ECLI:NL:RBDHA:2020:12665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/595348 / FA RK 20-4184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1], die al drie jaar uit huis geplaatst is. De ouders zijn er niet in geslaagd om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor haar op zich te nemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende opvoedvaardigheden hebben en dat de moeder niet in staat is om [minderjarige 1] het benodigde opvoedklimaat te bieden. De vader is pas later betrokken geraakt en er bestaat onduidelijkheid over zijn opvoedmogelijkheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van [minderjarige 1] bij duidelijkheid over haar opvoedperspectief voorop staat, en dat nader onderzoek naar de vader niet in haar belang is. De rechtbank heeft het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. Tevens is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: I. C/09/595348 / FA RK 20-4184, II. C/09/596821 / JE RK 20-1809
Datum uitspraak: 11 december 2020

Beschikking van de Meervoudige Kamer

I. Beëindiging gezag
II. Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 30 juni 2020 ingekomen verzoek (I) van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

en het op 28 juli 2020 ingekomen verzoek (II) van:
de William Schrikker Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (tevens beoogd voogdes),
betreffende:

[minderjarige 1] geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt in de verschillende verzoeken als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven te [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende te [verblijfplaats]
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, gevestigd te Den Haag,

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Shahbazi, gevestigd te Den Haag,
de William Schrikker Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (tevens beoogd voogdes).

Het procesverloop

Bij beschikking van 11 september 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd van 18 september 2020 tot 18 december 2020 en is de machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor dezelfde duur verlengd. De verzoeken zijn voor het overige aangehouden tot de zitting van 27 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de beschikking d.d. 11 september 2020;
- het proces-verbaal van de zitting d.d. 11 september 2020;
- het raadsrapport van 16 november 2020.
Op 27 november 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de [vertegenwoordigers van de GI] de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige 1] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] . De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd. Ter zitting van 11 september 2020 is in het kader van het verzoek tot gezagsbeëindiging aan de Raad de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de opvoedvaardigheden en -mogelijkheden van de vader. Dit onderzoek is in de afgelopen maanden uitgevoerd en de Raad is tot de conclusie gekomen dat zij, ondanks dat er nog steeds enige onduidelijkheid bestaat over de opvoedcapaciteiten van de vader, het verzoek tot gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige 1] handhaaft. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje met een belaste voorgeschiedenis en hechtingsproblematiek. Zij heeft hierdoor een bovengemiddelde opvoedbehoefte, waaraan in het gezinshuis waar zij sinds deze zomer verblijft, wordt voldaan. [minderjarige 1] is nu in totaal drie jaar uit huis geplaatst en de aanvaardbare termijn is ruim verlopen. Zij heeft duidelijkheid nodig over haar opvoedperspectief en het is duidelijk dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Over de opvoedvaardigheden van de vader bestaat weliswaar nog enige onduidelijkheid, maar tegelijkertijd zijn er sterke vermoedens dat ook hij niet voldoende bij [minderjarige 1] zal kunnen aansluiten. Het tijdsbestek dat nodig is om nader onderzoek te doen naar de eventuele mogelijkheden van de vader, acht de Raad met het oog op de ontwikkeling van [minderjarige 1] onaanvaardbaar. Zij moet duidelijkheid krijgen over waar zij zal opgroeien. Zolang zij deze niet heeft, zal zij zich niet goed kunnen hechten en zal ingezette hulpverlening onvoldoende effect hebben. Aan [minderjarige 1] moet de mogelijkheid worden geboden zich te gaan wortelen in het gezinshuis en om aan haar verwerkingsproces te beginnen. Vanuit daar kan ook worden gewerkt aan het verbeteren van de band met de ouders en het mogelijk uitbreiden van de omgang. Op basis van het voorgaande verzoekt de Raad dan ook om het gezag van de ouders over [minderjarige 1] te beëindigen.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad en naar voren gebracht dat [minderjarige 1] zich nu goed ontwikkelt in het gezinshuis. De speltherapie verloopt goed en er wordt gewerkt aan haar zelfvertrouwen en basisveiligheid. [minderjarige 1] stelt steeds meer vertrouwen in de gezinshuisouders. Zij wendt zich tot hen wanneer zij zorgen heeft en laat zich door hen voorlezen voor het slapen gaan. De gezinshuisouders hebben laten weten dat [minderjarige 1] tot haar volwassenheid bij hen kan wonen. [minderjarige 1] stelt echter wel met regelmaat vragen over haar toekomst en het is voor haar ontwikkeling van essentieel belang dat zij hierover duidelijkheid krijgt. De ouders zijn liefdevol en betrokken, maar zij beschikken over onvoldoende opvoedvaardigheden om [minderjarige 1] stabiel te laten opgroeien. Dit geldt temeer nu [minderjarige 1] een bovengemiddelde opvoedvraag heeft. Het gezinshuis heeft de benodigde expertise en ervaring op dit gebied. De gecertificeerde instelling is dan ook van mening dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden. Er zal hierbij uiteraard wel gekeken worden naar een mogelijke uitbreiding van de omgang. De ouders hadden zorgen over de verzorging van [minderjarige 1] in het gezinshuis, maar onlangs is hierover een gesprek geweest, waarbij veel van deze zorgen zijn weggenomen.
Namens en door de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot beëindiging van het gezag en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder stemt wel in met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Namens de moeder is naar voren gebracht dat een NIFP-onderzoek, zoals tijdens de vorige zitting is verzocht, meer duidelijkheid had kunnen geven over de mogelijkheden van de vader. Inmiddels zijn er weer een paar maanden verstreken en er bestaat nog steeds evenveel onduidelijkheid. De aanvaardbare termijn is bovendien doorbroken toen [minderjarige 1] afgelopen zomer is overgeplaatst naar het gezinshuis. De speltherapie en eventuele andere behandeling kunnen ook vanuit de thuissituatie worden gevolgd. Er is thans sprake van een volledig andere situatie, niet alleen bij [minderjarige 1] , maar ook bij de ouders. Zij hebben inmiddels een stabiele relatie en wonen ruim een jaar samen. In het onderzoek dat in 2018 is gedaan, is de vader niet meegenomen. Er bestaat door deze gewijzigde omstandigheden nog een mogelijkheid dat [minderjarige 1] wel bij de ouders kan opgroeien en met het oog op nationale en internationale bepalingen moet een dergelijke kans altijd onderzocht worden. De ouders zijn hierbij bereid om alle hulp en ondersteuning te accepteren. Op basis van het voorgaande wordt dan ook primair verzocht om alsnog op korte termijn over te gaan tot een NIFP-onderzoek of een onderzoek door een vergelijkbare instantie. Subsidiair wordt verzocht om [minderjarige 1] binnen een afzienbare periode thuis te plaatsen. In de komende drie maanden kan hiervoor een plan worden gemaakt en moet de benodigde hulpverlening in kaart worden gebracht. Op deze wijze wordt [minderjarige 1] eveneens de rust en stabiliteit geboden die zij zo nodig heeft.
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, eveneens verweer gevoerd tegen het verzoek tot gezagsbeëindiging. Met betrekking tot de verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, refereert de vader zich aan het oordeel van de rechtbank. Namens de vader is naar voren gebracht dat kritisch moet worden gekeken naar alle mogelijkheden en er moet niet slechts op basis van het verstrijken van de tijd worden overgegaan tot gezagsbeëindiging. Er dient een afweging ten aanzien van de proportionaliteit en subsidiariteit te worden gemaakt en dit vraagt om een flexibele omgang met het criterium van de aanvaardbare termijn. Door de vele wisselingen van jeugdbeschermers en van met name de opvoedsituatie bestaat op dit moment niet de vereiste stabiliteit om over te gaan tot een gezagsbeëindiging. Daarnaast is er nooit degelijk onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de vader en ook het recente raadsrapport geeft hierover geen duidelijkheid. Op basis van de vaste jurisprudentielijn van het EHRM geldt dat een gezagsbeëindiging slechts is toegestaan wanneer zorgvuldig en frequent onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing. Dat is in dit geval onvoldoende gebeurd en een gezagsbeëindiging is op dit moment dan ook een te zwaar middel. De vader betwist daarnaast dat hij geen goede invulling zou geven aan de omgangsmomenten. Hij neemt juist wel initiatief en de ouders staan open voor hulp. In dit kader zou het wenselijk zijn dat de ouders betrokken worden bij de speltherapie, in plaats van de gezinshuisouders. Namens de vader is primair verzocht om het verzoek tot gezagsbeëindiging af te wijzen. Subsidiair is verzocht om aanhouding, zodat een nader onderzoek kan plaatsvinden naar de mogelijkheden van de vader, bijvoorbeeld door het NIFP of Formaat.

Beoordeling

Beëindiging van het gezag
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de ouders er niet in zijn geslaagd om binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding op zich te nemen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Er is bij [minderjarige 1] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij is een kwetsbaar zevenjarig meisje dat getuige is geweest van huiselijk geweld jegens haar moeder en dat in het verleden emotioneel verwaarloosd is geweest. Dit heeft geleid tot trauma en hechtingsproblematiek en [minderjarige 1] heeft hierdoor behoefte aan een bovengemiddeld pedagogisch en affectief opvoedklimaat. Ten aanzien van de moeder is duidelijk dat zij niet in staat zal zijn om [minderjarige 1] dit opvoedklimaat te bieden, zo blijkt uit het onderzoek dat in 2018 door het Haags Ambulatorium is verricht. De vader is pas later (opnieuw) betrokken geraakt en er bestaat onduidelijkheid over zijn opvoedmogelijkheden en -rol. Om hierover volledige helderheid te verkrijgen, zou opnieuw een uitgebreid onderzoek kunnen worden uitgevoerd. Uit het recente raadsrapport volgt echter dat door verschillende betrokken professionals vraagtekens worden gezet bij de pedagogische vaardigheden van de vader. Hij neemt tijdens de omgangsmomenten weinig initiatief en blijft op de achtergrond. Ook lijkt hij niet helemaal te begrijpen wat voor [minderjarige 1] werkt en welke invloed wat hij zegt op haar heeft. De vader heeft bovendien nooit bijgedragen aan de opvoeding van [minderjarige 1] en er zijn zorgen over hun onderlinge band. Deze zorgen worden versterkt door de bovengemiddelde opvoedvraag van [minderjarige 1] , die een pedagogisch bijzonder sterke opvoeder vraagt. Er bestaan sterke vermoedens dat de vader hier niet aan zal kunnen voldoen en dat ook hij niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen.
Daar komt bij dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] naar het oordeel van de rechtbank inmiddels is verlopen. Het gaat bij de aanvaardbare termijn om de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling. De aanvaardbare termijn dient dan ook te worden bekeken vanuit het perspectief van [minderjarige 1] . Zij is van haar zeven levensjaren inmiddels ruim drie jaar uit huis geplaatst. Dit betekent dat [minderjarige 1] al drie jaar onduidelijkheid heeft over de vraag waar zij zal opgroeien en in het bijzonder over de vraag of zij bij haar ouders zal kunnen opgroeien. Een tussentijdse wijziging in de verblijfsplaats en het feit dat de vader op enig moment weer betrokken is geraakt doen daaraan niet af. [minderjarige 1] heeft veel last van deze onduidelijkheid, hetgeen ook blijkt uit de bevindingen van de speltherapeut naar wie [minderjarige 1] nog steeds toe gaat, en stelt met regelmaat vragen hierover. Wanneer wordt gewacht met het beëindigen van het gezag, zal dit tot verdere schade aan de ontwikkeling van [minderjarige 1] leiden. Hierbij gaat het om haar identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling, maar ook om haar hechtingsproblematiek en het kunnen verwerken van haar trauma. In het gezinshuis waar zij nu verblijft, wordt haar deze ondersteuning geboden, ontwikkelt zij zich naar omstandigheden goed en lijkt zij zich zelfs met kleine stapjes te hechten.
De rechtbank moet een afweging maken tussen de eventuele mogelijkheden van de vader en het belang van nader onderzoek hiernaar en het belang van [minderjarige 1] bij duidelijkheid over haar opvoedperspectief. Gelet op de hiervoor beschreven toename van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en in het bijzonder haar hechtingsproblematiek, komt de rechtbank tot de conclusie dat het belang van [minderjarige 1] bij duidelijkheid over haar opvoedperspectief voor gaat op nader onderzoek naar de vader. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] zeer onwenselijk om de onduidelijkheid over haar opvoedperspectief nog langer te laten voortduren. Dit geldt temeer nu er weliswaar geen uitgebreid onderzoek is gedaan naar de opvoedcapaciteiten van de vader, maar wel bij evaluatie van de omgangsmomenten reeds door verschillende professionals grote vraagtekens worden gezet bij zijn mogelijkheden. Een nader onderzoek is niet (meer) in het belang van [minderjarige 1] en de ouders zijn er niet in geslaagd om binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn de zorg weer op zich te nemen. Het gezag van de ouders zal dan ook worden beëindigd. Hierbij dient echter wel aangetekend te worden dat er blijvend en onverkort moet worden ingezet op de omgang tussen [minderjarige 1] en haar ouders en de band tussen hen, alsmede de band tussen [minderjarige 1] en haar halfbroertje [minderjarige 2]
De rechtbank zal het gezag van de ouders beëindigen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige 1] te aanvaarden.
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Nu het gezag van de ouders wordt beëindigd en de gecertificeerde instelling wordt belast met de voogdij over [minderjarige 1] , stelt de rechtbank vast dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging uithuisplaatsing dient te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-beëindigt het ouderlijk gezag van
de moeder:
[de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1993 te [geboorteplaats 2] , Suriname,
en
de vader:

[de man] , geboren op [geboortedag 3] 1992 te [geboorteplaats 3] ,

over de minderjarige:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,

-benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:

de William Schrikker Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

-gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
-wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 december door mr. J.E.M.G. van Wezel, mr. C.M. van der Kleijn en mr. A.E.J. Satink, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.