ECLI:NL:RBDHA:2020:12651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/600562 / KG RK 20-1227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve grond voor partijdigheid

Op 23 november 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. U. Karatas, tegen mr. O. van den Burg. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een procedure tegen T-Mobile Netherlands Retail B.V. over re-integratie na een ziekmelding. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat hij niet had ingegaan op eerdere verzoeken om een schriftelijke ronde toe te staan. Verzoeker vreesde dat zijn standpunten niet serieus genomen zouden worden, wat zou leiden tot een onrechtvaardige uitkomst van de procedure.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De kamer oordeelde dat het niet toewijzen van verzoeken om een schriftelijke ronde geen grond voor wraking vormt. De rechter had nog geen beslissing genomen over de conclusiewisseling en het vooruitlopen op een beslissing is geen reden voor wraking. De kamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.

Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/63
zaak- /rekestnummer: C/09/600562 / KG RK 20/1227
Beslissing van 23 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. U. Karatas, advocaat te Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. O. van den Burg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
T-Mobile Netherlands Retail B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: mr. M.E.C.M. Paumen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het faxbericht d.d. 23 maart 2020 van de gemachtigde van verzoeker;
- het faxbericht d.d. 25 maart 2020 van de gemachtigde van verzoeker;
- het faxbericht d.d.
6 april2020 van de gemachtigde van verzoeker, met bijlage;
- de brief d.d. 16 april 2020 van de zijde van de rechtbank;
- het proces-verbaal van 6 oktober 2020, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 13 oktober 2020;
- het e-mailbericht d.d. 16 oktober 2020 van de gemachtigde van verzoeker, met bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is mr. Karatas namens verzoeker verschenen. De belanghebbende is niet verschenen.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8265716 RL EXPL 20-772 tussen verzoeker en gedaagde T-Mobile. Het betreft een geschil over de vraag of T-Mobile als werkgever te kort is geschoten in haar verplichtingen om verzoeker te re-integreren na een ziekmelding.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek en de toelichting bij de mondelinge behandeling ter zitting van de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker kan geen sprake zijn van een eerlijk proces omdat de rechter – na drie eerdere onderbouwde verzoeken om een schriftelijke ronde toe te staan – een ter zitting van 6 oktober 2020 herhaald verzoek om daarover te beslissen heeft afgewezen. Dit terwijl ook is toegelicht dat verzoeker door zijn psychische gesteldheid niet in staat is om mondeling te reageren op de inhoud van de in zijn ogen door de belanghebbende ingediende producties die niet alleen omvangrijk zijn en nieuwe beschuldigingen in de richting van verzoeker bevatten, maar in zijn ogen ook leugenachtig zijn. Verzoeker heeft de indruk dat zijn standpunt kennelijk niet relevant is voor de rechter en dat de stellingen van belanghebbende als onbetwist zullen worden aangenomen, waardoor in de beleving van verzoeker sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De procedurele beslissing van de rechter om verzoeker niet de (schriftelijke) gelegenheid te geven om zijn standpunt duidelijk te maken en te reageren op de stellingen van belanghebbende, raakt de kern van het partijdebat en de procedure. Op grond hiervan is bij verzoeker de vrees ontstaan voor een onrechtvaardige uitkomst van de procedure.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De rechter heeft in de ogen van verzoeker onjuist gehandeld door ter zitting niet direct te beslissen over de verzochte schriftelijke conclusiewisseling. Verzoeker acht de rechter vooringenomen omdat uit zijn handelwijze zou blijken dat de standpunten van verzoeker er niet toe doen.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter nog geen beslissing heeft genomen op het verzoek tot een nadere conclusiewisseling, maar slechts kenbaar heeft gemaakt dat die beslissing later in de procedure, mogelijk pas na de zitting, zou volgen. Vooruitlopen op een door de rechter nog te nemen – mogelijk voor verzoeker onwelgevallige – (procedurele) beslissing, is geen grond voor wraking. Het is voor de wrakingskamer duidelijk dat verzoeker het niet eens is met het (vooralsnog) uitblijven van een beslissing van de rechter op dit punt. De kennelijk als gevolg hiervan bij verzoeker ontstane indruk dat zijn standpunten er voor de rechter niet toe doen, is echter evenmin grond voor wraking. De wrakingskamer overweegt dat het niet aan haar is om een beslissing van de rechter of het uitblijven daarvan inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen (de inhoud van) zo'n beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter, die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel, belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat de rechter met zijn handelen ter zitting is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak of daarmee op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gewekt. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op (het uitblijven van een) beslissing over de conclusiewisseling, niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. U. Karatas;
• gedaagde in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, S.M. Krans en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.