ECLI:NL:RBDHA:2020:1275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
NL19.31511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 23 november 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, aangezien hij daar eerder een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen, gezien de situatie in Italië.

Tijdens de zitting op 29 januari 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers nakomt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bevestigd dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvangomstandigheden en de asielprocedure in Italië.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) dat door eiser is ingebracht, niet leidt tot een ander oordeel, omdat het geen wezenlijk nieuwe informatie bevat. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31511

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.31512, plaatsgevonden op 29 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. Hathie Akal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 november 2019 in Nederland een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft Italië dan ook verzocht om eiser terug te nemen [1] . Italië heeft dit verzoek op 11 december 2019 aanvaard [2] , waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat verweerder op basis van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om zijn asielaanvraag alsnog aan zich te trekken, omdat ten aanzien van Italië niet onverkort van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit blijkt zijns inziens onder meer uit het nieuwe rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 21 januari 2020, en diverse andere publicaties [3] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit mag gaan dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [4] en 12 augustus 2019 [5] bevestigd dat ook ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgaan. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat er in Italië geen sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest [7] .
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook in het geval van eiser ten opzichte van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen uitgaan. Het rapport van SFH dat eiser heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Met betrekking tot het rapport volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat dit stuk inhoudelijk geen wezenlijk andere informatie bevat dan eerdere rapportages die reeds door de Afdeling zijn meegewogen, waaronder ook van het SFH. Ook de andere ingebrachte publicaties heeft verweerder niet op een ander standpunt hoeven brengen. In geen van de publicaties wordt onderbouwd beargumenteerd dat asielzoekers in het algemeen door structurele tekortkomingen in het Italiaanse asielsysteem een reëel risico lopen op onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.
6. Tot slot heeft verweerder in wat eiser over zijn persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van eisers asielverzoek onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Artikel van de Times of Malta, Migration Management in Italy and Greece falls short of EU objectives, van 20 november 2019
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie