ECLI:NL:RBDHA:2020:12650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/601638 / KG RK 20-1302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. S.M. de Bruijn, rechter in dezelfde rechtbank. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 6 oktober 2020, twee weken na de comparitie van 22 september 2020. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend en niet ontvankelijk verklaard moest worden. De verzoeker had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het tijdsverloop tussen de comparitie en het indienen van het verzoek konden rechtvaardigen.

De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding geven zich voordoen. In dit geval had de verzoeker eerder, op 26 september 2020, al een brief gestuurd naar de rechter waarin hij zijn ongenoegen over de gang van zaken tijdens de comparitie uitte, maar geen wrakingsverzoek deed. Dit werd door de wrakingskamer als een aanwijzing gezien dat de verzoeker niet tijdig handelde.

De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/70
zaak- /rekestnummer: C/09/601638 / KG RK 20/1302
Beslissing van 23 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.M. de Bruijn,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht, advocaat te Middelharnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 september 2020;
- de brief van verzoeker van 26 september 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 6 oktober 2020, met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 oktober 2020;
- het e-mailbericht van verzoeker van 4 november 2020;
- de schriftelijke reactie van de gemachtigde van belanghebbende van 5 november 2020;
- het e-mailbericht met bijlage van verzoeker van 6 november 2020;
- het e-mailbericht met bijlage van de gemachtigde van belanghebbende van 6 november 2020;
- het e-mailbericht van verzoeker van 8 november 2020;
- het e-mailbericht van de belanghebbende van 8 november 2020;
- het e-mailbericht met bijlage van verzoeker van 9 november 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8362930 / CV EXPL 20-613 tussen verzoeker en belanghebbende. Naast het geschil over de (uitbetaling van) openstaande vakantiedagen van verzoeker, heeft de belanghebbende in een gevoegde procedure (8599048 EJ VERZ 20-84958) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoeker verzocht.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting ter zitting (aan de hand van de door hem overgelegde aantekeningen) het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker heeft hij op 22 september 2020 geen eerlijke zitting gehad, nu deze zeer partijdig en onzorgvuldig zou zijn verlopen. Het was voor zijn gevoel niet twee tegen één, maar drie tegen één. De rechter heeft vanaf het begin een kille, ijzige houding jegens verzoeker aangenomen. Zij accepteerde niets van de kant van verzoeker, maar wel alles van zijn werkgever (belanghebbende). De rechter wilde niet naar verzoeker luisteren, weigerde een e-mail in te zien, toonde weerstand bij afspelen van een door verzoeker vooraf aangekondigd geluidsfragment en hielp de belanghebbende bij het voeren van verweren. Volgens verzoeker bestaat er voldoende reden om er vanuit te gaan dat de rechter de zaak niet voldoende zorgvuldig en onpartijdig behandelt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat in het eerste lid van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
Het wrakingsverzoek met bijlagen is op 6 oktober 2020 door de wrakingskamer ontvangen, derhalve twee weken na de comparitie van 22 september 2020. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Van verzoeker had redelijkerwijs mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking kort na de zitting zou hebben ingediend, mede gelet op de omstandigheid dat de kantonrechter het vonnis al had bepaald, namelijk op 21 oktober 2020.
3.4.
De wrakingskamer acht mede redengevend dat verzoeker eerder, namelijk op 26 september 2020, een brief aan de rechter heeft gezonden, waarin hij zijn ongenoegen uitte over de gang van zaken tijdens de comparitie van 22 september 2020. In genoemde brief heeft verzoeker evenwel geen wrakingsverzoek gedaan, maar de rechter juist verzocht goed naar de stukken te kijken en zorgvuldig te oordelen.
3.5.
Verzoeker heeft – ook nadat de wrakingskamer hem daarover nadrukkelijk heeft bevraagd – geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het voornoemde tijdsverloop tussen de comparitie en het indienen van het wrakingsverzoek kunnen rechtvaardigen. Dat verzoeker na de zitting erg boos was en tijd nodig had om alle gronden voor wraking gelijktijdig in het wrakingsverzoek te verwoorden, is geen aanleiding om de te late indiening van het verzoek aanvaardbaar te achten. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan hierin dan ook niet worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• gedaagde in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, S.M. Krans en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.