ECLI:NL:RBDHA:2020:12649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/602061 / KG RK 20-1350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaak met eerdere betrokkenheid en bejegening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, die zich onheus bejegend voelde door de rechter. Het verzoek was gericht tegen mr. J. Eisses, die eerder als voorzitter van de raadkamer had opgetreden in de strafzaak van verzoeker. Het wrakingsverzoek werd gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek met betrekking tot eerdere zittingen te laat was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde geen reden gaven om aan te nemen dat de rechter partijdig of vooringenomen was. De rechter had in eerdere raadkamerzittingen op 1 augustus en 16 oktober 2019 beslist over verzoeken tot opheffing van een gebiedsverbod. Verzoeker had geen vertrouwen in een onpartijdige behandeling van zijn strafzaak, vooral na opmerkingen van de rechter tijdens de zitting van 4 november 2020. De wrakingskamer concludeerde echter dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder betrokken was geweest bij de zaak, niet voldoende was om partijdigheid aan te nemen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/81
zaak- /rekestnummer: C/09/602061 / KG RK 20-1350
Beslissing van 12 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
postadres ten kantore van zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, postbus 95556, 2509 CN, Den Haag,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J. Eisses,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie mr. I. Doves.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 4 november 2020, met daaraan gehecht een kopie van het op schrift gestelde en ter terechtzitting voorgedragen wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 5 november 2020;
- het e-mailbericht met bijlagen van verzoeker van 6 november 2020.
- het e-mailbericht van verzoeker van 8 november 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen verzoeker. Zijn raadsman mr. F.C. Knoef, advocaat te Den Haag was als toehoorder aanwezig. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De belanghebbende heeft niet gereageerd op het wrakingsverzoek en is niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer 09/809534-14 waarin verzoeker als verdachte is gedagvaard. In eerste aanleg is verzoeker ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld en is een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij. Namens verzoeker is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in het arrest van 20 juni 2018 het onderzoek in eerste aanleg ter terechtzitting van 29 februari 2016 nietig verklaard wegens schending van het recht van verzoeker op rechtsbijstand. Het hof heeft de zaak teruggewezen naar de rechter die het vernietigde vonnis heeft gewezen, teneinde met inachtneming van het arrest recht te doen. Het hof heeft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker afgewezen.
Op de terechtzitting van 31 augustus 2018 heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker met ingang van 4 september 2018 toegewezen, met als bijzondere voorwaarden onder andere een contactverbod met beide aangeefsters en een locatieverbod voor de gemeente Waddinxveen. Op 1 augustus 2019 en 16 oktober 2019 zijn er twee raadkamerzittingen geweest bij deze rechtbank in deze zaak omtrent verzoeken tot opheffing/wijziging van het locatieverbod. Uiteindelijk stond de zaak voor inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 4 november 2020.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het aan het proces-verbaal gehechte op schrift gestelde verzoek, dat mondeling is voorgedragen ter terechtzitting van 4 november 2020 en zijn toelichting ter zitting van de wrakingskamer van 9 november 2020, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij zich op de raadkamerzittingen van 1 augustus 2019 en 16 oktober 2019 onheus bejegend heeft gevoeld door de rechter, die destijds als voorzitter van de raadkamer heeft beslist op de verzoeken tot opheffing/wijziging van het opgelegde gebiedsverbod.
Pas kort voor de voortzetting van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak ter terechtzitting van 4 november 2020, raakte verzoeker ermee bekend dat genoemde rechter (ook) als voorzitter van de meervoudige kamer zou optreden. Verzoeker was er tot dat moment vanuit gegaan dat de voorzitter die zijn zaak eind augustus 2018 had behandeld, en alle vervolgcorrespondentie had behandeld tot en met het uitstel van de zitting in mei 2020, ook ter terechtzitting van 4 november 2020 als voorzitter van de meervoudige kamer zou optreden. Verzoeker heeft daarnaast ook gewezen op de toonzetting van de rechter bij aanvang van de zitting op 4 november 2020, waaronder haar opmerking dat de zaak “al lang loopt” en dat verzoeker niet zou beschikken over een adres. Verzoeker heeft er op grond van het eerdere optreden van de rechter tijdens genoemde raadkamerzittingen en haar toonzetting bij aanvang van de terechtzitting van 4 november 2020 geen vertrouwen in dat zij zijn strafzaak op een onpartijdige wijze zal behandelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Wrakingsverzoek voor zover het ziet op het eerdere optreden van de rechter tijdens de raadkamerprocedures
3.2.
De rechter heeft op 1 augustus 2019 en 16 oktober 2019 als voorzitter van de meervoudige raadkamer de verzoeken van verzoeker strekkende tot opheffing van het opgelegde gebiedsverbod behandeld en op genoemde data – samen met twee andere rechters – daarop beslist. Mede naar aanleiding van het optreden van de rechter op die zittingen heeft verzoeker ter terechtzitting van 4 november 2020 om wraking verzocht.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat zij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.4.
Voor het tijdsverloop van meer dan een jaar tussen het moment waarop de door verzoeker aangevoerde omstandigheden aan hem bekend zijn geworden en het verzoek tot wraking ter terechtzitting van 4 november 2020, is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook in zoverre niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek voor zover het ziet op het eerdere optreden van de rechter gedurende genoemde raadkamerprocedures komt de wrakingskamer daarom niet toe.
Wrakingsverzoek voor zover het ziet op de eerdere betrokkenheid van de rechter en haar bejegening van verzoeker ter terechtzitting van 4 november 2020
3.5.
De klachten van verzoeker zien ook op de omstandigheid dat de rechter na haar eerdere bemoeienis met de zaak als voorzitter van de raadkamers in 2019, op 4 november 2020 (weer) als voorzitter van de meervoudige kamer is opgetreden op de voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting. Samen met de toonzetting van de rechter bij aanvang van de zitting vormde dat voor verzoeker de doorslag voor zijn vermoeden dat zij zijn zaak na haar eerdere bemoeienis niet onpartijdig zou kunnen behandelen.
3.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat het niet ongebruikelijk is dat een strafrechter verschillende zaken behandelt van eenzelfde verdachte. Daarnaast is het onder meer vanwege het zittingsrooster en de (verplichte) roulatie van rechters niet altijd haalbaar dat een strafzaak van het begin tot het eind door dezelfde rechter(s) wordt behandeld.
Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak waarin, in dit geval verzoeker als verdachte was betrokken, onvoldoende is om (de schijn van) partijdigheid aan te nemen. Bijkomende omstandigheden kunnen dat echter anders maken. De vraag is of daarvan in dit geval sprake is.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om aan te nemen dat de rechter – nadat zij tweemaal eerder in raadkamer, meervoudig, heeft beslist op verzoeken tot opheffing van het gebiedsverbod – jegens verzoeker partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de voortzetting van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. De wijze waarop de rechter bij aanvang van de zitting melding heeft gemaakt van de lange duur van de procedure en de omstandigheid dat verzoeker op dat moment niet over een adres beschikte, leidt niet tot een ander oordeel. De wrakingskamer merkt in dat verband op dat het gebruikelijk is om in een strafzaak bij aanvang van de inhoudelijke behandeling alles wat er voorafgaand aan die zitting is gebeurd en het tijdsverloop te benoemen. Ook het al dan niet aanwezig zijn van een adres moet door de voorzitter van de meervoudige strafkamer worden gecontroleerd. Dat hierbij in dit geval sprake was van een vooringenomen “toonzetting” door de rechter is de wrakingskamer niet gebleken.
Ten aanzien van het gegeven dat de voorzitter in twee eerdere raadkamers in deze zaak als rechter is opgetreden, overweegt de wrakingskamer nog als volgt. De rechter buigt zich in elke fase van de strafzaak over de feiten en omstandigheden die op dat moment aan de orde zijn, waarna de rechter na afloop van de inhoudelijke behandeling – de verdachte en het openbaar ministerie gehoord hebbend – met de andere rechters een zelfstandig oordeel velt. Dat in deze zaak, gezien de eerdere raadkamers, sprake zou zijn van een dermate verstoorde verhouding tussen de rechter en de verdachte dat de rechter daartoe niet meer in staat zou moeten worden geacht, is in het geheel niet gebleken. Bovendien is het verzoek tot wraking ingediend nog voordat daadwerkelijk een begin was gemaakt met de voortzetting van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, zodat ook uit de behandeling zelf op geen enkele wijze de vrees dat de rechter niet onpartijdig was, kan worden afgeleid.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het ziet op de eerdere betrokkenheid van de rechter en haar bejegening ter terechtzitting van 4 november 2020, niet toewijsbaar is en derhalve wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het eerdere optreden van de rechter tijdens de raadkamerprocedures op 1 augustus 2019 en 16 oktober 2019;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking af voor zover het ziet op de eerdere betrokkenheid van de rechter en haar bejegening ter terechtzitting van 4 november 2020;
4.3.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. F.C. Knoef;
• de officier van justitie mr. I. Doves;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, C.M. van der Kleijn en
R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.