ECLI:NL:RBDHA:2020:12689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C-09-602659-KG ZA 20-1098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatievoorziening en maatregelen omtrent mondkapjes op middelbare scholen in het kader van de coronamaatregelen

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Protect Everybody en de Staat der Nederlanden. De eisers, bestaande uit ouders van leerplichtige kinderen en een stichting, vorderden dat de Staat meer informatie zou verstrekken over het dragen van mondkapjes op middelbare scholen en dat bepaalde adviezen omtrent de verspreiding van het coronavirus onder jongeren zouden worden herzien. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers deels afgewezen. De Staat werd opgedragen om nadere informatie te geven over het gebruik van mondkapjes op middelbare scholen, omdat de huidige argumenten van de Staat om de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) niet te volgen, niet overtuigend waren. De eisers voerden aan dat de Staat ten onrechte aanneemt dat kinderen onder de 18 jaar een beperkte rol spelen in de verspreiding van het virus en dat de maatregelen in het voortgezet onderwijs niet in lijn zijn met de WHO-richtlijnen. De rechtbank oordeelde dat de Staat voldoende onderbouwd had waarom hij op bepaalde punten van de WHO-richtlijnen was afgeweken, maar vroeg wel om aanvullende informatie over het mondkapjesbeleid. De vorderingen om het testadvies voor kinderen te wijzigen en om de leerplicht niet te handhaven voor ouders die hun kinderen thuis willen houden vanwege besmettingsrisico's, werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de Staat in een crisissituatie een grote beleidsvrijheid heeft, maar dat deze wel zorgvuldig moet worden onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/602659 / KG ZA 20-1098
Vonnis in kort geding van 14 december 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.Stichting Protect Everybody te Amsterdam,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
3.
[eisende partij sub 3]te [plaats 1] ,
4.
[eisende partij sub 4]te [plaats 2] ,
5.
[eisende partij sub 5]te [plaats 3] ,
6.
[eisende partij sub 6]te [plaats 4] ,
7.
[eisende partij sub 7]te [plaats 5] ,
8.
[eisende partij sub 8]te [plaats 6] ,
9.
[eisende partij sub 9]te [plaats 8] ,
10.
[eisende partij sub 10]te [plaats 9] ,
eisers,
advocaten mrs. J.M. van den Berg en M.E. Kingma te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. Veldhuis en J. Bootsma te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties;
- de akte met de aanvullende producties 15 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord met 5 producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Vanaf december 2019 heeft zich wereldwijd een nieuw coronavirus verspreid, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna: het coronavirus). Het virus kan de ziekte Covid-19 veroorzaken. In Nederland werd op 27 februari 2020 de eerste patiënt met Covid-19 vastgesteld. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van het coronavirus als pandemie bestempeld en de lidstaten opgeroepen tot “urgent and agressive action” om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
2.2.
Wereldwijd zijn landen overgegaan tot het nemen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. In Nederland heeft de Staat vanaf 15 maart 2020 maatregelen getroffen en bevond Nederland zich in een zogenoemde intelligente lockdown. Onderdeel daarvan was een landelijke sluiting van de scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Vanaf mei dit jaar zijn de eerste (sectorgewijze) versoepelingen doorgevoerd. Per 11 mei 2020 zijn de basisscholen weer gedeeltelijk geopend en per 2 juni 2020 is fysiek onderwijs op het voortgezet onderwijs weer opgestart. Per 8 juni 2020 is het primair onderwijs weer volledig open gesteld en na de zomervakantie het voortgezet onderwijs. Na afloop van de zomervakantie wordt de leerplicht weer gehandhaafd, na een periode waarin geen sancties werden toegepast als leerlingen niet deelnamen aan het onderwijs.
2.3.
Vanaf augustus heeft het Outbreak Management Team (OMT), een team van medisch-epidemiologisch deskundigen dat de Staat adviseert over de bestrijding van het coronavirus, gesignaleerd dat het aantal besmettingen weer begon toe te nemen, waarop het kabinet op 28 september jl. nieuwe maatregelen heeft aangekondigd. Vanaf 14 oktober 2020 tot op heden is Nederland in een gedeeltelijke lockdown.
2.4.
In de gedeeltelijke lockdown wordt het fysieke onderwijs op basisscholen en voortgezet onderwijs voortgezet. Daarbij geldt dat kinderen tot en met 12 jaar geen anderhalve meter afstand hoeven te houden tot elkaar en tot volwassenen. Voor jongeren van 13 tot en met 17 jaar geldt dat zij tot elkaar geen anderhalve meter afstand hoeven te houden, maar wel zoveel mogelijk tot het onderwijzend personeel. Daarnaast geldt vanaf 1 december 2020 de verplichting om mondkapjes te dragen in ruimtes van het schoolgebouw waar de anderhalve meter niet te waarborgen is, zoals op de gangen en in aula’s. De mondkapjes mogen af tijdens de les, wanneer iedereen een vaste plek heeft.
2.5.
Op de website van de Rijksoverheid is een “Servicedocument funderend onderwijs coronavirus covid 19” gepubliceerd van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: het Servicedocument), dat handvatten bevat voor schoolbesturen bij de uitvoering van de landelijke coronamaatregelen. Het Servicedocument vermeldt, in de versie van 27 november 2020:
“Het coronavirus covid-19 heeft grote impact op het funderend onderwijs. Scholen, leraren, leerlingen en ouders gaan met veel flexibiliteit en vindingrijkheid om met de situatie. Wij vinden het belangrijk om schoolbesturen en scholen daarbij te ondersteunen, door voortdurend een overzicht te geven van de laatste informatie. De huidige situatie leidt tot vragen rondom corona. In dit document geven we antwoord op deze vragen, gebaseerd op de bestaande wet- en regelgeving, inclusief de coronamaatregelen vanuit het kabinet en de RIVM-richtlijnen. Het is de bedoeling dat de scholen zich houden aan de richtlijnen in dit document. Echter, zoals ook al eerder gecommuniceerd, niemand is tot het onmogelijke gehouden.
(...)
Verzuim en leerplicht
 Ongeoorloofd verzuim moet op de reguliere manier worden gemeld voor leer- en kwalificatieplichtige jongeren. Verzuimmeldingen worden gebaseerd op het al dan niet deelnemen aan het verplichte onderwijsprogramma. Indien het verplichte onderwijsprogramma (deels) bestaat uit online of afstandsonderwijs, en een leerling doet daar niet aan mee, moeten scholen het ongeoorloofd verzuim bij het online- of afstandsonderwijs ook melden.
 Na een verzuimmelding door de school kan volledig en regulier gehandhaafd worden door leerplicht. De leerplichtambtenaar werkt volgens de methodische aanpak schoolverzuim. Dit betekent dat hij een onderzoek instelt en aan de hand daarvan bepaalt welke route wordt ingezet.”
2.6.
De World Health Organisation (WHO) heeft richtlijnen voor scholen opgesteld (“Considerations for school-related public health measures in the context of COVID-19”) waarin maatregelen staan beschreven ter bestrijding van het coronavirus. Die richtlijnen vermelden specifiek voor scholen die zich in gebieden bevinden waarin zogenoemde “community transmission” plaatsvindt:
“Inside classrooms, the following age-appropriate measures may be considered based on local SARS-COV-2 transmission intensity.
• Community-transmission districts/sub-districts
– Maintain a distance of at least 1 meter between all individuals (students of all age groups and staff) for any schools remaining open.
(…)
Use of masks in school settings WHO and UNICEF recently issued Advice on the use of masks for children in the community in the context of COVID-19.9 To operationalize this guidance for school settings, age categories should be aligned with the local educational structure.
In countries or areas where there is intense community transmission of SARS-CoV-2 and in settings where physical distancing cannot be achieved, WHO and UNICEF advise decision makers to apply the following criteria for use of masks in schools (either in classes, corridors or communal areas) when developing national policies:
(…)
• Children and adolescents 12 years or older should follow the national mask guidelines for adults.”
2.7.
Eiseres sub 1 is een stichting die is opgericht met als doel het – in en buiten rechte – bevorderen van een veilige samenleving voor alle Nederlandse burgers tijdens de corona-pandemie en het bevorderen van een maximale indamming van het coronavirus in Nederland. Eisers sub 2 tot en met 10 zijn ouders van leerplichtige kinderen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, na wijziging van eis:
I. de Staat te bevelen om alle informatie van overheidsorganen te verwijderen waarin wordt gesteld dat jongeren onder de 18, althans tieners, minder snel besmet raken met het coronavirus en/of het coronavirus nauwelijks of in mindere mate zouden verspreiden, waaronder de in punt 42 van de dagvaarding genoemde uitingen op de websites van de Rijksoverheid en het RIVM;
II. De Staat te bevelen om het advies in te trekken dat kinderen in de leeftijdsgroep van 7 t/m 12 jaar niet getest hoeven te worden als ze verkoudheidsklachten hebben;
III. de Staat te bevelen om het advies voor maatregelen in het voortgezet onderwijs zodanig aan te passen dat dit in overeenstemming is met de richtlijnen van de WHO, te weten dat op middelbare scholen ten minste een meter afstand gehouden moet worden of, indien dit niet mogelijk is, een mondneusmasker te dragen, zolang de besmettingsgraad boven de 7 besmettingen per 100.000 bewoners per dag ligt;
IV. de Staat te bevelen om het Servicedocument zodanig aan te passen dat leerplichtambtenaren daarin worden opgeroepen om de leerplicht niet te handhaven met betrekking tot ouders die hun kinderen thuishouden in verband met het risico op besmetting met het coronavirus, zolang de besmettingsgraad boven de 7 besmettingen per 100.000 bewoners per dag ligt.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. De Staat lijkt zich bij zijn beleid ten aanzien van het coronavirus en kinderen niet te laten leiden door de meest actuele en volledige stand van de wetenschap en treedt buiten de grenzen van zijn beleidsvrijheid. De Staat gaat er in zijn informatieverstrekking, instructies aan leerplichtambtenaren en in zijn maatregelen op scholen van uit dat kinderen onder de 18 een kleine rol spelen in de verspreiding van het coronavirus. Dat is echter nooit aangetoond en in toenemende mate wordt juist duidelijk dat die rol helemaal niet zo klein is.
De WHO adviseert in een richtlijn strikte naleving van de maatregel tot het houden van een afstand van minimaal 1 meter tussen leerlingen onderling buiten en binnen klaslokalen en adviseert eveneens gebruik te maken van maskers buiten en binnen klaslokalen voor kinderen ouder dan 12 jaar. Nederland heeft deze richtlijn, in tegenstelling tot vrijwel alle Europese landen, niet overgenomen en de Staat laat aldus na om maatregelen te adviseren voor kinderen en scholen die het individu beschermen tegen besmetting en de samenleving tegen verspreiding van het coronavirus. Het advies van de Staat dat kinderen van 7 t/m 12 jaar niet getest hoeven te worden als ze verkoudheidsklachten hebben, is in strijd met de richtlijn van de WHO om testen de belangrijkste hoeksteen van het beleid te laten zijn.
Sinds 31 augustus jl. wordt de leerplicht weer gehandhaafd. Dat betekent dat ouders en verzorgers die hun kind(eren) willen thuishouden vanwege het besmettingsrisico geconfronteerd kunnen worden met de leerplichtambtenaar, terwijl hun angst op besmetting gegrond is. Leerplichtambtenaren dreigen met boetes en inschakeling van de Raad voor de Kinderbescherming. Met deze handelwijze maakt de Staat ernstige inbreuk op de (grond)rechten die ouders en kinderen hebben.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

informatieverstrekking
4.1.
De vordering als genoemd onder I heeft betrekking op de informatieverstrekking door de Staat over de besmettelijkheid van jongeren en de verspreiding van het coronavirus onder jongeren. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, ligt het op de weg van eisers om concreet te omschrijven op welke uitlatingen zij het oog hebben. De algemene omschrijving dat de Staat ‘alle informatie van overheidsorganen’ moet verwijderen waarin wordt gesteld dat jongeren minder snel besmet raken met het coronavirus en/of het coronavirus nauwelijks of in minderen mate verspreiden, voldoet daar niet aan.
4.2.
Eisers hebben in de dagvaarding een aantal specifieke uitlatingen genoemd over – kort gezegd – kinderen en het coronavirus, die in hun visie onjuist zijn. De Staat heeft een aantal van deze uitingen voorafgaand aan de zitting verwijderd of aangepast. Eisers hebben ter zitting gepersisteerd bij hun vordering tot verwijdering van de uiting “kinderen spelen maar een beperkte rol in de verspreiding van het coronavirus”. Met dat citaat verwijzen eisers naar informatie op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Van belang is dat het RIVM een adviesorgaan van de Staat is en voor wat betreft de inhoud en conclusies van zijn onderzoeken een van de Staat onafhankelijke positie heeft. Voor zover de Staat naar deze informatie van zijn eigen adviesorgaan verwijst, geldt dat dat de Staat in beginsel vrij staat, tenzij vaststaat dat de Staat zijn burgers daarmee onjuist of onvolledig voorlicht. Alleen in zo’n geval kan ingrijpen door de rechter door het geven van een bevel aan de orde zijn.
4.3.
Vaststaat dat de informatie op de website van het RIVM met enige regelmaat wordt geactualiseerd en gewijzigd. Ook na de behandeling van deze zaak op de zitting heeft een wijziging van de verwoording plaatsgevonden, naar de voorzieningenrechter heeft waargenomen. Over de actuele formulering heeft dus geen debat plaatsgevonden tussen partijen. Wat daar ook van zij, de strekking van de informatie op de website is nog steeds dat kinderen een beperkte rol spelen bij verspreiding van het coronavirus in vergelijking met volwassenen. De Staat stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat die informatie juist is. Eisers hebben terecht opgemerkt dat de Staat ter onderbouwing van dat standpunt deels verwijst naar informatie en/of onderzoeken die dateren van een moment dat de scholen niet of nog maar kort weer open waren en waarvan de actuele waarde dus in twijfel kan worden getrokken. Dat geldt ook voor de informatie over de leeftijdsgroep waartoe de bronpatiënten van besmette contacten behoort. In een wat recenter advies van 13 oktober 2020 schrijft het OMT dat het constateert dat jongeren regelmatig besmet worden en
zouden kunnenbijdragen aan de verspreiding van COVID-19. Dat duidt op onduidelijkheid over de precieze rol van jongeren bij de verspreiding van het coronavirus.
4.4.
Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering als genoemd onder I niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voor dat oordeel is redengevend dat de website van het RIVM, in het fragment waarvan de gewraakte zinsnede een onderdeel is, ook vermeldt dat de besmettingen en besmettelijkheid van kinderen wel toeneemt naarmate ze ouder worden en dat vooral het aantal besmettingen bij jongeren van 13 tot en met 17 jaar is toegenomen. Deze nuanceringen maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat onzorgvuldig handelt bij deze informatievoorziening over het coronavirus in relatie tot jongeren/kinderen.
toetsing beleid Staat
4.5.
De overige vorderingen van eisers hebben betrekking op het beleid van de Staat om al dan niet bepaalde maatregelen te treffen ter bestrijding van het coronavirus (vorderingen II en III) en op het beleid van de Staat met betrekking tot de handhaving van de leerplicht ten tijde van de coronacrisis (vordering IV). Voor de beoordeling van deze vordering neemt de voorzieningenrechter het volgende tot uitgangspunt. De verspreiding van het coronavirus heeft geleid tot een acute crisissituatie in Nederland. De Staat heeft in dergelijke situaties een grote mate van (beleids)vrijheid bij het nemen van maatregelen door middel van de inzet van bestuurlijke en juridische middelen. De besluiten die het kabinet in dit kader neemt, zijn voortdurend onderwerp van politiek debat en afwegingen op dit gebied behoren bij uitstek tot het domein van de uitvoerende macht. Dit brengt met zich dat de civiele rechter – en temeer de rechter in kort geding – zich zeer terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat op dit punt. Er is geen plaats voor een eigen, “volle” toetsing door de burgerlijke rechter; de rechter niet de taak om naar eigen oordeel belangen te wegen. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat aldus niet in redelijkheid voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, is plaats voor rechterlijk ingrijpen.
testen van kinderen van 7-12 jaar
4.6.
Het is op zichzelf juist dat de WHO een belangrijke rol ziet voor het testen in de bestrijding van het coronavirus. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beleid van de Staat om kinderen van 7-12 jaar niet verplicht te laten testen bij verkoudheidsklachten, geen evident onjuiste keuze is, ook niet naar de actuele stand van zaken, waarin de testcapaciteit niet langer tekort schiet. Voor dat oordeel is redengevend dat het gaat om een beperkte categorie van milde klachten bij een beperkte leeftijdsgroep van basisschoolkinderen, terwijl de stelling van eisers dat kinderen even besmettelijk zijn als volwassenen klaarblijkelijk voornamelijk betrekking heeft op oudere kinderen (middelbare scholieren). Bovendien
adviseertde Staat niet om
níette testen, zoals eisers suggereren, maar is het voor de leeftijdsgroep met de omschreven klachten
niet verplichtom te testen. De mogelijkheid is dus aanwezig om wél te testen. Gelet hierop zal de vordering als genoemd onder II worden afgewezen.
aanvullende maatregelen voor scholen
4.7.
De Staat heeft betoogd dat de vordering als genoemd onder III moet worden afgewezen omdat die in feite neerkomt op een gedeeltelijke buitenwerkingstelling van wettelijke regelingen en bovendien op een bevel aan de Staat om nieuwe en specifieke algemeen verbindende voorschriften in het leven te roepen. De rechter zou bij toewijzing van deze vordering op de stoel van de wetgever plaatsnemen en dat is met het oog op de scheiding der machten niet toegestaan, aldus de Staat. Dat betoog slaagt niet. De huidige invulling van de zogenoemde veilige afstandsnorm en de uitzonderingen daarop zijn neergelegd in het Tijdelijk besluit veilige afstand en de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, die op 1 december jl. in werking zijn getreden. De regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die eveneens op 1 december jl. in werking is getreden, bevat bepalingen over de mondkapjesplicht in het algemeen en ook specifiek voor onderwijsinstellingen. Met toewijzing van de vordering van eisers als genoemd onder III worden deze wettelijke regelingen niet doorkruist en is evenmin aanvullende wetgeving noodzakelijk. De wetgeving zoals hiervoor genoemd bevat
verplichtingenen uitzonderingen op die verplichtingen, terwijl eisers vragen om aanvullende maatregelen die door middel van een
advieszouden moeten worden geformuleerd.
4.8.
Eisers beroepen zich ter onderbouwing van hun vordering op richtlijnen van de WHO. De WHO-richtlijnen zijn algemeen aanvaarde standaarden. Niet in geschil is dat Nederland een gebied is waarin zogenoemde “community transmission” van het coronavirus plaatsvindt, zoals bedoeld in de WHO-richtlijn die voor scholen is opgesteld (zie onder 2.6.). Met hun vordering sluiten eisers aan op het advies van de WHO voor dergelijke gebieden. De Staat heeft op zichzelf terecht aangevoerd dat landen niet verplicht zijn deze richtlijnen te volgen en dat de WHO ruimte laat voor een eigen afweging om maatregelen al dan niet in te voeren. Gelet op de autoriteit die aan de WHO wordt toegedicht – óók door de Staat zelf – mag van de Staat een gedegen onderbouwing worden verwacht indien hij besluit van de richtlijnen af te wijken. De door de Staat in acht te nemen zorgvuldigheid brengt dat mee.
4.9.
De Staat heeft uitvoerig betoogd dat zijn beleid er op is gericht om scholen in het funderend onderwijs zoveel mogelijk open te laten blijven omdat het van groot maatschappelijk belang is dat leerlingen fysiek onderwijs volgen. De Staat heeft aangevoerd dat hantering van een afstand van ten minste een meter tussen leerlingen onderling met het oog op de beperkte ruimte van schoolgebouwen een dermate grote impact zal hebben, dat toewijzing van dat deel van de vordering feitelijk zal leiden tot een gedeeltelijke sluiting van scholen. Eisers, die overigens zelf ook niet pleiten voor een sluiting van de scholen, hebben dat laatste niet weersproken. Op dit punt is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de Staat gedegen heeft onderbouwd waarom hij van de WHO-richtlijn is afgeweken.
4.10.
Eisers vorderen daarnaast om op middelbare scholen te adviseren een mondneusmasker (hierna: mondkapje) te dragen indien het niet mogelijk is om ten minste een meter afstand te houden. Gelet op de nu al geldende wettelijke verplichting om mondkapjes te dragen in ruimtes waar de 1,5 meter (die in Nederland is aangeduid als de veilige afstand) niet te waarborgen is, zoals op de gangen en in aula’s, komt deze vordering in feite neer op een advies om mondkapjes ook gedurende de lessen te dragen. Het verweer van de Staat tegen deze vordering luidt, kort gezegd, dat (i) uit adviezen van het OMT niet blijkt van de noodzaak van het gevraagde mondkapjesadvies, (ii) mondkapjes tijdens de les niet bijdragen aan een goed verloop van het onderwijs in de klas en (ii) buiten school evenmin een veilige afstandsnorm en mondkapjesplicht gelden voor de middelbare scholieren.
4.11.
Het onder (i) genoemde verweer overtuigt niet, omdat niet alleen het OMT als autoriteit kan worden beschouwd op het gebied van de bestrijding van het coronavirus, maar – zoals hiervoor al vermeld – ook de WHO. Daarbij komt nog dat het OMT weliswaar niet voorstelt extra maatregelen te treffen op scholen, maar in het rapport van 3 november 2020 wel meldt zich zorgen te maken over de overdracht van het coronavirus onder adolescenten en jongeren. Die zorg sluit aan bij recente epidemiologische rapporten van het RIVM (van 24 november 2020 en 1 december 2020), waaruit volgt dat jongeren in de leeftijd van 15-19 jaar momenteel de meest besmette groep zijn. Het OMT geeft bovendien de – verderstrekkende maatregel – in overweging van online onderwijs voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. In dat licht valt te begrijpen dat eisers vraagtekens plaatsen bij de beslissing om het onderwijs – afgezien van de al geldende maatregelen – ongemoeid te laten.
4.12.
De voorzieningenrechter acht de andere argumenten van de Staat om af te wijken van de WHO-richtlijn op dit punt vooralsnog evenmin overtuigend. De Staat heeft niet concreet gemaakt dat en hoe het gebruik van mondkapjes tijdens de les het verloop daarvan zouden belemmeren. Daarbij komt dat op zichzelf juist is dat buiten school (afgezien van in publieke binnenruimtes) evenmin een veilige afstandsnorm en mondkapjesplicht gelden, maar buiten school kan ervoor worden gekozen om bepaalde plekken te mijden waar middelbare scholieren of anderen samenkomen. De leerplicht verhindert dat voor wat betreft het bezoek van een schoolgebouw.
4.13.
Het is mogelijk dat het betoog van de Staat niet voldoende uit de verf is gekomen en dat de Staat andere, of meer concrete, dan de hiervoor genoemde redenen heeft om af te wijken van het WHO-advies om middelbare scholieren te adviseren een mondkapje te dragen indien het niet mogelijk is om ten minste een meter afstand te houden. Om die reden zal de voorzieningenrechter de beslissing op dit onderdeel van de vordering als genoemd onder III aanhouden en wordt een nadere schriftelijke uitleg van de Staat gevraagd op dit punt, uiterlijk op 23 december 2020. Daarna zullen eisers in de gelegenheid worden gesteld om, indien daaraan behoefte bestaat, kort te reageren op de uitleg van de Staat, uiterlijk op 30 december 2020. Het is hierbij niet de bedoeling dat de discussie over andere punten wordt heropend. Verder is van belang dat deze aanhouding partijen ook de mogelijkheid biedt om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan over mondkapjes op middelbare scholen. Hierbij wordt opgemerkt dat is gebleken dat partijen eerder in staat zijn geweest op constructieve wijze overleg met elkaar te voeren en dat zij daarbij op onderdelen oplossingen hebben bereikt, getuige ook de verminderingen van eis die eisers ter zitting hebben ingesteld.
handhaving leerplicht
4.14.
De laatste vordering van eisers gaat over (de handhaving van) de leerplicht. In Nederland bestaat met de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet of Lpw) een wettelijk verankerde leerplicht, die inhoudt dat kinderen van leerplichtige leeftijd ingeschreven moeten staan bij een school en deze school regelmatig bezoeken. Het toezicht op de naleving van de leerplicht is opgedragen aan hoofden van scholen en aan burgemeester en wethouders, die daartoe leerplichtambtenaren aanwijzen.
4.15.
In de Leerplichtwet wordt omschreven in welke gevallen een beroep op een vrijstelling van de leerplicht kan worden gedaan; er zijn limitatieve gronden opgenomen voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek. Deze opsomming bevat een zogenoemde “restcategorie” die luidt dat er ook een grond voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek kan bestaan als de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school te bezoeken (artikel 11 onder g Lpw). De Leerplichtwet bepaalt dat het oordeel over een beroep op een vrijstelling is voorbehouden aan het hoofd van de school, dan wel aan de leerplichtambtenaar. De vordering van eisers, waarbij het (tijdelijk) aan de ouders zou worden overgelaten of en hoe zij hun kinderen onderwijs geven, doorkruist dit wettelijke systeem.
4.16.
Eisers stellen zich op het standpunt dat met het Servicedocument is vastgelegd dat “corona” géén andere gewichtige omstandigheid (meer) is die vrijstelling van schoolbezoek rechtvaardigt. Niet valt uit te sluiten dat het Servicedocument op deze wijze wordt begrepen door scholen en leerplichtambtenaren, omdat voorheen door de Staat werd opgeroepen om de leerplicht in de coronacrisis niet te handhaven en (een eerdere versie van) het Servicedocument een einde heeft gemaakt aan die periode van coulance. De tekst van het Servicedocument vermeldt echter nergens dat geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de leerplicht vanwege corona-gerelateerde omstandigheden en schrijft slechts voor de leerplicht te handhaven op de wijze die de Leerplichtwet voorschrijft. Het Servicedocument kan dan ook niet worden opgevat als een oproep om blindelings maatregelen te treffen in gevallen van verzuim door corona-gerelateerde omstandigheden. De Staat heeft in deze procedure expliciet bevestigd dat vrijstellingen op de fysieke aanwezigheidsplicht “vanzelfsprekend” mogelijk zijn, bijvoorbeeld voor leerlingen die behoren tot de risicogroep of die gezinsleden hebben die behoren tot de risicogroep. Daarbij komt dat, mocht een leerplichtambtenaar, na de ouders gehoord te hebben, toch maatregelen treffen, tegen een individuele beoordeling van de leerplichtambtenaar rechtsbescherming openstaat. De Leerplichtwet voorziet in een specifieke procedure rond handhaving van de leerplicht, waarin aan de rechter kan worden voorgelegd of vrijstelling van schoolbezoek is aangewezen. Het beleid van de Staat om de leerplicht op de gebruikelijke gronden te handhaven is aldus in lijn met de wettelijke systematiek en ook onder de huidige omstandigheden niet evident onjuist.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering als genoemd onder IV zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt nog het volgende op. Het dossier van deze zaak bevat voorbeelden van correspondentie van leerplichtambtenaren met ouders, waarin wordt gedreigd met strafrechtelijke vervolging en inschakeling van de Raad voor de Kinderbescherming. Hoewel de voorzieningenrechter uit het betoog van eisers niet de indruk krijgt dat op grote schaal wordt vermeden om een redelijk gesprek aan te gaan, spreekt het wel voor zich dat leerplichtambtenaren in dezen enige sensitiviteit tonen. Het is alleszins begrijpelijk dat ouders met kinderen, andere gezinsleden of (verzorgde) familieleden met een kwetsbare gezondheid, bezorgd zijn over hun gezondheid zolang het coronavirus rondwaart. Deze bijzondere gevallen vragen om een enige coulance. Het is aan leerplichtambtenaren om hier een redelijke weg in te vinden.
4.18.
De voorzieningenrechter zal alle beslissingen aanhouden totdat partijen zich hebben kunnen uitlaten over het in 4.13 behandelde geschilpunt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
stelt de Staat in de gelegenheid uiterlijk 23 december 2020 een korte akte te nemen over het geschilpunt als vermeld onder 4.13.;
5.2.
stelt eisers, indien daaraan behoefte bestaat, in de gelegenheid daarop te reageren, uiterlijk op 30 december 2020;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet op 14 december 2020.
hvd