ECLI:NL:RBDHA:2020:12517
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familieleven en relatie-eisen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van familieleven. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 4 juni 2020 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser en de referente niet hebben aangetoond dat er sprake is van een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen relatie, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tijdens de zitting op 4 november 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser en de referente is om de relatie aannemelijk te maken. De rechtbank concludeert dat de door eiser overgelegde verklaringen en bewijsstukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een gezinsleven in de zin van het EVRM. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden, aangezien de bezwaren van eiser niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.