ECLI:NL:RBDHA:2020:12546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
09/255249-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een bom op de Surinaamse ambassade door een geestelijk gestoorde verdachte

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die telefonisch heeft gedreigd een bom op de Surinaamse ambassade te gooien. De bedreiging vond plaats op 21 augustus 2019 en was gericht tegen een medewerker van de ambassade. De verdachte, geboren in 1985, is al geruime tijd opgenomen in een kliniek en heeft een geestelijke stoornis en een verstandelijke beperking. Tijdens de zitting op 26 november 2020 heeft de verdachte de bedreiging bekend, en de rechtbank heeft deze in verminderde mate aan hem toegerekend. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 75 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de tijd in voorarrest, maar de rechtbank oordeelde dat een deels voorwaardelijke straf passend was, gezien de ernst van de bedreiging en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 75 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en meldplicht bij de reclassering. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de benadeelde partij rechtstreeks schade had geleden door de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het naleven van verschillende voorwaarden tijdens de proeftijd, waaronder een drugs- en alcoholverbod en het ondergaan van behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/255249-19
Datum uitspraak: 10 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
verblijfadres: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Polderman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.I. Zaad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2019 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland [naam aangever] en/of een of meerdere medewerkers van de Surinaamse Ambassade heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam aangever] (via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga een bom gooien op de ambassade", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 november 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [naam aangever] op 28 augustus 2019.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 21 augustus 2019 te ’s-Gravenhage en Rotterdam, [naam aangever] en meerdere medewerkers van de Surinaamse Ambassade heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [naam aangever] (via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga een bom gooien op de ambassade".

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, waarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden opgelegd en dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het tenlastegelegde feit niet gekwalificeerd kan worden als bedoeld in artikel 285 lid 2 of lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. De bedreiging is immers niet schriftelijk geuit en had geen terroristisch motief. Het tenlastegelegde feit betreft een licht vergrijp dat volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie met een geldboete moet worden afgedaan. Volgens de deskundigen die over de verdachte hebben gerapporteerd, dient het feit in verminderde mate aan de verdachte te worden toegerekend. De verdachte heeft dagelijks begeleiding van Stichting Pameijer en hij verblijft nu op de FPA Fivoor met een zorgmachtiging, in ieder geval tot 25 december 2020. Een eventuele extra waarborg in de zin van toezicht door de reclassering zal voor de verdachte alleen maar extra belastend zijn. De raadsman verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten vijftien dagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een telefonische bedreiging van medewerkers van de Surinaamse ambassade. In een tijd waar het waakzaamheidsniveau voor dreiging van terroristische aanslagen reeds hoog is, heeft deze bedreiging door de verdachte geleid tot het nemen van extra veiligheidsmaatregelen door de ambassade. Bij de medewerker van de ambassade tegen wie de verdachte de bedreiging heeft geuit heeft dit tot angst en gevoelens van onveiligheid geleid. Een ambassade is een internationaal beschermde organisatie die haar werk ongestoord dient te kunnen uitvoeren. Dat de verdachte niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen neemt de rechtbank hem kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 2 november 2020. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder geweldsmisdrijven. Voorts stelt de rechtbank vast dat op 3 juni 2019 de aan de verdachte in 2006 opgelegde TBS-maatregel met dwangverpleging is beëindigd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van drs. Y. Noorlander, GZ-psycholoog van 10 augustus 2020 en van dr. D.J. Vinkers, psychiater, van 14 augustus 2020.
De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Naast de aanwezige problematiek was in de periode waarin de verdachte is overgegaan tot het ten laste gelegde sprake van toenemende druk door de beëindiging van de TBS-maatregel en daarmee de beëindiging van de structuur van duidelijke voorwaarden en afspraken. De verdachte had op het moment van het plegen van de bedreiging weinig gedragsalternatieven tot zijn beschikking zodat het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend.
Zijn beperkte vaardigheden maken dat er sprake is van een verhoogd risico op recidive, zeker indien er sprake is van psychotische ontregeling. Om recidive te voorkomen, wordt een fase van intensieve behandeling, stevige externe structurering en begeleiding op diverse terreinen, noodzakelijk geacht. Gewaakt dient te worden voor overschatting.
Het stellen van haalbare doelen en het maken van duidelijke afspraken is essentieel. Op deze manier kan vanuit een klinische fase toegewerkt worden naar een terugkeer naar Stichting Pameijer en het stapsgewijs opbouwen van een zo zelfstandig mogelijk bestaan. Gelet op de meewerkende houding van de verdachte adviseert de psycholoog een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij aanvullende bijzondere voorwaarden in de vorm van een klinische opname bij een FPA, het meewerken aan medicatie (indien voorgeschreven) en bijvoorbeeld het meewerken aan een buddy
project. Met deze voorwaarden is er meer mogelijk in het opschalen van zorg op het moment dat dit nodig is en het afschalen van zorg zodra dit mogelijk is.
De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, schizofrenie van het ongespecificeerde type en een stoornis in het gebruik van cannabis, matig, in vroege remissie. De psychotische kwetsbaarheid van de verdachte is van invloed geweest op het tenlastegelegde. Waarschijnlijk speelde het cannabisgebruik van de verdachte in de maanden voor het tenlastegelegde ook een rol bij de psychotische ontregeling van de verdachte. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een verhoogd risico op recidive. Dit is met name het geval als de verdachte psychotisch decompenseert, bijvoorbeeld omdat hij stopt met antipsychotica of cannabis gaat gebruiken. De verdachte heeft beperkt zelfinzicht, een gebrekkig inzicht in zijn pathologie, een behoorlijke mate van instabiliteit, zowel affectief (gebrekkig inlevingsvermogen en nauwelijks zicht op eigen gevoelswereld), gedragsmatig (onder meer impulsiviteit, geringe frustratietolerantie) als cognitief met een verstoorde attributionele stijl, waarbij hij anderen de schuld van problemen in zijn leven geeft. De verdachte lijkt wel gemotiveerd voor hulpverlening en hij zegt zich aan de voorwaarden te willen houden. De psychiater adviseert om aan de verdachte een forensisch-psychiatrische behandeling bij de FPA Palier op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met toezicht door de reclassering op de voorwaarden. Het klinisch verblijf bij de FPA Palier waar verdachte thans middels een rechterlijke machtiging verblijft zou de komende tijd in ieder geval gecontinueerd moeten worden om het effect van de anti-psychotica (en de abstinentie van cannabis) te monitoren. Mogelijk kan de verdachte daarna weer onder ambulante begeleiding en behandeling zelfstandig gaan wonen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 13 oktober 2020. Uit deze rapportage volgt dat er bij betrokkene sprake is van schizofrenie en een verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van cannabis- en alcoholproblematiek. De kans op recidive is hoog, gezien zijn lage intelligentie, psychotische kwetsbaarheid en middelengebruik. Zijn lage intelligentie maakt dat hij bij oplopende stress de weg kwijtraakt en zich opgejaagd voelt. Het middelengebruik leidt tot het risico op psychotische decompensatie. De verdachte is gebaat bij activerende en ondersteunende begeleiding, waarbij hij geholpen wordt om om te gaan met stress (dagbesteding, abstinent van middelen, versterking van zelfvertrouwen, gebruik van medicatie, pro sociale contacten). De reclassering adviseert het klinisch verblijf te continueren, met uiteindelijk (bij een stabiel beeld) uitstroom naar forensische ambulante behandeling. Belangrijk is dat er vanuit de reclassering hierop toezicht wordt gehouden.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling – klinische behandeling;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • drugsverbod;
  • alcoholverbod.
Geadviseerd wordt om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Nu de conclusies en adviezen van de psychiater, de psycholoog en de reclassering gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag en maakt deze tot de hare.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, passend een gevangenisstraf van 75 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal – in overeenstemming met de adviezen van de deskundigen en de reclassering - aan deze straf de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank beperkt de duur van de klinische opname tot een jaar, nu de verdachte al geruime tijd opgenomen is, en niet zonder meer uit de adviezen volgt dat een zeer langdurige opname is geïndiceerd. Een langer durende opname kan bovendien indien nodig te zijner tijd met een zorgmachtiging worden bewerkstelligd.
Anders dan de reclassering adviseert en de officier van justitie vordert, zal de rechtbank de voorwaarden en het toezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat niet wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank is er namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, een proeftijd opleggen van drie jaar. Oplegging van een langere proeftijd is slechts mogelijk indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, en aan dat criterium is – zoals hiervoor is overwogen – niet voldaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.476,98 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 476,98 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [naam aangever] tot een bedrag van € 500,00 immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. De materiële schade betreft kosten van beveiliging, die door de ambassade zijn gemaakt. Dit zijn geen kosten die [naam aangever] zelf heeft gemaakt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt, net als de officier van justitie, dat de materiële schade niet ten laste van [naam aangever] is gekomen zodat dat gedeelte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het immateriële deel van de vordering dient afgewezen te worden, nu de verdachte niet de intentie had om de bedreiging ten uitvoer te leggen en ook niet [naam aangever] wilde doen geloven dat hij het dreigement zou uitvoeren. Bij de verdachte bestond niet het oogmerk om [naam aangever] nadeel toe te brengen. Voor zover [naam aangever] wel in de persoon is aangetast door het telefoongesprek, dan is die aantasting niet onderbouwd in het verzoek tot schadevergoeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is aangetoond dat [naam aangever] rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De factuur voor extra beveiliging is immers gericht aan de Surinaamse ambassade. Niet gebleken is dat [naam aangever] deze schade zelf heeft geleden.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover voor de beoordeling van belang, meebrengt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld en is ook niet gebleken. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in haar persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
[naam aangever] heeft in de bij haar vordering gevoegde verklaring geschreven dat zij aan het gebeuren lichamelijke klachten heeft overgehouden, waarvoor zij onder behandeling is bij een fysiotherapeut. Verder heeft zij verklaard psychische klachten te hebben door de telefonische bedreiging. Zij is alerter op de werkvloer en kijkt veel op de camera’s en is bedacht op verdachte situaties. Zij ervaart veel stress en is bang om naar haar werk te gaan.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat [naam aangever] schrik en angst heeft ondervonden van de bewezenverklaarde feiten. Daarmee is, zonder nadere onderbouwing, echter niet gegeven dat sprake is van naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding daarom niet-ontvankelijk verklaren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 55, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven
gericht en bedreiging met zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijfenzeventig (75) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
60 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland regio Rotterdam-Dordrecht, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft – voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde – met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarden;
- zich gedurende maximaal een jaar, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, op basis van de indicatiestelling door NIFP-IFZ, laat opnemen in de (forensische) Psychiatrie / Verslavingszorg of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder ambulante behandeling stelt van de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- zich voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek;
geeft opdracht aan Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering;
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. P. Hillebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) met het nummer PL1500-2019240683, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Segbroek, ongenummerd, een proces-verbaal met nummer PL1500-2019240683-12 (ongenummerd) en proces-verbaal met nummer PL1500-2019240683-13 (ongenummerd).