenlandse aanbieders waarover blijkens het proces-verbaal van aangifte volgens de man zelf in reviews op internet werd geschreven ‘dat dit geen zuivere koffie was’. De man heeft een onverantwoord groot risico genomen door niet al van te voren gedegen onderzoek te doen en door vervolgens op verschillende momenten grote bedragen over te maken naar buitenlandse bankrekeningen. De rechtbank is van oordeel dat de man dit niet op deze wijze had mogen doen, althans niet zonder toestemming van de vrouw. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de door de man gestelde financiële noodzaak van deze (buitengewoon risicovolle) investeringen – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende gebleken.
Gelet op het voorgaande moet de man € 35.975,- aan de huwelijksgemeenschap vergoeden. Nu de huwelijksgemeenschap is ontbonden, komt het erop neer dat de man – na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – de helft van dit bedrag (en dus € 17.987,50) aan de vrouw moet betalen. In zoverre zal de rechtbank dit nevenverzoek van de vrouw toewijzen, onder afwijzing van hetgeen in dat verband meer of anders is verzocht of is beoogd te verzoeken.
Gift onder uitsluiting: vordering op de huwelijksgemeenschap?
De man heeft op 26 december 2018 (op de betaalrekening [nr. 6] ) een schenking ontvangen van zijn ouders van € 5.363,-. Bij deze overboeking staat vermeld ‘schenking onder uitsluitingsclausule conform schenking overeenkomst 2018’. Nu dit bedrag door de man onder uitsluiting is verkregen valt dit op grond van artikel 1:94 lid 2 onder a BW (zoals dat artikel vóór 1 januari 2018 gold) niet in de algehele gemeenschap van goederen. Dit zou in beginsel betekenen dat de man een vordering op de gemeenschap heeft van € 5.363,-. De man heeft echter tijdens de zitting verklaard dat hij dit bedrag ook heeft besteed aan de hiervoor beoordeelde onverantwoorde beleggingen in bitcoins bij [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank oordeelt het – mede onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen over de benadeling van de huwelijksgemeenschap door de man – daarom niet redelijk om in dit geval te beslissen dat de man, die zelf dit bedrag heeft verspild aan frauduleuze beleggingen, een vergoedingsrecht heeft verkregen op de huwelijksgemeenschap van € 5.363,-. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit nevenverzoek van de man afwijzen.
De echtelijke woning, hypothecaire geldlening en verpande kapitaalverzekering
De man en de vrouw zijn het ter zitting alsnog met elkaar eens geworden dat de echtelijke woning en de verpande kapitaalverzekering aan de man kunnen worden toegedeeld, op voorwaarde dat de man in staat zal zijn om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen tegen betaling van de helft van de overwaarde. Nu partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de marktwaarde van de woning, zal de woning eerst moeten worden getaxeerd. De man dient binnen een maand na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand op eigen kosten een opdracht tot taxatie te verstrekken aan één van de drie namens hem al bij verweerschrift genoemde makelaarskantoren, waartegen namens de vrouw geen concrete bezwaren zijn geuit. Beide partijen dienen hun medewerking aan die taxatie te verlenen en moeten in staat worden gesteld om desgewenst bij de taxatie aanwezig te zijn. De kosten van de taxatie zullen door de man moeten worden gedragen en de taxatie zal bindend zijn voor partijen. De man moet vervolgens op eigen kosten ervoor zorgen dat uiterlijk zes maanden na de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand geregeld is dat de vrouw is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige hypothecaire geldlening bij Westland Utrecht Bank (leningdelen [nr. 4] en [nr. 5] ) en dat de helft van de overwaarde (dat is de rekensom van de taxatiewaarde minus de hoofdsom van de hypothecaire geldlening per de datum van overdracht aan de man plus de opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering / 2) via de transporterende notaris aan de vrouw is betaald. De rechtbank zal aldus beslissen en gaat nu ervan uit dat een en ander gelet op het hiervoor beoordeelde voortgezet gebruik van de echtelijke woning uiterlijk zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheiding door partijen en hun advocaten praktisch afgewikkeld zal kunnen zijn.
De rechtbank zal ook nu al bepalen dat, mocht de man niet uiterlijk binnen de hiervoor genoemde zes maanden (het aandeel van de vrouw in) de woning met hypotheek en verpande kapitaalpolis hebben kunnen overnemen van de vrouw tegen betaling van de overwaarde, de woning alsnog zo spoedig mogelijk moet worden verkocht en geleverd aan een derde voor de best mogelijke prijs. In dat geval dienen partijen op bij helfte gedeelde kosten zo spoedig mogelijk een opdracht tot verkoop te verstrekken aan één van de drie namens de man genoemde makelaarskantoren. De rechtbank gaat ervanuit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan de voor verkoop nodige handelingen en dat zij het advies van de makelaar hierbij zullen volgen. Bij verkoop en levering van de woning aan een derde moet de hypothecaire geldlening bij Westland Utrecht Bank geheel worden afgelost en moeten de verkoopkosten worden voldaan. Partijen zullen hiervoor de opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering (polisnummer [nr. 1] ) en de verkoopopbrengst van de woning moeten gebruiken. Hierna zijn partijen ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.
Betaal- en spaarrekeningen
De rechtbank zal de bankrekeningen op naam van de vrouw ( [nr. 7] en [nr. 8] ) toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de banksaldi per 28 juni 2019 bij helfte met de man te verdelen dan wel verrekenen.
De rechtbank zal de volgende betaal- en spaarrekeningen op naam van de man toedelen aan de man, onder de verplichting om de banksaldi per 28 juni 2019 bij helfte met de vrouw te verdelen dan wel verrekenen:
  • [nr. 6] ;
  • [nr. 9] ;
  • [nr. 10] ;
  • [nr. 11] ;
  • [nr. 12] ;
  • [nr. 13] ;
  • [nr. 14] ;
  • [nr. 15] .
De rechtbank zal tot slot de gezamenlijke internetspaarrekening bij NIBC Direct ( [nr. 16] ) toedelen aan de man, onder de verplichting om het saldo per 28 juni 2019 bij helfte met de vrouw te verdelen dan wel verrekenen.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij van partijen geen of onvoldoende inzicht heeft gekregen in de banksaldi op de hiervoor genoemde bankrekeningen per de peildatum 28 juni 2019. Het is dan ook aan partijen zelf om elkaar – zo nodig – nog over en weer inzicht te geven in de banksaldi op 28 juni 2019 van de hiervoor genoemde bankrekeningen die in de verdeling worden betrokken.
Beleggingsrekening
De beleggingsrekening bij Binck Bank ten name van de man ( [nr. 17] ) zal de rechtbank aan de man toedelen, onder de verplichting om de helft van de waarde op de peildatum 28 juni 2019 aan de vrouw te betalen.
Lijfrentes [naam 1]
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij de polis bij [naam 1] met nummer [nr. 2] en de polis bij [naam 1] met nummer [nr. 3] bij helfte willen splitsen, zodat ieder zijn/haar deel van beide polissen afzonderlijk kan voortzetten. Indien dit niet mogelijk is, dan zijn partijen het erover eens dat zij beide polissen op naam van de man in stand zullen laten en dat tegelijkertijd een onherroepelijke begunstiging bij helfte voor de vrouw zal worden gevestigd die aan alle fiscale regels zal voldoen. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak beslissen.
Inboedel
De rechtbank zal bepalen dat partijen de inboedel in onderling overleg bij helfte moeten verdelen, in die zin dat zij telkens om beurten een item mogen uitkiezen wat hem/haar dan zal toekomen volgens het systeem eerste keus vrouw, tweede en derde keus man, vierde en vijfde keus vrouw, zesde en zevende keus man etcetera.
Toyota Corolla
Tussen partijen is niet in geschil dat deze auto wordt toegedeeld aan de man. Gelet op de gestelde leeftijd van de auto – 17 jaar oud – oordeelt de rechtbank het redelijk om de waarde te bepalen op € 500,-. De man dient de helft daarvan (dus € 250,-) aan de vrouw te betalen.
Vordering(en) op de Belastingdienst
Het is aan de rechtbank uit de overgelegde stukken niet gebleken dat op de peildatum sprake was van een vordering op de Belastingdienst. De rechtbank zal bepalen dat voor zover partijen teruggaven inkomstenbelasting (hebben) ontvangen die zien op de periode tot 28 juni 2019, deze teruggaven bij helfte moeten worden gedeeld.
Vorderingen op [naam 2] en [naam 3]
De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen en hun advocaten vastgesteld dat deze vorderingen hoogstwaarschijnlijk feitelijk geen enkele waarde vertegenwoordigen, nu de man – kort gezegd – is opgelicht. De rechtbank zal deze vorderingen aan de man toedelen. Dit betekent dat, voor zover er nog sprake zal zijn van enige waarde die te innen is, de man gerechtigd is om deze vorderingen te incasseren, waarna hij de incasso-opbrengst bij helfte moet delen met de vrouw.
Schuld bij de ouders van de man
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij € 50.000,- heeft geleend bij zijn ouders om verder te beleggen in bitcoins bij [naam 2] en [naam 3] . De in deze procedure ingediende bankafschriften laten zien dat er naar de betaalrekening van de man met nummer [nr. 6] vier keer een bedrag van € 10.000,- is overgemaakt (onder vermelding ‘lening 2019’) en hiernaast twee keer een bedrag van € 5.000,-. In beginsel zijn partijen op grond van artikel 1:100 BW in hun onderlinge verhouding voor de helft draagplichtig voor een in de huwelijksgemeenschap vallende schuld. De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van deze schuld – een andere draagplicht moet volgen. De man heeft immers zonder overleg met en/of toestemming van de vrouw een geldbedrag van in totaal € 50.000,- geleend van zijn ouders. Vervolgens heeft de man dit bedrag (samen met onder meer het gemeenschappelijk spaargeld van partijen van bijna € 36.000,-) zonder toestemming van de vrouw besteed aan een onverantwoorde en dubieuze buitenlandse investering in bitcoins waar hoogstwaarschijnlijk geen enkel voordeel (meer) mee zal kunnen worden behaald. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien de vrouw in de onderlinge verhouding met de man voor de helft draagplichtig zou zijn voor deze schuld. De rechtbank zal daarom beslissen dat de man in die schuld aan zijn ouders van € 50.000,- geheel als eigen schuld zal moeten dragen en voor zijn eigen rekening zal moeten nemen.
De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de rechtbank afwijzen.

Beslissingen

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt dat de drie minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ;
- [minderjarige 3] geboren op [geboortedatum 3] 2017 te [geboorteplaats 3] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man zullen zijn:
- tijdens de schoolweken eenmaal per veertien dagen van donderdag uit school tot dinsdag naar school;
- tijdens de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, door de ouders in onderling overleg nader exact te verdelen;
*
stelt vast dat beide ouders, te weten:
de vader [Y]
wonende aan de [adres Y]
en
de moeder [X] ,
wonende te aan de [adres X] ;
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing al zijn verwezen naar(De [plaatsnaam] omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) [gegevens ouderschapsbemiddeling] voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie [GI 2] ;
beveelt de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden naar: [gegevens ouderschapsbemiddeling]
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van vandaag een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van in totaal € 363,- per maand zal moeten betalen, dat is dus € 121,- per kind per maand, maandelijks telkens bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks wettelijk te indexeren, voor het eerst per 1 januari 2021;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres en plaats EW] en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende uiterlijk zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving nog door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort;
*
bepaalt voor wat betreft de wijze van verdeling van de per 28 juni 2019 ontbonden huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. de echtelijke woning aan de [adres en plaats EW] wordt – na bindende taxatie van de woning op de hiervoor bij het kopje
“de echtelijke woning, hypothecaire geldlening en verpande kapitaalpolis”nader vermelde wijze – tegen de taxatiewaarde toegedeeld aan de man, tezamen met de verpande kapitaalverzekering (polisnummer [nr. 1] ), onder de voorwaarde dat de man op eigen kosten ervoor heeft gezorgd dat uiterlijk zes maanden na de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand geregeld is dat de vrouw is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige hypothecaire geldlening bij Westland Utrecht Bank (leningdelen [nr. 4] en [nr. 5] ) en dat de helft van de overwaarde (dat is de rekensom van de taxatiewaarde minus de hoofdsom van de hypothecaire geldlening per de datum van overdracht aan de man plus de opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering / 2) via de transporterende notaris aan de vrouw is betaald;
indien de man niet uiterlijk binnen de hiervoor genoemde termijn van zes maanden (het aandeel van de vrouw in) de woning met hypotheek en verpande kapitaalpolis heeft kunnen overnemen van de vrouw tegen betaling van de overwaarde, moet de woning op bij helfte gedeelde kosten alsnog zo spoedig mogelijk worden verkocht en geleverd aan een derde voor de best mogelijke prijs en moet een ander verder worden afgewikkeld en verdeeld op de hiervoor bij het kopje
“de echtelijke woning, hypothecaire geldlening en verpande kapitaalpolis”vermelde wijze;
2. de bankrekeningen op naam van de vrouw ( [nr. 7] en [nr. 8] ) worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om de saldi per 28 juni 2019 bij helfte met de man te verdelen dan wel verrekenen.
3. de bankrekeningen op naam van de man:
o [nr. 6] ;
o [nr. 9] ;
o [nr. 10] ;
o [nr. 11] ;
o [nr. 12] ;
o [nr. 13] ;
o [nr. 14] ;
o [nr. 15] ;
worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de saldi per 28 juni 2019 bij helfte met de vrouw te verdelen dan wel verrekenen:
4. de gezamenlijke internetspaarrekening bij NIBC Direct ( [nr. 16] ) wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om het saldo per 28 juni 2019 bij helfte met de vrouw te verdelen dan wel verrekenen;
5. de beleggingsrekening op naam van de man bij Binck Bank ( [nr. 17] ) wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde op de peildatum 28 juni 2019 aan de vrouw te betalen;
6. de twee lijfrentepolissen op naam van de man bij [naam 1] met de nummers [nr. 2] en [nr. 3] zullen partijen zo mogelijk bij helfte doen splitsen, zodat ieder daarna zijn/haar deel van beide polissen afzonderlijk kan voortzetten;
indien splitsing niet mogelijk is, dan zullen partijen deze twee polissen op naam van de man in stand laten en zal tegelijkertijd een onherroepelijke begunstiging bij helfte van de vrouw worden gevestigd die aan alle fiscale regels zal voldoen;
7. de inboedel moet tussen de man en de vrouw bij helfte worden verdeeld op de hiervoor bij het kopje
“inboedel”nader vermelde wijze;
8. de Toyota Corolla (kenteken 17 [kenteken] wordt tegen een waarde van € 500,- aan de man toegedeeld, onder de verplichting van de man om daarvoor € 250,- aan de vrouw te betalen;
9. de man en de vrouw moeten de eventuele teruggaven inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode tot 28 juni 2019 bij helfte delen;
10. de vorderingen op [naam 2] en [naam 3] worden toegedeeld aan de man, in die zin dat hij gerechtigd is om deze vorderingen te (doen) incasseren, onder de verplichting voor de man om de eventuele incasso-opbrengst bij helfte met de vrouw te delen;
11. de man zal – in afwijking van het wettelijke uitgangspunt – de schuld aan zijn ouders van € 50.000,- in de onderlinge verhouding met de vrouw als eigen schuld moeten dragen en geheel voor zijn eigen rekening moeten nemen;
12. bepaalt dat de man, na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een bedrag van € 17.987,50 aan de vrouw moet betalen wegens benadeling van de gemeenschap;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter en kinderrechter, in samenwerking met mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2020. De griffier is nu buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.