ECLI:NL:RBDHA:2020:12455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/5308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit de algemene militaire opleiding en ontslag van een militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair in opleiding, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, die in juni 2018 begon met de opleiding tot Basissoldaat, heeft deze opleiding niet succesvol afgerond en verzocht om ontslag na het ervaren van discriminatie. De rechtbank behandelt de besluiten van de staatssecretaris om de eiser ontheffen uit de algemene militaire opleiding (AMO) en hem ontslag te verlenen. De rechtbank constateert dat de eiser in de periode van zijn opleiding verschillende gedragingen heeft vertoond die niet in lijn zijn met de verwachtingen van een militair, waaronder ongeoorloofde afwezigheid en onvoldoende prestaties op essentiële competenties zoals verantwoordelijkheid en veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de eiser uit de opleiding te ontheffen en hem ontslag te verlenen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, waarbij wordt benadrukt dat de eiser niet heeft aangetoond dat de besluiten onrechtmatig waren. De uitspraak is gedaan zonder aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5308 MAW

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A.M. Hamsink)
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. F.H. Eleveld).

Procesverloop

Eiser is in juni 2018 op de Koninklijke Militaire School (KMS) gestart met opleiding Basissoldaat (Landmacht). Eiser heeft de opleiding niet afgemaakt. Hij heeft per 3 september 2018 die opleiding hervat. Nadat hij discriminatie ervoer heeft hij op 11 november 2018 om ontslag verzocht.
Per 18 maart 2019 is eiser opnieuw gestart bij de KMS (Luchtmacht).
Eiser is bij besluit van 2 oktober 2019 uit de algemene militaire opleiding (AMO) ontheven (het primaire besluit I).
Eiser is bij besluit van 24 oktober 2019, gewijzigd bij besluit van 13 januari 2020, ontslag verleend uit de initiële opleiding per 15 januari 2020 (het primaire besluit II).
De bezwaren tegen beide besluiten zijn bij besluit van 9 juli 2020 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Eiser heeft nadere documenten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 7 december 2020. Daaraan heeft eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, alsmede majoor [A] (Commandant Opleiding) deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is aangesteld/in opleiding per 18 maart 2019 (AMO 19/1) en bestemd voor de functie van korporaal Wegtransport. Eiser is daarvoor niet geslaagd. Verweerder heeft eiser opnieuw laten instromen voor de AMO 19/2 in het tijdvak 17 juni tot en met 2 september 2019. De AMO duurt 12 weken. Een dag voor het einde van de opleiding, 5 september 2019, is aan eiser kenbaar gemaakt dat hij uit de opleiding wordt ontheven.
3.
Op 6 september 2019 is voor eiser een Voorstel Ontheffing Leerling (VOL) opgemaakt omdat hij de AMO niet met voldoende resultaat heeft afgesloten.
De Examencommissie (de Commissie) heeft geadviseerd eiser te ontheffen uit de opleiding en ontslag uit militaire dienst te verlenen. De Commissie heeft geconcludeerd dat:
- eiser in de tussentijdse- en eindbeoordeling een onvoldoende heeft voor 2 punten die te maken hebben met verantwoordelijkheid en veiligheid;
- het gedrag van eiser na aanzeggen van het VOL het meest verontrustend is. Eiser kon emoties niet in bedwang houden en brengt andere mensen in een angstige situatie;
- tijdens de zitting van de Commissie komt eiser niet tot de kern, haalt irrelevante zaken aan voor zijn standpunt dat de problemen die er zijn niet aan hem liggen; zoekt oorzaken van fouten buiten zichzelf; eiser lijkt de gevolgen van zijn handelen niet te overzien;
- dit gedrag is niet passend in een militaire organisatie.
4. Verweerder heeft het advies van de Commissie overgenomen en eiser bij de primaire besluiten I en II uit de opleiding ontheven, respectievelijk ontslag verleend en die besluiten gehandhaafd bij het bestreden besluit.
Ontheffing uit opleiding
5. De op grond van artikel 16d van het AMAR aan verweerder toegekende bevoegdheid tot ontheffing van een militair uit een opleiding, betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Beoordeeld dient te worden of verweerder, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid tot ontheffing van eiser uit de opleiding heeft kunnen komen, dan wel of verweerder anderszins in strijd heeft gehandeld met enig algemeen rechtsbeginsel of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser onder meer heeft tegengeworpen dat hij nadat hij een enkelblessure had opgelopen een periode van 7 dagen ongeoorloofd afwezig is geweest; dat eiser een sportles ongeoorloofd heeft verzuimd; dat eiser na bijzonder verlof meer dan vier uren later dan was toegestaan zich op de kazerne heeft gemeld en tijdens het opruimen van een bivakterrein verbaal en non-verbaal aan de opdrachtgever liet merken dat hij het niet eens was met een hem opgedragen taak. Van eiser is een tussentijdse en eindbeoordeling opgemaakt. Eiser heeft bij deze beoordelingen een onvoldoende gescoord op de competenties ‘verantwoordelijkheid’ en ‘veiligheid’.
7. De rechtbank stel vast dat eiser voorafgaand aan het VOL een vragenlijst heeft ingevuld. Uit de antwoorden op vraag 5, 6, 15 en 16 blijkt dat eiser gedurende het opleidingstraject is gewezen op fouten en tekortkomingen, eiser de mogelijkheid tot extra studie of oefening is geboden en eiser vindt dat hij op voldoende wijze is begeleid en wist welk prestatieniveau van hem werd verwacht. Ook stelt eiser dat hij zelf maatregelen heeft genomen om zijn prestaties te verbeteren. In de daarop volgende toelichting noemt hij prestaties waarmee hij stelt zijn team te helpen.
8. Desgevraagd heeft eiser ter zitting - samengevat weergegeven - verklaard dat hij de vragenlijst heeft ingevuld en ondertekend omdat dat van hem werd verlangd, maar dat hieruit niet mag worden afgeleid dat hij daarin overeenkomstig zijn eigen overtuiging heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet in eisers voordeel uitpakt nu hij daarmee voorbij gaat aan de integriteit die van hem mag worden verwacht. Voor zover eiser de strekking van de vragen niet voldoende zou hebben begrepen had het op zijn weg gelegen daarover uitleg te vragen.
9. De meeste gedragingen van eiser waarop verweerder zijn oordeel tot ontheffing van de opleiding heeft gebaseerd worden door eiser ontkent of anders gewaardeerd. Door eiser wordt onder meer betwist dat hij na kennis te hebben genomen van het ontheffingsbesluit tegenover zijn opleidingstrajectbegeleider verschillende keren heeft verklaard dood te willen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zijn opleidingstrajectbegeleider heeft een gedetailleerde rapportage geschreven van eisers gedrag op 5 september 2019 en eiser heeft geen verklaring kunnen geven waarom zijn begeleider onjuist zou hebben verklaard. Voorts heeft eiser na het ontheffingsbesluit een verklaring van een aantal collega-leerlingen van de Delta groep aangeboden waarop buiten medeweten van die leerlingen aanvullingen zijn aangebracht waarvan eiser heeft verklaard dat die van hemzelf waren, maar die verklaring later heeft ingetrokken. Verweerder heeft eiser dit gedrag niet ten onrechte tegengeworpen.
10. Het Opleidingsreglement kent als vertrekpunt dat een leerling zo nodig vraagt om extra opleiding. De stelling van eiser dat hij niet is begeleid en niet wist waaraan hij moest voldoen of dat hem geen verbeterkansen zijn geboden, moet gelet op de door hem ingevulde en ondertekende vragenlijst falen. Het betoog van eiser dat hij er niet mee bekend was dat de competenties ‘verantwoordelijkheid’ en ‘veiligheid’ essentiële competenties zijn voor het behalen van de opleiding is niet geloofwaardig. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met betrekking tot communicatieve vaardigheden niet beantwoordt aan wat de defensieorganisatie mag verwachten van een soldaat in opleiding.
11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser zich op het standpunt stelt dat hij geen fouten heeft gemaakt, en zo hij fouten zou hebben gemaakt die fouten hem niet kunnen of mogen worden aangerekend. Met deze opstelling gaat eiser er aan voorbij dat in een organisatie als defensie een cultuur geldt dat wie persoonlijk en tegenover anderen durft toe te geven dat hij een fout heeft gemaakt, blijk geeft van een sterke persoonlijkheid. Een kleine illustratie van deze cultuur is het feit dat verweerder ter zitting heeft verklaard van de situatie van eiser te hebben geleerd. Verweerder wil voor de toekomst voorkomen dat bij een leerling, zoals eiser, ten onrechte de verwachting kan ontstaan dat die leerling niet kort voor het einde van de opleiding AMO daarvan kan worden ontheven op grond van het niet voldoen aan de opleidingseisen.
12. De rechtbank is op grond van de door verweerder gerapporteerde gedragingen van oordeel dat het ontheffingsbesluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Ontslag
13. Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens ontheffing van de initiële opleiding tot het volgen waarvan hij bij zijn aanstelling is aangewezen, om reden dat hij niet voldoet aan de bij die opleiding gestelde eisen.
14. Nu de ontheffing van eiser uit de initiële opleiding niet onrechtmatig is, staat daarmee vast dat verweerder bevoegd was om eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR ontslag te verlenen.
15. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, buiten aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier, op 7 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.