In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen BistroBardot B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Eiseres, BistroBardot B.V., had verzocht om in aanmerking te komen voor een strandpaviljoenlocatie op het strand van Noordwijk. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat niet is gebleken dat verweerder over een publiekrechtelijke bevoegdheid beschikt om een besluit te nemen over de locatie. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiseres louter strekte tot het verrichten van een privaatrechtelijke handeling, namelijk het aangaan van een huurovereenkomst met de gemeente, en kwalificeerde dit niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiseres niet zijn gehonoreerd door verweerder, die in eerdere brieven had aangegeven dat er geen sprake was van een publiekrechtelijke regeling voor de toekenning van strandpaviljoenlocaties. Eiseres had in haar beroepschrift aangegeven dat zij beroep instelde tegen de brief van 26 februari 2019, maar ter zitting bleek dat zij eigenlijk tegen de brief van 21 maart 2019 wilde aantekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tijdig was ingediend, maar dat het verzoek van eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een aanvraag in de zin van de Awb.
De rechtbank concludeerde dat zij niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen, omdat het verzoek van eiseres niet als een besluit of gelijkgestelde handeling kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.