ECLI:NL:RBDHA:2020:12655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/601855 / KG RK 20-1319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure met getuigenverhoor

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen Energiewacht West B.V., stelde dat de rechter, mr. M. Nijenhuis, partijdig en vooringenomen was tijdens een getuigenverhoor op 26 oktober 2020. Verzoeker voerde aan dat de rechter de getuigen van de wederpartij hielp met het formuleren van antwoorden en dat hij de advocaat van verzoeker belette om vragen te stellen. De wrakingskamer beoordeelde het verzoek op basis van het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reacties van de betrokken partijen. Uit het proces-verbaal bleek dat verzoeker en zijn gemachtigde wel degelijk vragen hadden kunnen stellen en dat de rechter geen onpartijdig gedrag vertoonde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/72
zaak- /rekestnummer: C/09/601855 / KG RK 20-1319
Beslissing van 7 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M. Nijenhuis,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Energiewacht West B.V., gemachtigde mr. L.H. Haarsma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 oktober 2020, met producties;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 29 oktober 2020, met producties, waaronder de processen-verbaal van de getuigenverhoren van 24 juli 2020 en 26 oktober 2020;
- het bericht van 19 november 2020 van verzoeker, met producties.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- [vertegenwoordigster] namens de belanghebbende, bijgestaan door mr. Haarsma.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8214853 EJ VERZ 19-86235 tussen verzoeker en de belanghebbende. In die zaak heeft verzoeker, kort gezegd, de vernietiging verzocht van het door zijn werkgeefster, de belanghebbende, aan hem gegeven ontslag op staande voet. De belanghebbende heeft daartegen verweer gevoerd. In die zaak is een tussenbeschikking gewezen, waarin aan verzoeker een bewijsopdracht is gegeven. Ter uitvoering van die bewijsopdracht heeft verzoeker op de terechtzitting van 24 juli 2020 getuigen doen horen ten overstaan van de rechter. Een daarna door verzoeker tegen de rechter ingediende klacht is op 15 september 2020 door de president van deze rechtbank ongegrond verklaard. Op 26 oktober 2020 heeft een contra-enquête plaatsgevonden, eveneens ten overstaan van de rechter. De zaak is aan het einde van die zitting verwezen naar de rolzitting van 26 november 2020 voor het nemen van een conclusie na enquête door de advocaat van verzoeker.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, samengevat weergegeven het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter is partijdig en vooringenomen. Hij was tijdens het getuigenverhoor van 26 oktober 2020 volledig op de hand van de wederpartij. Dat was kenbaar omdat hij de getuigen van de wederpartij verbaal en non-verbaal hielp met het formuleren en afmaken van antwoorden. Hij heeft daarbij antwoorden weggelaten en woorden in de mond gelegd van de getuigen. Hij belette verder de advocaat van verzoeker om vragen te stellen. Dit ging duidelijk anders dan bij het eerdere horen van de getuige van de zijde van verzoeker. Die getuige stelde de rechter, anders dan de getuigen van de wederpartij, juist niet op haar gemak. Verzoeker kreeg ook geen tijd om zijn verhaal te doen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en hij heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek ziet op hetgeen daags daarvoor is voorgevallen tijdens het getuigenverhoor van 26 oktober 2020, zo heeft verzoeker ter zitting van de wrakingskamer bevestigd. De wrakingskamer gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de juistheid van de weergave van de verhoren zoals opgenomen in het proces-verbaal van die zitting. Dat heeft immers in beginsel te gelden als de kenbron voor hetgeen ter zitting is voorgevallen. Alhoewel het proces-verbaal een zakelijke – en dus niet letterlijke – weergave vormt van hetgeen ter zitting is besproken, vindt het beeld dat verzoeker schetst van die zitting, zoals weergegeven onder 2.2, daarin geen bevestiging. Uit het proces-verbaal blijkt dat de gemachtigde van verzoeker (ook) vragen heeft kunnen stellen aan de getuigen en dat daarop ook antwoorden zijn gegeven, die in het proces-verbaal zijn opgenomen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de rechter het stellen van bepaalde vragen heeft verhinderd. Ook overigens blijkt niet uit het proces-verbaal dat de rechter heeft gehandeld op de wijze zoals verzoeker stelt.
3.3.
Daar komt bij dat de rechter in zijn reactie gemotiveerd betwist dat een en ander is gegaan zoals verzoeker stelt. Hij verklaart niet partijdig of vooringenomen te zijn en ook geen gedrag te hebben vertoond waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Ook de gemachtigde van de wederpartij heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard zich helemaal niet te herkennen in het beeld dat verzoeker van de zitting heeft geschetst. Een en ander is volgens haar evenwichtig verlopen op de wijze zoals de rechter in zijn reactie heeft toegelicht en ook blijkt uit het proces-verbaal.
3.4.
Dit betekent dat hetgeen verzoeker ten aanzien van de getuigenverhoren op 26 oktober 2020 naar voren brengt, geen steun vindt in het proces-verbaal van de zitting, de reactie van de rechter en evenmin in de verklaring van de gemachtigde van belanghebbende. Van partijdigheid van de rechter dan wel een objectief gerechtvaardigde schijn daarvan, zoals verzoeker heeft betoogd en ter zitting van de wrakingskamer uitgebreid toegelicht, is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter;
• de belanghebbende.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A. van Steen, O.M. Harms en J.C. Sluymer in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2020.
Bij ontstentenis van de voorzitter en de oudste rechter is deze uitspraak ondertekend door de jongste rechter.
de griffier de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.