ECLI:NL:RBDHA:2020:12768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/572159 / HA ZA 19-397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake stikstofregels Provincie Noord-Brabant

Op 16 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenvonnis gewezen in de bodemzaak tussen de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de Provincie Noord-Brabant. De zaak betreft de stikstofregels die van toepassing zijn op veehouders in Noord-Brabant. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.I.J. Toonders, hebben de Provincie Noord-Brabant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. van Heijningen, aangeklaagd vanwege de gevolgen van de Interim Omgevingsverordening (IOV) voor hun bedrijfsvoering. In het tussenvonnis is de rechtbank ingegaan op de wijzigingen in het coalitieakkoord en de impact daarvan op de individuele lasten van de veehouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorgestelde wijzigingen in de IOV, zoals het opnieuw toestaan van intern salderen, de lasten voor de veehouders kunnen verlichten. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de gevolgen van deze wijzigingen voor hun procesbelang. De rechtbank heeft benadrukt dat de individuele eisers hun eis moeten aanpassen om een inhoudelijke beoordeling van hun situatie te kunnen krijgen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere uitlatingen van de partijen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en bepaald dat de zaak op 10 februari 2021 weer op de rol komt voor het nemen van een akte door ZLTO c.s. en een antwoordakte door de Provincie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/572159 / HA ZA 19-397
Vonnis van 16 december 2020
in de zaak van

1.ZUIDELIJKE LAND EN TUINBOUWORGANISATIE, te Den Bosch,

2.
[eisende partij sub 2], te [plaats 1] ,
3.
[eisende partij sub 3], te [plaats 2] ,
4.
[eisende partij sub 4], te [plaats 3] ,
5. a.
[eisende partij sub 5a],
b.
[eisende partij sub 5b], beiden te [plaats 4]
6. a.
[eisende partij sub 6a] ,te [plaats 4] ,
b.
[eisende partij sub 6b] ,te [plaats 4]
7.
[eisende partij sub 7], te [plaats 5] ,
8.
[eisende partij sub 8], te [plaats 6] ,
9.
[eisende partij sub 9], te [plaats 7] ,
10.
[eisende partij sub 10] ,te [plaats 8] ,
eisers,
advocaat mr. M.I.J. Toonders te Tilburg,
tegen
PROVINCIE NOORD-BRABANT, te Den Bosch,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te Den Bosch.
Eisers zullen hierna gezamenlijk ZLTO c.s. genoemd worden, de individuele eisers gezamenlijk ‘de individuele eisers’ en de individuele eisers afzonderlijk ‘eiseres sub 2’ etc. Gedaagde zal hierna de Provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de rechtbank van 15 juli 2020;
  • de akte uitlating na tussenvonnis van 26 augustus 2020 van ZLTO c.s. met productie;
  • de akte ‘uitlating belang eisers en overlegging producties’ van de Provincie van 26 augustus 2020 met producties.
1.2.
Partijen hebben vonnis gevraagd. De rechtbank heeft een nadere datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

coalitieakkoord/ wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging 2

2.1.
De rechtbank heeft over het coalitieakkoord in het tussenvonnis het volgende overwogen:
Coalitieakkoord
4.133. De rechtbank heeft via berichten in de landelijke pers en daarna door raadpleging van de website van de Provincie, kennis genomen van het recente coalitie akkoord. Uit de bladzijdes 38 t/m 41 van het akkoord volgt dat de coalitie afscheid wil nemen van (een deel van) de aangescherpte maatregelen, hetgeen naar de verwachting van de rechtbank meebrengt dat de artikelen 2.66 en 2.67 IOV gewijzigd zullen gaan worden. Indien de voorgestelde wijzigingen, zoals het opnieuw toestaan van intern salderen, zullen worden ingevoerd, zal dit effect hebben op de individuele lasten van de varkenshouders (
lees veehouders, rb) en de beoordeling daarvan. Als deze wijzigingen binnen afzienbare tijd worden doorgevoerd, is het de vraag welk belang de individuele eisers nog hebben bij verdere beoordeling van hun vorderingen. De rechtbank zal daarom partijen in de gelegenheid stellen zich bij – gelijktijdig te nemen – akte daarover uit te laten. Zij dienen zich ook, gelet op de verwachtte wijzigingen in de artikelen 2.66 en 2.67 IOV, uit te laten over de vraag of en hoe deze procedure moet worden voortgezet. Daartoe zal de procedure naar de rol worden verwezen.
2.2.
Het coalitieakkoord is uitgewerkt in een Ontwerp Wijziging Interim Omgevingsvergunning – regelgeving 2 (met daarin de voorgestelde wijziging van de artikelen 2.66 en 2.67 IOV) en de daarbij behorende toelichting (hierna: het Ontwerp). De Provincie heeft het Ontwerp bij akte van 26 augustus 2020 in het geding gebracht. Partijen hebben zich uitgelaten over het Ontwerp.
2.3.
De rechtbank heeft door raadpleging van de website van de Provincie kennis genomen van de het Besluit 79/20 van PS op 27 november 2020 tot vaststelling van de wijziging interim omgevingsverordening - regelwijziging 2, zoals deze voor de veehouders in Noord-Brabant zal gaan gelden (hierna: ‘regelwijziging 2’). De definitieve tekst van regelwijziging 2 was voorafgaand aan het wijzen van dit vonnis op de website van de Provincie [1] te raadplegen.
uitlating van ZLTO c.s.
2.4.
Volgens ZLTO c.s. komen de wijzigingen in het Ontwerp (ten opzichte van de artikelen 2.66 en 2.67 IOV die in het tussenvonnis zijn beoordeeld) samengevat, neer op het volgende:
veehouders kunnen weer intern salderen op bedrijfsniveau;
de verplichting om vóór een deadline een aanvraag of melding te doen komt te vervallen;
voor de veehouders zal een gewijzigde realisatiedatum van 1 januari 2024 gaan gelden voor het vervangen van bestaande huisvestingssystemen door nieuwe huisvestingssystemen;
de hardheidsclausule voor uitstel van de realisatiedatum voor innovatieve huisvestingssystemen komt te vervallen.
2.5.
ZLTO c.s. stellen dat de wijzigingen in het Ontwerp voor de individuele eisers geen afbreuk doen aan de buitensporigheid van de individuele last en dat zij nog steeds een procesbelang hebben. Ook als zij moeten voldoen aan de wijzigingen leidt dat volgens ZLTO c.s. tot een individuele disproportionele last. De voorgestelde realisatiedatum van 1 januari 2024 is slechts een van de omstandigheden die van belang is, aldus ZLTO c.s, die verder stellen dat een beperkt uitstel van de realisatiedatum is verleend en dat de andere omstandigheden een rol blijven spelen. ZLTO c.s. vragen om verwijzing naar de rol voor uitlating nadat de gewijzigde regeling is vastgesteld.
uitlating van de Provincie
2.6.
Volgens de Provincie hebben de voorgestelde wijzigingen in het Ontwerp een dusdanig effect op de individuele lasten van de veehouders (meer tijd, meer ruimte) dat niet langer een procesbelang aanwezig is, nu eisers nooit zullen kunnen aantonen dat zij nog een disproportionele last dragen. Indien PS het Ontwerp ongewijzigd vaststellen krijgen veehouders zodanig meer tijd en ruimte om aan bijlage 2 bij de IOV te voldoen, dat er van een individuele en excessieve last voor de individuele eisers geen sprake meer kan zijn. Het intern salderen wordt (weer) mogelijk gemaakt. Het verschuiven van de uiterste datum waarop voldaan moet zijn aan de IOV naar 1 januari 2024, is ingegeven door een gemiddelde 'time to market' voor stalsystemen voor alle diercategorieën van 2 - 4 jaar. Als deze datum voor een aantal diercategorieën niet haalbaar is gelet op de 'time to market', kan deze, indien nodig, worden verschoven, bijvoorbeeld omdat er op 1 januari 2024 nog geen geschikte (brongerichte) huisvestingssystemen beschikbaar zijn. Met de nieuwe regeling wordt ook nauw aangesloten bij de oorspronkelijke systematiek van de Verordening Natuurbescherming zoals deze gold tot juni 2017 (de autonome situatie), aldus de Provincie. Bovendien wijst de Provincie op de keuze mogelijkheid voor de veehouders in de nieuwe regeling:
1) zij kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot intern salderen door oude stallen en hoge emissies te compenseren met een nieuwe stal met lagere emissies, zodat gemiddeld per 1 januari 2024 op bedrijfsniveau wordt voldaan aan de IOV eisen (waarmee wordt aangesloten bij de oorspronkelijke systematiek van de Verordening Natuurbescherming (de autonome situatie);
2) zij kunnen er ook voor kiezen alle stalsystemen in hun bedrijf die ouder zijn dan 15 of 20 jaar per 1 januari 2024 op dierplaatsniveau aan de IOV eisen aan te passen, waarna zij gevrijwaard zijn van het doen van aanpassingen in de daaropvolgende periode van 15, respectievelijk 20 jaar.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8.
ZLTO c.s. hebben niet gewezen op de noodzaak om ‘regelwijziging 2’ aan een fair balance test op regelniveau te onderwerpen. Daar is naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding toe: ‘regelwijziging 2’ brengt een versoepeling mee van de voor veehouders geldende verplichtingen ten opzichte van de artikelen 2.66 en 2.67 IOV, zoals in het tussenvonnis beoordeeld. Laatstgenoemde bepalingen hebben daarbij de fair balance test op regelniveau doorstaan (r.o. 4.122 van het tussenvonnis).
2.9.
Om het door de individuele eisers gewenste inhoudelijk oordeel over de fair balance test op individueel niveau van regelwijziging 2 te bewerkstelligen, dienen deze individuele eisers hun eis – die nu niet ziet op deze bepaling – te wijzigingen. Nu zij dat kennelijk wensen, zal de zaak daarvoor naar de rol worden verwezen. Er is op dit moment onvoldoende aanleiding om het betoog van de Provincie, die stelt dat het belang van de individuele eisers bij een beoordeling van hun individuele last onder regelwijziging 2 ontbreekt, te volgen.
2.10.
Op de individuele eisers rust stel- en bewijsplicht ter zake van hun gewijzigde eis. Iedere individuele eiser zal in zijn of haar afzonderlijke geval concreet inzichtelijk moeten maken waarom ook regelwijziging 2 een disproportionele, individuele last meebrengt. De rechtbank instrueert deze individuele eisers om maximaal 3 pagina’s per individuele eiser te besteden aan deze uitlating. Zij dienen daarbij de volgende concrete vragen te beantwoorden:
Van welke keuzemogelijkheid gaat u gebruik maken (zie r.o. 2.6.)?
Wat moet u dan concreet doen tot/ op 1 januari 2024 of tot/ op 1 januari 2028?
Welke concrete investering kunt u door regelgeving 2 niet terugverdienen, en waarom niet?
Waarom is voor u, ten opzichte van andere veehouders, sprake van een bijzondere en individuele disproportionele last?
2.11.
De rechtbank wijst erop dat zij het toetsingskader blijft hanteren dat in het tussenvonnis uiteen is gezet (zie r.o. 4.123 tot en met 4.132). Zonder hier uitputtend te zijn zal de rechtbank als uitgangspunt hanteren dat investeerdersbeslissingen in beginsel voor risico blijven van de individuele veehouders (zie ook r.o. 4.127 tussenvonnis). Het kunnen hanteren van economische afschrijftermijnen van 15 of 20 jaar levert in ieder geval geen voor de fair balance test relevant nadeel op voor de individuele veehouders (zie ook r.o. 4.94 en 4.95 tussenvonnis). Indien individuele veehouders eerder investeringen moeten doen dan zij in de autonome situatie van plan waren, zal het uitgangspunt zijn dat regelwijziging 2 het veehouders mogelijk maakt deze investeringen gedurende de toekomstige economische afschrijftermijn terug te verdienen (vergelijk r.o. 4.95 tussenvonnis). Voor individuele veehouders die het voornemen hadden om in 2028 of eerder hun bedrijf te beëindigen, zal het uitgangspunt gelden dat hun bedrijfsmiddelen in dat geval nog waarde hebben die te gelde gemaakt kan worden of andere aanwendingsmogelijkheden hebben (r.o. 4.95 en 4.129 van het tussenvonnis). Individuele veehouders hebben de keuze nieuwe investeringen achterwege te laten en hun bedrijf eerder te stoppen (r.o. 4.95. tussenvonnis). Het enkel opvoeren van hoge investeringskosten volstaat niet; de investeringskosten moeten gerelateerd worden aan een percentage van de jaarkosten en aan het bedrijfskapitaal (r.o. 4:132 van het tussenvonnis) en afgezet zijn tegen de autonome situatie. Individuele veehouders dienen transparant te zijn over maatregelen die zij ook al in de autonome situatie op grond van de Verordening Natuurbescherming (2017) en andere regelgeving zoals het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) hadden moeten treffen. Kosten verbonden aan die maatregelen kunnen niet worden toegerekend aan de individuele last op basis van regelwijziging 2. Niet ieder vermogensverlies als gevolg van emissiereductie-eisen vormt een individuele en buitensporige last.
2.12.
De rechtbank zal de procedure naar de rol verwijzen voor uitlating aan de zijde van ZLTO c.s. als bedoeld in r.o. 2.9. – 2.11.
2.13.
De Provincie zal in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte te nemen.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 februari 2021voor het nemen van een akte door ZLTO c.s. over hetgeen is vermeld onder 2.12, waarna de Provincie op de rol van zes weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. L. Alwin en mr. M. J.H.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 16 december 2020. [2]

Voetnoten

1.https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Noord-Brabant/628718/CVDR628718_3.html
2.type: