ECLI:NL:RBDHA:2020:1264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
09/797049-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het in een hulpeloze toestand laten van een baby door nalaten van ingrijpen en hulp inschakelen

Op 24 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het opzettelijk in een hulpeloze toestand laten van haar baby, geboren op 2 juli 2017. De zaak kwam aan het licht na een anonieme melding bij Veilig Thuis, waarna de baby op 26 en 28 februari 2018 werd onderzocht door een forensisch arts. Dit onderzoek onthulde meerdere bijtwonden op het lichaam van de baby, die waren toegebracht door de vader van de baby, de medeverdachte. De verdachte was op de hoogte van deze mishandelingen, maar heeft geen hulp ingeschakeld of ingegrepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als zorgplichtige, niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de baby te beschermen tegen de mishandelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de baby in een hulpeloze toestand heeft gelaten, wat in strijd is met artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797049-18
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2018 (regie) en 10 februari 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. G.W.L.A.M. Koppen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juli 2017 tot en met 23 februari 2018 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, opzettelijk haar zoon [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2017) tot wier onderhoud, verpleging en verzorging zij (als ouder van [slachtoffer] ) krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, verdachte heeft immers [slachtoffer] (telkens) aan zijn lot overgelaten en/of hem adequate lichamelijke verzorging en/of (onverwijlde) medische hulp/ verzorging en/of adquate bescherming tegen geweld en/of fysieke en/of geestelijke veiligheid (telkens) onthouden en/of (ook) niets gedaan om dit (zo snel mogelijk) te veranderen door medici en/of Bureau Jeugdzorg en/of Raad voor de Kinderbescherming en/of het AMK en/of ander tijdig en (dus) adequaat te informeren over het op [slachtoffer] (telkens) uitgeoefende geweld
terwijl zij wist dat in voornoemde periode
[slachtoffer] (telkens) (met kracht) in het hoofd en/of het lichaam werd gebeten.
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een anonieme melding bij Veilig Thuis is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedag] 2017 en zoon van de verdachte, op 26 en 28 februari 2018 onderzocht door een forensisch arts in het AMC te Amsterdam. Uit dit onderzoek is gebleken dat er op het gezicht en het lichaam van [slachtoffer] meerdere menselijke bijtwonden zijn aangetroffen. De verdachte heeft later verklaard dat zij wist dat [slachtoffer] door zijn vader (hierna: [medeverdachte] ) op verschillende tijdstippen werd gebeten en dat zij dit tegen niemand heeft verteld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde “in een hulpeloze toestand heeft gebracht”.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, ten aanzien van het ten laste gelegde, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
De forensisch arts heeft na onderzoek op 28 februari 2018 geconstateerd dat [slachtoffer] boogvormige huidverkleuringen had, deels met hyper- of hypopigmentatie, deels met oppervlakkige huidbeschadiging bedekt met korstjes, op de volgende lichaamsdelen:
  • rechterwang (4 bogen, 2-maal gepaard);
  • linker bovenarm (3 bogen);
  • linker schouderblad;
  • rechter en linkerflank (rechts gepaard);
  • linkerbil (minimaal 3 bogen, waarvan 2 gepaard);
  • rechterenkel.
Bij het linkeroor bevond zich een huidafwijking zonder evidente boogvorm, maar wel met onregelmatigheden daarin omgeven door hyperpigmentaties.
Alle hiervoor beschreven huidafwijkingen vertonen het aspect van bijtverwondingen, vanwege de kenmerkende (dubbele) boogvorm met onderbrekingen daarin, deels met oppervlakkige huidbeschadiging deels bedekt met korstjes, of inmiddels genezen met ophelderingen met omgevende (rand) hyperpigmentaties. De afwijking bij het linkeroor wordt geduid als mogelijk restant van een bijtwond, gezien de opgehelderde onderbrekingen daarin met omgevende hyperpigmentaties. [2]
Op dezelfde lichaamsdelen zijn tijdens zogenaamde “LECK-consulten” op 23 en 26 februari 2018 overeenkomstige letsels door de forensisch arts gezien, maar toen met meer recente letselkenmerken (meer roodheid en/of meer oppervlakkige nog niet met korstjes bedekte huidbeschadigingen). Alle beschreven bijtverwoningen betroffen mensenbeten. [3]
De forensisch arts heeft per bijtwond een omschrijving gegeven van hetgeen hij heeft waargenomen en hiervan een foto genomen. Op afbeeldingen 1A en 1B [4] zijn op de rechterwang van [slachtoffer] twee boogvormige huidverkleuringen zichtbaar. De foto’s van de forensische arts zijn vergeleken met familiefoto’s die van [slachtoffer] zijn gemaakt. Op één familiefoto [5] van [slachtoffer] is te zien dat hij op dezelfde plek een pleister op zijn wang heeft.
Daarnaast zijn op de afbeeldingen 3A en 3B [6] respectievelijk 7A en 7B [7] bijtwonden zichtbaar welke zijn bedekt met een korstje. Op het linkerschouderblad is naast een bijtwond eveneens een gladde zwelling geconstateerd, deze zwelling is indicatief voor recent ontstaan. [8]
De forensisch arts schrijft dat indien er door de bijtverwonding huidbeschadiging is ontstaan, in 10-25% van de gevallen plaatselijk wondinfectie kan optreden. Een plaatselijk geïnfecteerd geraakte bijtwond kan in zeldzame gevallen ontaarden in een systemische infectie met bloedvergiftiging (sepsis). Geen van de bijtwonden is geïnfecteerd geraakt, echter bij kinderen met een donkere huidskleur kan niet worden uitgesloten dat op termijn een restgevolg in de zin van een donkere verkleuring of ontkleuring zichtbaar zal blijven. [9]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij – uit onmacht – [slachtoffer] heeft gebeten in de kaak, schouder, onderrug en bil. [10] Dat gebeurde meerdere keren. [11]
De verdachte heeft verklaard dat zij de bijtwonden heeft gezien en dat de wond op de rechterwang de ergste verwonding was. Deze verwonding bloedde aanvankelijk en is inmiddels een litteken geworden. [12] Zij heeft verklaard dat het bijten is begonnen in januari na het gesprek bij het consultatiebureau. [13] Zij heeft zes keer gemerkt dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gebeten, twee keer buiten de woning en vier keer in de woning. Zij heeft [medeverdachte] hier een keer op aangesproken en gezegd dat het niet goed was wat hij deed. [14] Tevens heeft zij verklaard dat zij nooit het gevoel heeft gehad van nu is het echt over, nu gaat [medeverdachte] dit niet meer doen. [15] Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij aan niemand iets heeft verteld en dat zij geen instantie heeft ingelicht over de bijtverwondingen die [slachtoffer] had opgelopen. [16]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] [slachtoffer] , een baby van toen ongeveer acht maanden, op meerdere momenten heeft gebeten, soms tot bloedens toe, in zijn gezicht en in het lichaam. Uit verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte blijkt dat [medeverdachte] [slachtoffer] op tenminste zes verschillende momenten heeft gebeten. [medeverdachte] heeft in elk geval drie maal met zoveel kracht gebeten dat de wonden gingen bloeden. Op verschillende plaatsen op het lichaam van [slachtoffer] zijn nadien ook littekens van bijtverwondingen aangetroffen, waaronder in het gezicht. Niet is gebleken dat de verdachte al dan niet samen met [medeverdachte] na zo’n bijtincident hulp heeft gezocht voor de medische verzorging van [slachtoffer] en ter voorkoming van een volgend bijtincident.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [slachtoffer] , die zij verplicht was te verzorgen (op grond van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek), in een hulpeloze toestand heeft gelaten. Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte verplicht is. Van overtreding van artikel 255 Sr kan ook sprake zijn als een zorgplichtige, in dit geval de verdachte, mishandeling van een van zorg afhankelijk persoon, in dit geval [slachtoffer] , laat voortduren. Daarvoor is vereist dat de verdachte wist dat haar zoon in een situatie verkeerde waarin hij werd mishandeld.
De verdachte heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] op verschillende momenten bijtverwondingen op zijn lichaam en gezicht had opgelopen. Zij heeft tevens verklaard dat zij wist dat deze verwondingen waren toegebracht door [medeverdachte] . Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen hebben deze mishandelingen in ieder geval plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 februari 2018. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat [slachtoffer] door [medeverdachte] werd mishandeld en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet hebben geweten dat door het handelen van [medeverdachte] gevaar bestond voor de gezondheid van [slachtoffer] . Het toebrengen van bijtverwondingen brengt immers een groot risico met zich voor de gezondheid van een kwetsbare jonge baby als [slachtoffer] .
Als moeder van [slachtoffer] had zij de rechtsplicht om in te grijpen en hulp in te schakelen voor [slachtoffer] . Aan die plicht heeft de verdachte niet voldaan, nu zij noch zelf haar zoon aan de mishandelingen heeft onttrokken, noch medische of andere hulp en zorg heeft ingeschakeld. Daartoe was zij naar het oordeel van de rechtbank wel in de gelegenheid. Er was immers wekelijks contact met maatschappelijke hulpverlening, en daarnaast was [slachtoffer] ook regelmatig bij een gastouder.
Door niet tijdig adequaat in te grijpen heeft de verdachte minstgenomen willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het handelen van [medeverdachte] en door haar eigen nalatigheid, haar zoon een groot risico liep.
Dit alles maakt dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gelaten en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de periode van
1 januari 2018tot en met 23 februari 2018 te Alphen aan den Rijn, opzettelijk haar zoon [slachtoffer] (geboren op 02 juli 2017) tot wier verzorging zij (als ouder van [slachtoffer] ) krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gelaten, verdachte heeft immers [slachtoffer] telkens aan zijn lot overgelaten en hem adequate onverwijlde medische hulp/verzorging en
adequatebescherming tegen geweld en fysieke veiligheid telkens onthouden door
nietmedici en/of Bureau Jeugdzorg en/of Raad voor de Kinderbescherming en/of het AMK en/of
eenander tijdig en dus adequaat te informeren over het op [slachtoffer] telkens uitgeoefende geweld,
terwijl zij wist dat in voornoemde periode [slachtoffer] telkens met kracht in het hoofd en het lichaam werd gebeten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf, zonder bijzondere voorwaarden, moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft haar toen acht maanden oude baby in een hulpeloze toestand gelaten, terwijl zij wist dat hij door zijn vader werd mishandeld. De door [medeverdachte] gepleegde geweldshandelingen hebben er toe geleid dat [slachtoffer] blijvende littekens – waaronder in zijn gezicht – heeft opgelopen. [slachtoffer] was geheel afhankelijk van zijn moeder en in plaats van hem veiligheid te bieden, heeft de verdachte hem geen adequate bescherming geboden tegen het geweld van zijn vader. De verdachte heeft, hoewel zij naar de rechtbank wel wil aannemen in een lastige situatie zat, niet gedaan wat onder de gegeven omstandigheden van haar als moeder mocht worden verwacht. [slachtoffer] heeft, zo jong als hij is, veel moeten doorstaan en het is een feit van algemene bekendheid dat door hetgeen hij heeft meegemaakt een normale ontwikkeling wordt doorkruist en hij ook op latere leeftijd nog te kampen kan krijgen met de psychische gevolgen van hetgeen hem is overkomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 10 januari 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het verslag van 28 januari 2019 van het behandeltraject van de verdachte bij Fier. Uit dit verslag volgt dat de verdachte zich gedurende een periode van een half jaar heeft laten opnemen en behandelen, met als doel om voldoende veiligheid op fysiek en emotioneel vlak te kunnen bieden voor [slachtoffer] . Voorts volgt uit dit verslag dat de verdachte een jonge moeder is met een belaste voorgeschiedenis, dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis, een kwetsbaar zelfbeeld, een beperkt ontwikkeld identiteitsgevoel en een sterk ontwikkelde copingstrategie die inhoudt dat zij zich richt op behoeftes van anderen en dat zij de neiging heeft zich aan te passen en eigen affecten te vermijden.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een baan heeft, een sociaal netwerk heeft opgebouwd en dat zij afstand heeft genomen van haar toenmalige partner.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin acht geslagen op de omstandigheid dat de onderhavige zaak er uiteindelijk toe heeft geleid dat [slachtoffer] uit huis is geplaatst, en het er naar uitziet dat [slachtoffer] zal opgroeien in een pleeggezin. De verdachte ziet [slachtoffer] thans slechts éénmaal per week gedurende twee uren, hetgeen voor haar als moeder bijzonder pijnlijk zal zijn.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de rechtbank ten slotte rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 14a, 14b,14c, 22c, 22d en 255 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens de wet verplicht is, in hulpeloze toestand laten;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op
2 (TWEE) URENper dag;
bepaalt dat die taakstraf,
100 (HONDERD) UREN, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (VIJFTIG) DAGENhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M. Paulides, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018050509, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 229).
2.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.14.
3.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 16.
4.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 6.
5.Geschrift, te weten een familiefoto van [slachtoffer] gemaakt op 17 februari 2018 om 08:39 uur, opgenomen in het Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 11
6.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.7.
7.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 9.
8.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 17.
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 18.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 28 maart 2018, p. 36 en 39.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 28 maart 2018, p. 38.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 maart 2018, p. 76.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 maart 2018, p. 68.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 28 maart 2018, p. 75.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 28 maart 2018, p. 78.
16.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 februari 2020.