ECLI:NL:RBDHA:2020:12653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
09-136164-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hard- en softdrugs

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs. De zaak kwam ter terechtzitting op 30 november 2020, waar de officier van justitie mr. B. Looijestijn de vordering indiende. De verdachte, die samen met een medeverdachte in een woning verbleef, werd beschuldigd van het bezit van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder amfetamine, MDMA, cocaïne en hennep. Tijdens de doorzoeking van de woning op 19 mei 2020 werden diverse soorten drugs aangetroffen, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de feiten, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van zowel hard- als softdrugs, maar sprak haar vrij van enkele specifieke hoeveelheden harddrugs wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/136164-20
Datum uitspraak: 14 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 1 blok hash
- 17,2 gr hash
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer:
- 152 gr hennep
- 70,6 gr hennep
- 24 gr hennep
- 1,4 gr hennep
- 7,3 gr hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 2000 gram amfetamine
- 1970,7 gram amfetamine
- 9,1 gram, te weten 19 tabletten, MDMA
- 36,3 gram, te weten 101 tabletten, MDMA
- 115,2 gram, te weten 200 tabletten, MDMA
- 40,4 gram MDMA
- 20,8 gram cocaïne
- 3,6 gram cocaïne
- 3,7 gram cocaïne
- 2,7 gram cocaïne
- 0,9 gram cocaïne
- 0,6 gram cocaïne
- 5,6 gram, te weten 29 capsules, MDMA en/of amfetamine
- 2,6 gram heroïne
- 24 gram heroïne
- 3 paarse pillen MDMA
- 10 ponypacks methadon
- 3 oranje pillen MDMA
- 146 gram methadon
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, MDMA en/of amfetamine, zijnde cocaïne, MDMA en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op dinsdag 19 mei 2020 kregen verbalisanten de melding dat er in een woning aan de [adres 2] in [plaats] een vechtpartij zou plaatsvinden. [2] Daar aangekomen werden zij door de bewoner van de woning en overige buurtbewoners gewezen op de woning met huisnummer [huisnummer] . Meerdere Pools sprekende mannen zouden zojuist de woning verlaten hebben en zijn gelopen in de richting van het aldaar gelegen winkelcentrum. Voor de deur van de woning met nummer [huisnummer] zagen de verbalisanten natte druppels bloed op de grond liggen. Toen een verbalisant door het bovenste gedeelte van het, verder met vuilniszakken afgeplakte, raam keek zag hij dat er op een klein bureau stapels met vermoedelijk gripzakjes en ponypacks lagen. Niet veel later werd de voordeur geopend door medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Hij verklaarde desgevraagd de hoofdbewoner te zijn. In de woning troffen de verbalisanten ook de verdachte aan. Zij zou niet officieel in de woning wonen, maar er wel veel verblijven. [3] Na het aantreffen van meerdere patronen is [medeverdachte] de cautie gegeven en is gevraagd of de verbalisanten in een kamer aan de voorzijde van de woning mochten kijken. Daarop antwoordde [medeverdachte] : ‘Ik ben nu toch al de lul, maar dat is het risico van het vak.’ [4] Hierop is [medeverdachte] aangehouden. De betreffende kamer is geopend door middel van een sleutel die werd overhandigd door de verdachte. [5] In de woning werd op diverse plekken verschillende soorten hard- en softdrugs aangetroffen. Hierop is ook de verdachte aangehouden.
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat zij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs zoals genoemd onder feit 1 en 2 en dat zijn cliënte derhalve integraal dient te worden vrijgesproken.
3.4
Feiten en omstandigheden
De woning
Tijdens de doorzoeking constateerden de verbalisanten het volgende. De woning aan de [adres 3] bestaat uit meerdere kamers. In de kamer aan de voorzijde van de woning (hierna: ruimte 1) werden onder meer diverse tabletten/pillen, heroïne, hennep, (brokken) poeder, ponypacks, coke en hasj aangetroffen en in beslag genomen. [6] Aan de linkerzijde naast de deur stond een groene rolkoffer. In deze koffer zaten dameskleren, boeken en administratie. [7] De verdachte heeft verklaard dat de koffer en de inhoud van haar zijn. [8]
Op de salontafel in de woonkamer lag een bus shag. In deze bus zaten ponypacks, hennep, een vergruizer en vloei. Onder de salontafel lagen twee Tupperware bakjes met hennep. Deze doosjes stonden in het zicht op en onder de tafel. [9] In de vriezer in de keuken werden diverse pillen en een grote zak met een wit/gele substantie aangetroffen. In de vriezer lagen tevens etenswaren. Deze vriezer stond in het zicht in de keuken. [10]
Verder lagen er in de woning veel damesspullen. In de slaapkamer lagen dameskleren en damesschoenen. In de badkamer lagen drie tandenborstels en diverse tasjes voorzien van make-up. [11]
De aangetroffen en inbeslaggenomen softdrugs zijn onderzocht door de verbalisanten. De hennep was verpakt in plastic zakjes en had een gewicht van 70,6 gram, respectievelijk 24 gram, 1,4 gram en 7,3 gram. De hennep in de Tupperware bakjes had een gewicht van 152 gram. De gripzakjes met brokjes hasj had een gewicht van 17,2 gram. De wikkel met een blokje hasj is niet gewogen. De onderzochte softdrugs hadden de karakteristieke geur van hennep, respectievelijk hasjiesj. [12]
Een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen harddrugs is door de afdeling Narcotica goedgekeurd en doorgezonden naar het NFI. Van 9,1 gram, 36,3 gram, 115,2 gram en 40,4 gram tabletten heeft het NFI vastgesteld dat de tabletten positief testten op MDMA. [13] Van 20,8 gram, 3,6 gram, 3,7 gram, 2,7 gram, 0,9 gram en 0,6 gram witte brokken/poeder heeft het NFI vastgesteld dat het cocaïne bevat. [14] Verder heeft het NFI van 5,6 gram beige poeder vastgesteld dat het amfetamine en MDMA bevat. [15] Tot slot heeft het NFI van 2000 gram en 1970,7 gram aan de witte/beigekleurige substantie vastgesteld dat het amfetamine bevat. [16]
Onderzoek aan in beslag genomen telefoons
De telefoon met telefoonnummer + [telefoonnummer 1] is onder [medeverdachte] in beslag genomen en onderzocht door de politie. De gebruiker van het nummer noemt zich [naam 1] . Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de inhoud van de berichten het meest gaat over
het bestellen en afleveren van verdovende middelen. Het gaat hierbij om allerlei soorten drugs zoals hasj, wiet, coke, speed, XTC, LSD, GHB en 2C-B. In de volgende berichten verwijst de gebruiker van het telefoonnummer meermaals naar ‘vrouwtje’:
Naar gebruiker [telefoonnummer 2] , tijdsstempel: 28-2-2020, 16:37:03 (UTC+1)
‘Ja vrouwtje gaat zo maken ben zelf rijden maat laat het je weten.’
Naar gebruiker [telefoonnummer 2] , tijdsstempel: 2-3-2020, 10:52:02 (UTC+1)
‘Yo 1 min komt ze ze is . Snel voor me aan het draaien maat.’
Van gebruiker [telefoonnummer 3] naar gebruiker ‘Bellerissneller’, tijdsstempel: 9-3-2020, 21:34:22 (UTC+1)
‘Groetjes aan [naam 2] ’.
Naar gebruiker [telefoonnummer 4] , tijdsstempel: 26-3-2020, 18:15:42 (UTC+1)
‘Ja vrouwtje komt ff naar beneden’.
Naar gebruiker [telefoonnummer 5] , tijdsstempel: 13-4-2020, 12:08:50 (UTC+2)
‘Kom je boven me kleine word zo gebracht anders loopt me vrouwtje ff naar beneden.’
Naar gebruiker [telefoonnummer 6] , tijdsstempel: 21-3-2020, 13:56:35 (UTC+1)
‘Me vrouwtje zegt ook het is geen afgaan maar ook geen Marokkaanse maar zeker geen wiethasj hij is zacht en krijgt geen vieze smaak of na smaak ze vind m wel oké en me vrouwtje Is Marokkaans en hasj roker dus dus zou goed moeten komen denk licht nu aan jou wat je ervan vind.’
Naar gebruiker [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 27-4-2020, 11:30:03 (UTC+2)
‘130 of 80 wat stonden we nou kan me boek ff niet vinden me vrouwtje heeft t ergens gelegd die licht nog te pitten.’ [17]
Onder de verdachte is een Samsung S8 in beslag genomen met telefoonnummer + [telefoonnummer 1] . De verdachte heeft verklaard dat deze telefoon van haar is. [18] De telefoon is uitgelezen en uit onderzoek is naar voren gekomen dat er veelvuldig sms- en belcontact plaatsvond tussen de gebruiker van deze telefoon en de gebruiker van de telefoon met het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] , welk telefoonnummer is opgeslagen als ‘ [naam 3] ’. De telefoon met dit telefoonnummer is onder [medeverdachte] aangetroffen. Met de voornoemde telefoon van de verdachte zijn diverse betaalverzoeken per sms zijn verzonden. Deze betaalverzoeken, in totaal 23, werden verstuurd naar + [telefoonnummer 8] (opgeslagen als [naam 4] ) en naar + [telefoonnummer 1] ( [naam 3] ). Deze betaalverzoeken zijn vervolgens binnen korte tijd vanaf de telefoon van [naam 4] of [naam 3] weer doorgestuurd naar de (onbekende) gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 7] :
Naar [naam 4] , tijdsstempel: 23-3-2020, 17:25:48 (UTC+0)
‘Betaalverzoek voor Etentje’
Van [naam 3] naar [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 23-3-2020, 18:31:46 (UTC+1)
‘Hoi, Ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 50,00 voor Etentje.’
**
Naar [naam 4] , tijdsstempel: 23-3-2020, 18:57:45 (UTC+0)
‘Betaalverzoek voor Terugbetaling’
Van [naam 3] naar [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 23-3-2020, 18:59:36 (UTC+1)
‘Hoi, ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 130,00 voor Terugbetaling.’
**
Naar [naam 3] , tijdsstempel: 13-4-2020, 11:05:25 (UTC+0)
‘Betaalverzoek voor Etentje’
Van [naam 3] naar [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 13-4-2020, 13:10:13 (UTC+2)
‘Hoi, Ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 50,00 voor Etentje.’
**
Naar [naam 3] , tijdsstempel: 14-4-2020, 12:23:46 (UTC+0)
‘Betaalverzoek voor Kaartje’
Van [naam 3] naar [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 14-4-2020, 14:26:40 (UTC+2)
‘Hoi, Ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 50,00 voor Kaartje.’
**
Naar [naam 3] , tijdsstempel: 14-4-2020, 19:44:48 (UTC+0)
‘Betaalverzoek voor Pizza’
Van [naam 3] naar [telefoonnummer 7] , tijdsstempel: 14-4-2020, 22:15:36 (UTC+2)
‘Hoi, Ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 15,00 voor Pizza.’ [19]
Verklaring [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij een vriendin genaamd [naam 2] heeft, “een Marokkaans vrouwtje”. Zij verblijft regelmatig bij hem. [20] Hij weet zelf niet wat er allemaal in zijn huis lag aan spullen. Het werd een soort stashhouse. Hij verstuurde wel eens betaalverzoeken naar anderen waarmee hij dan geld wilde lenen. [21]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat ze bijna een jaar een relatie heeft met [medeverdachte] . Ze ziet zijn zoontje heel vaak. Ze weet dat [medeverdachte] af en toe een jointje rookt. Ze wist van de aanwezigheid van softdrugs in de woning. Ze heeft in de woning ook wel eens een zakje wiet gevonden. [22] Ze beschikt over de sleutel van de woning van [medeverdachte] en komt er ook weleens als hij er niet is. [23] Ze vroeg meestal aan [medeverdachte] wat hij wilde eten; soms was het iets specifieks en een andere keer keek ze gewoon in de kast. [24] Ook bakte ze soms. [25] Ze heeft weleens GHB gebruikt. [26] Ook heeft ze in het verleden weleens een pilletje genomen. Vanuit haar opleiding weet ze wat voor soorten drugs er zijn, maar niet precies hoe deze drugs eruit zien. [27]
3.5.
Beoordeling van de tenlastelegging
Wetenschap en beschikkingsmacht?
Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is vereist dat bij de verdachte sprake is van wetenschap van de aanwezigheid van de soft- en harddrugs en dat zij de beschikkingsmacht over die drugs heeft. Voor de beantwoording van die vraag is het voldoende vast te stellen dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Niet noodzakelijk is dat deze ook daadwerkelijk toebehoren aan de verdachte. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen.
Ten aanzien van [medeverdachte] is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat hij wetenschap en beschikkingsmacht had over de drugs.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de zowel onder feit 1 als onder feit 2 genoemde verdovende middelen geen sprake is van wetenschap en beschikkingsmacht.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de in de woning aangetroffen softdrugs dat uit de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] volgt dat zij de softdrugs tezamen en in vereniging opzettelijk aanwezig hebben gehad. De omstandigheid dat de verdachte niet precies wist om welke hoeveelheden softdrugs het ging, doet daaraan niet af. Nu zij wist dat er softdrugs in de woning aanwezig waren staat voldoende vast dat zij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de aanwezigheid van de betreffende - relatief geringe - hoeveelheden.
Met betrekking tot de in de woning aangetroffen harddrugs overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bekennende verklaring van [medeverdachte] volgt dat hij de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook in dit geval geldt dat de omstandigheid dat hij niet precies wist wat de verschillende hoeveelheden waren, aan die constatering niet afdoet. De vraag is voorts of de verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van die harddrugs en of die drugs zich ook in haar machtssfeer bevonden. Daarbij is het volgende van belang.
De harddrugs zijn in verschillende ruimtes van de woning aangetroffen: in de keuken en in ruimte 1. De verdachte had de beschikking over de sleutel van de woning en kon zich derhalve zelfstandig de toegang tot de woning verschaffen. Ze was daar regelmatig fysiek aanwezig. Dit blijkt niet alleen uit haar eigen verklaring, maar ook aan de aanwezigheid van damesspullen in de woning van [medeverdachte] .
De aangetroffen harddrugs in de keuken lagen in de vriezer, in welke vriezer ook etenswaar lag. De verdachte heeft verklaard dat zij kookte en bakte. De rechtbank leidt hieruit af dat zij derhalve gebruik heeft gemaakt van de zich in de keuken bevindende goederen en apparaten. De bewering van de verdachte dat zij de zich in de vriezer bevindende harddrugs niet heeft gezien, acht de rechtbank daarom onaannemelijk. Dat zij de middelen niet heeft herkend als harddrugs acht de rechtbank eveneens onaannemelijk nu de verdachte zelf heeft verklaard in het verleden de desbetreffende soort drugs gebruikt te hebben.
Toen de politie om de sleutel van ruimte 1 vroeg, pakte ze uit de keuken een sleutelbos waar de betreffende sleutel aan zat. In ruimte 1 is een koffer van de verdachte aangetroffen, waar persoonlijke spullen in zaten. Hier komt bij dat in de handtas van de verdachte een ponypack met cocaïne is aangetroffen. [28]
Verder is uit onderzoek gebleken dat [medeverdachte] in berichten naar klanten die drugs wilden afnemen, melding maakt van ‘me [mijn] vrouwtje’ die het (naar de rechtbank begrijpt: drugs) ‘maakt’, ‘brengt’, of (naar de rechtbank begrijpt: met drugs vanuit de woning) ‘naar beneden komt’. Hier voegt hij aan toe dat zijn ‘vrouwtje’ Marokkaans is. Ook krijgt [medeverdachte] een bericht waarin staat dat hij de groeten moet doen aan [naam 2] . [medeverdachte] heeft een relatie met een Marokkaanse vrouw, te weten [verdachte] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bedoelde ‘vrouwtje’ in de berichten de verdachte betreft.
Verder bleek uit onderzoek dat met de telefoon van de verdachte betaalverzoeken zijn verstuurd naar [naam 4] of [naam 3] , welke betaalverzoeken niet lang daarna werden doorgestuurd naar een ander. In het licht van de eerdergenoemde drugsgerelateerde berichten, gaat de rechtbank ervan uit dat deze betalingen geen leningen betroffen zoals [medeverdachte] heeft verklaard, maar dat het om betalingen voor geleverde drugs gaat.
Gelet op deze omstandigheden - tezamen en in onderling verband bezien - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gelet op haar betrokkenheid bij de handel van drugs opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de harddrugs in de woning.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er sprake is van het ten laste gelegde medeplegen. Het enkele feit dat meer personen ieder voor zich de gehele delictsomschrijving vervullen, maakt hen niet tot medeplegers. Toegespitst op het opzettelijk aanwezig hebben van drugs betekent dit dat, als twee personen onafhankelijk van elkaar weten dat één van hen in de gezamenlijke woning drugs verbergt, beiden zijn aan te merken als plegers van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, maar niet als medeplegers van dat feit. Nodig daarvoor is een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Hierbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de beschreven betrokkenheid van de verdachte bij de handel van (hard)drugs door [medeverdachte] volgt dat er nauw en bewust is samengewerkt met het oog op het verrichten van de strafbare gedraging. Derhalve is er sprake van het ten laste gelegde medeplegen.
Verdovende middelen in de zin van lijst II van de Opiumwet (softdrugs)?
Gelet op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden of de verdovende middelen in de zin van lijst II van de Opiumwet verboden stoffen bevatten overweegt de rechtbank het volgende.
Voorop staat dat de softdrugs niet zijn getest en er dus geen direct bewijs is dat de softdrugs een verboden stof als bedoeld in lijst II bij de Opiumwet bevatten. De rechtbank is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring. [medeverdachte] heeft verklaard dat de aangetroffen softdrugs voornamelijk bestemd waren voor mensen voor wie hij het bewaarde, maar dat hij de verdovende middelen ook zelf gebruikte. Hij is een regelmatig gebruiker van deze softdrugs. De verdachte wist van de aanwezigheid van de softdrugs in de woning en wist dat [medeverdachte] jointjes rookte. [medeverdachte] heeft nimmer aangegeven dat deze softdrugs niet de reactie veroorzaakte die hoorde bij de werking ervan. Verder volgt uit een proces-verbaal van herkenning dat de onderzochte softdrugs de karakteristieke geur hadden van hennep, respectievelijk hasjiesj. Gelet op de vorenstaande omstandigheden acht de rechtbank de mogelijkheid dat de inbeslaggenomen softdrugs geen verboden stof zouden bevatten hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de aangetroffen softdrugs een werkzame stof bevatten die op grond van lijst II bij de Opiumwet verboden is.
Verdovende middelen in de zin van lijst I van de Opiumwet (harddrugs)?
Gelet op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden dat de niet door het NFI onderzochte verdovende middelen in de zin van (lijst I van) de Opiumwet verboden stoffen bevatten overweegt de rechtbank het volgende.
Een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen middelen is niet naar het NFI gezonden. Deze vermeende harddrugs zijn slechts getest door middel van indicatieve testen. De verdachte heeft weliswaar bekend dat er harddrugs in zijn woning lagen, maar wist niet precies welke soorten drugs dit waren. Bij gebreke aan ander bewijs, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat met betrekking tot deze middelen sprake is van verdovende middelen in de zin van lijst I van de Opiumwet. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde 2,6 gram heroïne, 24 gram heroïne, 3 paarse pillen MDMA, 10 ponypacks methadon, 3 oranje pillen MDMA en 146 gram methadon.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zijop of omstreeks 19 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met
een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 1 blok has
j
- 17,2 gr
amhas
j
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer:
- 152 gr
amhennep
- 70,6 gr
amhennep
- 24 gr
amhennep
- 1,4 gr
amhennep
- 7,3 gr
amhennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zijop of omstreeks 19 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met
een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 2000 gram amfetamine
- 1970,7 gram amfetamine
- 9,1 gram, te weten 19 tabletten, MDMA
- 36,3 gram, te weten 101 tabletten, MDMA
- 115,2 gram, te weten 200 tabletten, MDMA
- 40,4 gram MDMA
- 20,8 gram cocaïne
- 3,6 gram cocaïne
- 3,7 gram cocaïne
- 2,7 gram cocaïne
- 0,9 gram cocaïne
- 0,6 gram cocaïne
- 5,6 gram, te weten 29 capsules, MDMA en/of amfetamine
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, MDMA en/of amfetamine, zijnde cocaïne, MDMA en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij eventuele strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten en met de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënte. In het meest uiterste geval verzoekt hij de rechtbank om een straf gelijk aan het voorarrest en daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een forse werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De politie heeft in de woning van de medeverdachte een hoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen. De verdachte verbleef regelmatig in deze woning. Door het bezit hiervan, en de daarmee samenhangende handel, ontstaat schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik. Het gebruik van deze drugs levert bovendien een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze drugs bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kunnen brengen.
De rol van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wist wat er gaande was. Ze heeft dit niet alleen geaccepteerd, maar ook gefaciliteerd door werkzaamheden te verrichten waardoor het in stand kon worden gehouden. Desondanks lijkt zij niet de initiatiefneemster te zijn, hetgeen de rechtbank in het voordeel van de verdachte meeweegt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 21 september 2020. Hieruit volgt dat er bij de verdachte vanwege onderhavige zaak sociaal maatschappelijke problemen zijn ontstaan. Ze lijkt echter strijdlustig en is niet van plan de relatie met medeverdachte te beëindigen. De reclassering onthoudt zich van enig strafadvies omdat de verdachte ontkent en het derhalve niet mogelijk is om het recidiverisico in te schatten en niet duidelijk is wat er nodig is om recidive te voorkomen. De verdachte is een
first offenderen er lijkt geen sprake van een pro criminele houding.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 5 november 2020. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het strafblad van de verdachte heeft daardoor geen strafverzwarende invloed.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Daarnaast acht de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren passend en geboden gelet op de ernst van de feiten en de rol die de verdachte in dit geheel heeft gehad.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
tweejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. C.C. Brandwijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020142639, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 470).
2.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 13.
3.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 14.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 24.
5.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 15.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 468.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 84
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 november 2020.
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 84.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 85.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 85.
12.Proces-verbaal van herkenning, blz. 270.
13.Rapport van het NFI d.d. 30 juni 2020, zaaknummer 2020.06.30.012 (aanvraag 003 t/m 006).
14.Rapport van het NFI d.d. 30 juni 2020, zaaknummer 2020.06.30.012 (aanvraag 007 t/m 012).
15.Rapport van het NFI d.d. 30 juni 2020, zaaknummer 2020.06.30.012 (aanvraag 013).
16.Rapport van het NFI d.d. 30 juni 2020, zaaknummer 2020.06.30.012 (aanvraag 001 en 002).
17.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 141 e.v.
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 november 2020.
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 141 e.v.
20.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 109.
21.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 20 november 2020.
22.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 41.
23.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 84.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 48.
25.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 50.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 43.
27.Eigen verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 30 november 2020.
28.Proces-verbaal inbeslagname goederen, blz. 468 e.v.