ECLI:NL:RBDHA:2020:12650
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Onontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. S.M. de Bruijn, rechter in dezelfde rechtbank. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 6 oktober 2020, twee weken na de comparitie van 22 september 2020. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend en niet ontvankelijk verklaard moest worden. De verzoeker had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het tijdsverloop tussen de comparitie en het indienen van het verzoek konden rechtvaardigen.
De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding geven zich voordoen. In dit geval had de verzoeker eerder, op 26 september 2020, al een brief gestuurd naar de rechter waarin hij zijn ongenoegen over de gang van zaken tijdens de comparitie uitte, maar geen wrakingsverzoek deed. Dit werd door de wrakingskamer als een aanwijzing gezien dat de verzoeker niet tijdig handelde.
De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.