ECLI:NL:RBDHA:2020:12646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
09-170616-20 & 09-241093-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met vrijspraak voor witwassen en bezit van MDMA

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, witwassen en het bezit van MDMA. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het voorhanden hebben van een semi-automatisch pistool, terwijl hij werd vrijgesproken van de andere twee tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na informatie van het Team Criminele Inlichtingen van de politie, die leidde tot de aanhouding van de verdachte en een doorzoeking van zijn woning. Tijdens deze doorzoeking werd het vuurwapen aangetroffen, evenals contant geld en MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust het vuurwapen in zijn woning had, terwijl hij niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij het witwassen van geld of het bezit van MDMA. De rechtbank benadrukte de groeiende problematiek van ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de maatschappelijke impact daarvan, wat leidde tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09-170616-20 en 09-241093-20 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 14 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1] ,
Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: te [adres] ,
thans gedetineerd in detentiecentrum Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting op 30 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Wateringen, gemeente Westland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Grand Power, type P1 Ultra, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 30 juni 2020, te [plaats] , gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp (contant geldbedrag ad EUR 10.479,25),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie is informatie binnengekomen die kortweg inhoudt dat de verdachte in het bezit zou zijn van een vuurwapen. De verdachte is hierop aangehouden en zijn woning is doorzocht. In de woning van de verdachte is een vuurwapen aangetroffen, alsook een bedrag van € 8.750,- in contanten, 38 pillen MDMA en een zakje MDMA. De verdachte bleek op het moment van zijn aanhouding een bedrag van € 1.729,25 in contanten bij zich te hebben.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de aanwezigheid van het vuurwapen en de MDMA in de woning van de verdachte aan hem kunnen worden toegerekend. Daarnaast moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de contante geldbedragen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak voor een bedrag ter hoogte van € 3.450,-.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak voor 8 gram MDMA.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid behoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben van een wapen nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte niet wist dat er in zijn slaapkamer een vuurwapen aanwezig was. Daartoe is aangevoerd dat er regelmatig verschillende personen in de woning overnachtten en dat dus iemand anders het vuurwapen daar heeft achtergelaten.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is een vuurwapen aangetroffen in een tasje in de kledingkast in slaapkamer 1A, alsook een patroonhouder met bijbehorende munitie. [2] De politie heeft na onderzoek vastgesteld dat het vuurwapen een semi automatisch pistool is, van het merk Grand Power, type P1 Ultra, kaliber 9 x 19 mm. [3] Medebewoner [naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de betreffende slaapkamer van [verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) is, en de politie heeft in die kamer ook een poststuk met de naam van de verdachte en pasfoto’s van de verdachte aangetroffen. Nadat het schoudertasje uit de kast werd gehaald zagen de politieambtenaren direct achter het schoudertasje een stapel bankbiljetten liggen. [4] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zelf, ongeveer twee tot tweeëneenhalve week voor de doorzoeking, het geld op de plank in de kledingkast heeft gelegd.
Op de telefoon van verdachte zijn drie foto’s van vuurwapens aangetroffen. Op een van die foto’s is volgens de politie een vuurwapen zichtbaar dat duidelijke overeenkomsten vertoond op de slede, de kolf en de patroonhouder met het aangetroffen vuurwapen in de woning [5] , en de politie concludeert dat het hoogstwaarschijnlijk om hetzelfde wapen gaat. [6] Deze foto is met het toestel van de verdachte genomen. [7]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de vereiste bewustheid van en beschikkingsmacht over het vuurwapen bij de verdachte aanwezig. Het vuurwapen wordt immers aangetroffen in zijn woning in de slaapkamer die hij voornamelijk gebruikt in zijn kledingkast. In die kast ligt achter het vuurwapen het geld dat hij daar zelf heeft neergelegd. Daarnaast komt datzelfde vuurwapen terug op een foto in zijn telefoon, die ook met zijn telefoon is gemaakt. De verklaring van de verdachte dat anderen, alleen met voornaam genoemde personen, het wapen mogelijk bij hem hebben achtergelaten, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte komt op de zitting met de naam [naam 2] , terwijl hij bij de politie het had over ene [naam 3] . Die [naam 2] zou bovendien voor het laatst in mei 2020 voor drie weken bij de verdachte hebben geslapen, terwijl de verdachte naar eigen zeggen daarna het geld in de kast heeft gelegd. Aangezien dat geld direct achter het tasje met het wapen lag, valt niet in te zien dat de verdachte in dat geval het tasje met het wapen daarbij niet heeft waargenomen.
De rechtbank komt onder feit 1 dan ook tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een semi automatisch vuurwapen.
Feit 2
Bij de aanhouding van de verdachte werd een geldbedrag ter hoogte van € 1.729,25 aangetroffen in zijn kleding. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte werd een bedrag ter hoogte van € 8.750,- aangetroffen in een kledingkast in de slaapkamer die in gebruik was bij de verdachte. Omdat de verdachte slechts een uitkering heeft en schulden heeft, levert dit een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op.
De verdachte heeft over de herkomst van het geld verklaard. Zo bestond het bedrag van € 1.729,25 uit € 700,- aan leefgeld en € 1.000,- die hij had opgehaald in Dordrecht bij ene [naam 4] , dat bestemd was voor zijn vriend [naam 5] . Ten aanzien van het bedrag van € 8.750,- heeft de verdachte verklaard dat dit bedrag bestond uit een leningen ten behoeve van de aankoop van een motor. Hij zou de volgende bedragen hebben geleend: € 4.000,- van een vriend genaamd [naam 6] ; € 2.000,- van [naam 7] ; € 2.000,- van [naam 8] en € 750,- van [naam 9] . Hij heeft vervolgens aan de officier van justitie de telefoonnummers verstrekt van die [naam 4] , [naam 6] , [naam 8] en [naam 9] .
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de door de verdachte gestelde herkomst van het geld, bestaande uit het horen van [naam 9] en [naam 8] als getuigen en het zoeken van telefonisch contact, op basis van de door de verdachte verstrekte telefoonnummers, met [naam 6] en [naam 4] . De getuigen [naam 9] en [naam 8] bevestigen de verklaring van de verdachte dat zij geld aan hem hebben uitgeleend. [naam 6] , [naam 4] en [naam 7] zijn door het openbaar ministerie niet gehoord en buiten het bellen van de telefoonnummers is er niet getracht verder onderzoek te doen naar de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank acht de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek onvoldoende om aan de hand daarvan te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit alles betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Feit 3
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is 1,1 gram MDMA aangetroffen in de keuken. In de slaapkamer waarin de huisgenoot van verdachte, [naam 1] , verbleef werd in de jaszak van die [naam 1] 8 gram MDMA aangetroffen. In de woonkamer werd 7,6 gram MDMA aangetroffen.
Vooropgesteld wordt dat volgens vaste rechtspraak een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt. Er hoeft geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wetenschap heeft gehad van (de aanmerkelijke kans op) de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. Daarbij is van belang dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de woning niet alleen door hemzelf wordt bewoond, maar ook door zijn broer [naam 10] en zijn vriend [naam 1] . Verder is van belang dat 8 gram MDMA is aangetroffen in de jaszak van [naam 1] , en dat uit het dossier niet blijkt waar en hoe de overige MDMA in de keuken en woonkamer is aangetroffen en of die drugs aldus voor alle bewoners zichtbaar was. Nu er ook geen overig bewijs van wetenschap uit het dossier volgt, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de MDMA. De verdachte zal dan ook van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Westland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Grand Power, type P1 Ultra, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld, voor alle tenlastegelegde feiten, tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om vrijspraak van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan de verdachte een straf gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel een voorwaardelijk deel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van vuurwapens leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Daarbij komt dat bij het wapen ook de bijbehorende munitie voorhanden was en dat de verdachte het wapen in zijn slaapkamer aanwezig had waar kennelijk ook zijn kinderen in de weekenden sliepen. Dit alles vindt de rechtbank buitengewoon zorgelijk en rekent zij de verdachte zwaar aan.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de problematiek van het ongecontroleerde bezit van (zware) vuurwapens aan het groeien is en dat daartegen daarom streng opgetreden moet worden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank kennis genomen van de LOVS-oriëntatiepunten maar gelet op de hiervoor genoemde groeiende problematiek met betrekking tot vuurwapens acht de rechtbank de huidige LOVS-oriëntatiepunten niet meer op zijn plaats. De rechtbank zal dan ook een hogere straf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat voor het bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het inbeslaggenomen geld verbeurd te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd de teruggave van het inbeslaggenomen geld te gelasten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde gelast zij de teruggave van het inbeslaggenomen geld aan de verdachte.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst vermelde goederen:
2020190247 1.729,25 EUR
2020190247 8.750 EUR
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsbenemende straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Brandwijk, C.C., voorzitter,
mr. Eijk, N.F.H. van, rechter,
mr. Smilde-Schölvinck, E.M.M. rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Wetering, M. van de, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020180247 van de politie eenheid Den Haag district Westland-Delft bureau basisteam Westland, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 151).
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, p. 28-32 en proces-verbaal WWM-deskundige, p. 55.
3.Proces-verbaal WWM-deskundige, p. 53 e.v.
4.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname, p. 34, en proces-verbaal van verdenking, p. 39.
5.Proces-verbaal bevindingen vergelijking vuurwapen, p. 76-77.
6.Proces-verbaal bevindingen WWM-deskundige, p. 81.
7.Proces-verbaal digitaal onderzoek, p. 70.