ECLI:NL:RBDHA:2020:12662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
NL20.20406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht en de procedurele aspecten van het indienen van aanvullende stukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Gambiaanse nationaliteit, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als reden dat eiser zich niet aan de meldplicht had gehouden en een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft op 26 november 2020 beroep ingesteld tegen deze maatregel, die op 4 december 2020 werd opgeheven omdat eiser aan Duitsland was overgedragen. Tijdens de zitting op 7 december 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde heeft wel gronden van beroep ingediend.

De rechtbank overweegt dat het indienen van aanvullende stukken na sluiting van het onderzoek ter zitting niet automatisch leidt tot heropening van de zaak. De rechtbank stelt dat er geen recht bestaat om op een later tijdstip aanvullende stukken in te dienen, en dat de uitspraak zal worden gedaan op basis van het onderzoek dat tijdens de zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van beroep van eiser niet slagen, omdat de maatregel van bewaring voldoende was gemotiveerd en de gronden voor de maatregel rechtmatig zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de toevoeging van stukken na de zitting niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot heropening van het onderzoek, omdat er geen concrete onderbouwing is gegeven voor het indienen van deze stukken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de procedurele aspecten van het indienen van stukken en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring zorgvuldig zijn behandeld, en dat de belangen van eiser niet zijn geschaad door de gang van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1989, van Gambiaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld op 26 november 2020. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 december 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 4 december 2020 is opgeheven omdat eiser feitelijk is overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Namens eiser is aangegeven dat het beroep tegen de oplegging van de maatregel tot het moment van opheffing enkel voor het recht op schadevergoeding wordt gehandhaafd. De rechtbank zal de rechtmatigheid van de maatregel dus toetsen aan de hand van de beroepsgronden.
2. Gemachtigde van eiser heeft er voor gekozen niet ter zitting te verschijnen maar te volstaan met het op voorhand toevoegen van de gronden van beroep aan het digitale dossier. Verweerder heeft ter zitting een reactie gegeven op de gronden. De rechtbank overweegt als volgt.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Gemachtigde heeft in de gronden van beroep de gronden 3a, 3b, 3k, 4c en 4d betwist en zich op het standpunt gesteld dat verweerder met een lichter middel had dienen te volstaan. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij en zijn partner bezwaar hebben op de gang van zaken omtrent de aanhouding en inbewaringstelling en tegen de manier waarop hij is vastgehouden. Voor eiser is het omdat hij “geïsoleerd” is geweest niet mogelijk geweest om contact op te nemen met zijn partner en zijn partner werd niet op de hoogte gehouden van de stand van zaken. De partner van eiser is doende op dit op te schrijven.
5. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgronden niet slagen.
In de maatregel is gemotiveerd dat de grond 3a is tegengeworpen omdat eiser in drie andere lidstaten toegang tot de asielprocedure heeft gehad en de Dublinverordening beoogt te voorkomen dat asielzoekers steeds weer naar andere lidstaten reizen en asiel aanvragen. Verweerder heeft ter zitting in reactie op de gronden aangegeven dat eiser wist dat hij gelet op de Dublinverordening hier geen toegang had tot de asielprocedure en ook niet zonder documenten kon inreizen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eiser is immers geen asielzoeker die het grondgebied van de lidstaten voor de eerste maal inreist en aan wie daardoor niet kan worden tegengeworpen dat hij niet (volledig) is gedocumenteerd. Eiser had voor de inreis reeds toegang tot de asielprocedure in een andere lidstaat.
6. Verweerder wordt ook gevolgd in de toelichting in de maatregel op grond 3b. In die toelichting wordt gedetailleerd uiteengezet op welke data eiser “mob” was en zich niet heeft gehouden aan een meldplicht. Op 13 november 2020 was voorts een staandehouding gepland maar werd eiser niet aangetroffen. De gronden van beroep zijn een uitleg van de redenen waarom eiser niet werd aangetroffen maar houden geen betwisting in van de feiten. Verweerder stelt terecht dat eiser zich beschikbaar moest houden voor verweerder en dat het daarbij niet gaat om de vraag of verweerder weet waar hij eiser kan vinden als hij bij een geplande aanhouding op de plaats waar hij dient te verblijven niet wordt aangetroffen.
7. Verweerder heeft uit de vaststelling dat eiser niet wordt aangetroffen bij een geplande staandehouding en gelet op de bij de motivering van deze grond genoemde verklaringen van eiser mogen afleiden dat hij niet wenst mee te werken aan een overdracht zodat de grond 3k ook aan de maatregel ten grondslag mag worden gelegd.
8. Alle zware gronden doorstaan de toets in rechte. De lichte gronden behoeven dan ook geen bespreking meer. In de maatregel is genoegzaam gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met oplegging van een lichter middel. Ter zitting heeft verweerder nogmaals aangegeven dat het enkele feit dat eiser –kennelijk- een partner in Nederland heeft niet afdoet aan het onttrekkingsgevaar en daarom een lichter middel niet toereikend is geacht om de overdracht te kunnen effectueren. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom er gebreken aan de aanhouding kleven. Voor zover eiser wenst op te komen tegen de (landelijke) quarantaine maatregelen die voor alle nieuwe gedetineerden en dus ook voor eiser gelden staat beklag open bij de Commissie van Toezicht waarbij de rechtbank opmerkt dat de RSJ de maatregelen in haar jurisprudentie proportioneel vindt gelet op de doelstelling van de maatregelen. De gronden van beroep slagen dus niet.
9. Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
10. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep geagendeerd op maandag 7 december 2020 om 11:10 uur met een verwachte behandelingsduur van 30 minuten. Op 7 december 2020 om 10:34 uur, tijdens de behandeling van voorgaande zaken, heeft gemachtigde van eiser aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft de gronden toegevoegd aan het dossier. Gemachtigde heeft hierbij aangegeven dat de partner van eiser en eiser bezwaar hebben tegen de aanhouding en oplegging van de maatregel en dat de partner doende is dat op papier te zetten en “dat het recht wordt voorbehouden om dit document later alsnog in te dienen”.
11. De behandeling van het onderzoek ter zitting is aangevangen op de aangezegde tijd en is aansluitend aan de behandeling op 7 december 2020 gesloten.
De rechtbank overweegt dat het toetsen van de maatregel tijdens het (ruim vooraf aangekondigde) onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt. Er bestaat dan ook “geen recht dat voorbehouden kan worden” om op een door gemachtigde van eiser te bepalen nader tijdstip aanvullende stukken in te dienen of gronden aan te voeren. De rechtbank stelt verweerder in beginsel ook nimmer in de gelegenheid om aanvullende stukken in te brengen als tijdens het onderzoek ter zitting blijkt dat het dossier niet compleet is of de motivering van stukken onvoldoende wordt bevonden door de rechtbank. De rechtbank behandelt een daartoe strekkend verzoek van de eisende partij –vanzelfsprekend- op dezelfde manier. Dit betekent dat de rechtbank (steeds) uitspraak zal doen op basis van het onderzoek ter zitting en de stukken die door beide partijen uiterlijk tijdens die behandeling aan de rechtbank worden voorgelegd.
12. Gemachtigde van eiser heeft vervolgens, dus na het sluiten van het onderzoek ter zitting, op 8 december 2020 om 12:40 uur, op 9 december 2020 om 11:03 uur en op 9 december 2020 om 11:05 nadere berichten en documenten aan het dossier toegevoegd.
13. Hoewel gemachtigde van eiser dit niet als zodanig heeft benoemd zal de rechtbank het na sluiting van het onderzoek en zonder toestemming van de rechtbank toevoegen van berichten en stukken aanmerken als een verzoek tot heropening van het onderzoek. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest kan hij op grond van artikel 8:68 Awb het onderzoek heropenen. De rechtbank ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding en acht het onderzoek volledig. Gemachtigde van eiser heeft geen enkele reden gegeven waarom de toegevoegde stukken niet voorafgaand of tijdens het onderzoek ter zitting hadden kunnen worden overgelegd. Ook heeft gemachtigde niet aangegeven of deze stukken moeten worden aangemerkt als onderbouwing van beroepsgronden of als zelfstandig beroepsgronden. De partner van eiser heeft kennelijk gevraagd om deze stukken eenvoudigweg zonder nadere toelichting, behoudens een bericht waarin de stukken worden aangekondigd, aan het dossier te voegen. De rechtbank ziet, nu het onderzoek volledig is geweest, ook tot een uitspraak op grond van dit onderzoek kan worden gekomen en geen concrete onderbouwing wordt gegeven waarom en op welke wijze deze stukken bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatregel moeten worden betrokken, geen aanleiding om het verzoek tot heroverweging in te willigen. De inhoud van deze stukken wordt door de rechtbank derhalve niet (alsnog) betrokken bij de beoordeling van het beroep.
14. Ten overvloede, in het geval het verzoek tot heropening van het onderzoek wel zou zijn ingewilligd, overweegt de rechtbank het navolgende.
Zoals hiervoor overwogen is geen concrete beroepsgrond aangevoerd door gemachtigde van eiser tegen de aanhouding en de overige handelingen in het voortraject. Dat de partner van eiser hierover een standpunt heeft ingenomen is onvoldoende om dit als een beroepsgrond aan te merken. Dat de partner van eiser het in zijn algemeenheid niet eens is met de mogelijkheid om vreemdelingen in bewaring te stellen is ook onvoldoende om als beroepsgrond aan te merken. Voor zover eiser en zijn partner het niet eens zijn met de beperkende quarantaine-maatregelen die het DTC bij de inkomsten in verband met het voorkomen van verspreiding van corona heeft genomen had eiser daartoe een klacht bij de Commissie van Toezicht kunnen indienen. Dat het DTC maatregelen neemt om verspreiding van corona te voorkomen is gerechtvaardigd in verband met de volksgezondheid en regardeert de rechtmatigheid van de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel niet. De partner van eiser stelt dat er met haar geen contact werd opgenomen door het DTC over de stand van zaken. De rechtbank stelt vast dat onvoldoende duidelijk is welke verwachtingen eiser en zijn partner hieromtrent hadden, waar die op gebaseerd waren en wat de feitelijke toedracht hiervan is geweest. Voor zover de partner stelt dat vanwege de isolatie (de rechtbank begrijpt: de quarantaine maatregelen bij de inkomst) haar geen bezoek is toegestaan maar ook niet mogelijk is gemaakt om digitaal of telefonisch contact te kunnen leggen dat de niet-inwilliging van haar verzoeken de bewaringsmaatregel van eiser niet regarderen. De partner van eiser heeft ook een klacht gericht aan het Ministerie van Justitie en de staatssecretaris van justitie en een e-mail door gemachtigde aan het dossier laten toevoegen waarin zij –kort gezegd- ageert tegen de hele vreemdelingenketen, de mogelijkheid van inbewaringstelling en de wijze waarop wordt omgegaan met staatloze asielzoekers en eiser in het bijzonder. De rechtbank overweegt dat deze aanklacht van 11 pagina’s is gericht aan “de politiek” en betrekking heeft op “het systeem” en “de migratieketen”. De rechtbank kan en zal zich niet uitlaten over politieke opvattingen van de partner van eiser die door gemachtigde – na sluiting van het onderzoek- zijn toegevoegd aan het dossier op grond waarvan de rechtmatigheid van oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden getoetst.
De rechtbank concludeert dan ook –ten overvloede- dat indien het verzoek om heropening wel zou zijn toegewezen dit niet tot een andere beslissing op het beroep in deze zaak zou hebben geleid.
15. Verweerder heeft op 9 december 2020 om 13:52 uur, derhalve ook na sluiting van het onderzoek, zonder nadere toelichting de M113 waaruit blijkt dat op 4 december 2020 de maatregel is opgeheven nadat de feitelijke overdracht heeft plaatsgevonden, aan het dossier toegevoegd. Ook door verweerder is geen uitleg gegeven waarom niet tijdig, dus uiterlijk tijdens het onderzoek ter zitting, een M113 is overgelegd. Uit het document blijkt weliswaar dat de M113 pas is getekend op 7 december 2020 om 16:01 uur, dus na de zitting. Niet valt in te zien echter waarom pas op deze datum en dit tijdstip een M113 wordt opgemaakt van een feitelijke overdracht die op 4 december 2020 om 10:05 uur heeft plaatsgevonden. Dat de opheffing van de maatregel op 4 december 2020 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is overigens niet in geschil, zodat de rechtbank de overlegging van de M113 niet als een verzoek tot heropening van het onderzoek aanmerkt.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
M.Z. Sayin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.