ECLI:NL:RBDHA:2020:12449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
C-09-602130-KG ZA 20-1060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het gebruik van de PCR-test in het testbeleid tegen COVID-19

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding aangespannen door Stichting Viruswaarheid.nl tegen de Staat der Nederlanden. De eisers vorderden dat de Staat het gebruik van de PCR-test in het kader van het testbeleid ter bestrijding van het coronavirus zou staken en dat de overheidscommunicatie over het coronavirus zou worden aangepast. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de PCR-test te gebruiken zoals hij doet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de PCR-test internationaal wordt erkend als de 'gouden standaard' voor COVID-19-diagnostiek en dat de test voldoet aan de CE-certificeringseisen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de overheidscommunicatie niet onrechtmatig is, ondanks dat er enige onduidelijkheid was in de terminologie die door de Staat werd gebruikt. De vorderingen van Viruswaarheid c.s. zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/602130 / KG ZA 20-1060
Vonnis in kort geding van 9 december 2020
in de zaak van

1.Stichting Viruswaarheid.nl te Rotterdam,

2.
[eisende partij sub 2]te [Plaats 1] ,
3.
[eisende partij sub 3]te [Plaats 2] , gemeente [Gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. K. Teuben en M.R. Botman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Viruswaarheid c.s.’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties 1 tot en met 26;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 11;
- de op 25 november 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In december 2019 zijn verschillende personen in de regio Wuhan in China besmet met een nieuw coronavirus, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna: het coronavirus). Het ziektebeeld dat door het coronavirus wordt veroorzaakt wordt ook Covid-19 genoemd. Het coronavirus heeft zich wereldwijd verspreid. In Nederland werd op 27 februari 2020 de eerste patiënt met Covid-19 vastgesteld. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van het coronavirus als pandemie bestempeld en de lidstaten opgeroepen tot
urgent and agressive actionom verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
2.2.
Wereldwijd zijn landen overgegaan tot het nemen van maatregelen ter bestrijding van Covid-19. In Nederland gelden sinds half maart 2020 in verband hiermee verschillende maatregelen voor de bevolking. De mate waarin bepaalde maatregelen gelden is telkens afhankelijk van de mate van verspreiding van het coronavirus.
2.3.
De strategie van het kabinet in de bestrijding van het coronavirus is gericht op het maximaal controleren van het virus, waarbij drie ankerpunten leidend zijn:
  • een acceptabele belastbaarheid van de zorg;
  • eet beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving;
  • het zicht houden op en inzicht hebben in de ontwikkeling van de verspreiding van het virus.
2.4.
Sinds 1 juni 2020 geldt in Nederland met het oog op de bestrijding van het coronavirus een testbeleid waarbij iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich kan laten testen bij één van de GGD-testlocaties. Op deze testlocaties wordt vooral gebruik gemaakt van de polymerasekettingreactietests (hierna: de PCR-test).
2.5.
De PCR-test is een test waarbij – versimpeld weergegeven – het genetisch materiaal van een virus (door middel van vermenigvuldiging van dat materiaal) kan worden opgespoord.

3.Het geschil

3.1.
Viruswaarheid c.s. vorderen, zakelijk weergegeven:
primair:de Staat te bevelen het gebruik van de PCR-test in strijd met de voorschriften van de fabrikanten althans het volgens de CE-certificering toegelaten gebruik te beëindigen en beëindigd te houden;
primair en subsidiair:de Staat te veroordelen alle vormen van overheidscommunicatie, waaronder de overheids- en GGD-websites, persberichten en persconferenties aan te passen zodat deze voldoet aan de “Uitgangspunten overheidscommunicatie” met inachtneming van de onder kantlijnnummer 114 van de dagvaarding genoemde aanwijzingen;
althans in goede justitie een beslissing te nemen met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voeren Viruswaarheid c.s. – samengevat – het volgende aan.
3.2.1.
De maatregelen tegen de bestrijding van het coronavirus maken ernstige inbreuk op grondrechten en door het EVRM beschermde mensenrechten. Die inperking van rechten is alleen mogelijk als dit noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het kabinet onderbouwt deze noodzaak door te wijzen op aantallen positieve testresultaten. In de Routekaart Coronamaatregelen is een direct verband tussen aantallen positieve testen per 100.000 inwoners en de omvang van de maatregelen (de zogenaamde signaalwaarde). De PCR-testcampagne raakt daarmee direct de vrijheden van de bevolking en daarmee ook van Viruswaarheid c.s.
3.2.2.
Het kabinet dicht aan de PCR-test eigenschappen toe, die deze volgens de fabrikanten niet heeft. Een positieve test betekent niet dat de betreffende persoon drager is van het virus. Door de foutmarge van de PCR-test zijn er altijd een aantal (fout-)positieve testen bijvoorbeeld als er slechts sprake is van een verkoudheid. Die aantallen kunnen substantieel zijn. Daarbij is de techniek en het testprocedé gevoelig voor beïnvloeding. De vrijheidsbeperkingen zijn daarmee afhankelijk van door beleidsmakers beïnvloedbare indicatoren. De testinspanningen worden de komende tijd flink opgevoerd. De signaalwaarde wordt hoger naarmate de testinspanningen stijgen. Als er voldoende wordt getest, blijven de maatregelen onbeperkt van kracht. De signaalwaarde zal blijven stijgen door de stijging van het aantal testen.
3.2.3.
De noodzaak van de maatregelen en de omvang daarvan kunnen niet afhankelijk worden gesteld van de testcampagne. De test is daarvoor niet toegelaten en ook niet geschikt. Hiermee handelt de Staat onrechtmatig jegens de bevolking en daarmee jegens Viruswaarheid c.s., aldus nog steeds Viruswaarheid c.s.
3.2.4.
Viruswaarheid c.s. stellen verder dat onjuiste en onvolledige overheidscommunicatie – waarbij een positieve test wordt gepresenteerd als “besmetting”, “besmettelijk”, “ziekte” of “geval” – bewerkstelligt dat de bevolking andere keuzen maakt, dan zij zou doen als zij juist geïnformeerd zou worden. Volgens de uitgangspunten van overheidscommunicatie is dat niet toegestaan. Het is niet voor te stellen dat de bevolking zou instemmen met een massieve inperking van haar rechten en de daardoor instortende economie en samenleving, als zij weet wat de daadwerkelijke risico’s van het virus zijn en dat het aantal positieve testen geen uitkomst geeft over aantallen geïnfecteerde of zieke personen.
3.2.5.
De testcampagne en de overheidscommunicatie vormen volgens Viruswaarheid c.s. een symbiose die een voortduren en uitbreiden van de vrijheidsbeperkingen faciliteert. De Staat maakt daarmee een onrechtmatige inbreuk op de rechten van de bevolking en daarmee van Viruswaarheid c.s.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Viruswaarheid c.s. hebben ter zitting een aantal slotopmerkingen gemaakt en daar zal de voorzieningenrechter allereerst op ingaan. In die slotopmerkingen hebben Viruswaarheid c.s. gewezen op de situatie waarin de Nederlandse samenleving sinds de uitbraak van het coronavirus terecht is gekomen en de nadelige gevolgen van de door de Staat getroffen maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. Volgens Viruswaarheid c.s. moet de ontstane situatie gestopt of gekeerd worden, met het oog op de belangen van de samenleving als geheel. Viruswaarheid heeft een klemmend beroep gedaan op de voorzieningenrechter om in dit kort geding een goede beslissing te nemen en het tij van de ontwikkelingen die nu gaande zijn te keren.
4.2.
Ter terechtzitting heeft de voorzieningenrechter op dit pleidooi gereageerd met de opmerking dat iedereen dit als een moeilijke tijd ervaart, waarin velen (zeer) nadelige gevolgen ondervinden van de situatie rondom de uitbraak van het coronavirus en de op basis daarvan getroffen maatregelen. Mensen worden belemmerd in hun vrijheden. Bedrijven hebben te maken met grote omzetdalingen en hebben moeite het hoofd boven water te houden. Dat is vreselijk. Dat betwist de Staat overigens ook niet. Die omstandigheden nemen alleen niet weg dat het de verantwoordelijkheid én bevoegdheid van de Staat is om te bepalen wat de beste manier is om met het coronavirus om te gaan en welke maatregelen getroffen moeten worden om de samenleving tegen (de gevolgen van) het coronavirus te beschermen. De Staat heeft daarbij een ruime beleidsvrijheid die de rechter heeft te respecteren. De vrijheid van de Staat om keuzen te maken – zoals bijvoorbeeld de keuze om de PCR-test in het testbeleid in te zetten – beperkt de vrijheid van de voorzieningenrechterrechter in de toetsing van die keuze. De besluiten die het kabinet neemt, zijn onderwerp van debat in het parlement en afwegingen die worden gemaakt behoren bij uitstek tot het domein van de uitvoerende macht. Dit brengt mee dat de civiele rechter – zeker de rechter in kort geding – zich terughoudend moet opstellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat. Er is daarbij geen plaats voor een eigen, “volle” afweging door de burgerlijke rechter. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat aldus niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het gehanteerde beleid, is plaats voor rechterlijk ingrijpen.
4.3.
De Staat heeft ervoor gekozen dat één van de ankerpunten van het beleid is dat de belasting van de gezondheidszorg als gevolg van coronagerelateerde klachten op een acceptabel niveau blijft. Dat is een alleszins begrijpelijke keuze. Viruswaarheid c.s. heeft gesteld dat het tekort aan bedden op de intensive care een jaarlijks terugkerend probleem is en op de eerste plaats het gevolg is van bezuinigingen in de zorg. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat, ook al is de observatie van Viruswaarheid c.s. juist, de huidige capaciteit in de zorg een gegeven is. Voor een discussie over mogelijk onjuiste keuzes die eerder zijn gemaakt op dit punt door het kabinet biedt dit kort geding geen ruimte. De voorzieningenrechter moet de huidige feitelijke situatie tot uitgangspunt nemen.
4.4.
Viruswaarheid c.s. hebben in de dagvaarding en ter zitting uitgebreid toegelicht wat zij vinden van het beleid van de Staat rondom de bestrijding van het coronavirus en de in dat kader genomen maatregelen. Het is duidelijk dat Viruswaarheid c.s. zich niet kunnen vinden in de getroffen maatregelen en de onderbouwing door de Staat van de noodzaak van die maatregelen (waarbij volgens Viruswaarheid c.s. positieve PCR-testen gelden als basis voor het maatregelenbeleid). In dit kort geding kan de voorzieningenrechter alleen oordelen over de vorderingen die zijn ingesteld en over de stellingen die aan die vorderingen ten grondslag zijn gelegd. Die vorderingen hebben alleen betrekking op het gebruik van de PCR-test en de overheidscommunicatie en richten zich niet tegen de specifieke maatregelen die de Staat heeft getroffen om het coronavirus te bestrijden. De stellingen van Viruswaarheid c.s. over het beleid van de Staat met betrekking tot de bestrijding van het coronavirus voor zover die stellingen niet relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen van Viruswaarheid c.s. blijven daarom onbesproken,
De PCR-test
4.5.
Het kort geding is een spoedprocedure, waarin in spoedeisende gevallen ordemaatregelen getroffen kunnen worden. Deze procedure kent – vanwege de korte termijnen die daarin gehanteerd worden – naar zijn aard beperkingen. Een kort geding leent zich bijvoorbeeld niet voor het horen van getuigen of het benoemen van een deskundige ten aanzien van geschilpunten.
4.6.
Viruswaarheid c.s. hebben betoogd dat geen ‘battle of sciene” gevoerd mag worden. Daar volgt de voorzieningenrechter Viruswaarheid c.s. in. Het is voor hem, binnen het beperkte bestek van een kort geding, niet mogelijk om zich een gedegen oordeel te vormen over de werkelijke ins en outs van de techniek achter de PCR-test en vast te stellen wie (althans, welke deskundigen) ten aanzien van de in dit kort geding ter discussie gestelde aspecten rondom (het gebruik van) de PCR-test het gelijk aan zijn (hun) kant heeft (hebben). Gezien de al eerder ter sprake gekomen grote mate van beleidsvrijheid van de Staat (zie 4.2) ligt alleen ter beoordeling voor of de Staat in redelijkheid kan handelen zoals hij doet. De vraag is aan de orde of het gebruik van de PCR-test door de Staat onrechtmatig is, omdat deze test in strijd met de voorschriften van de fabrikanten althans de CE-certificering wordt gebruikt en onbetrouwbaar is.
4.7.
Een PCR-test mag in de Europese Unie alleen op de markt worden gebracht als deze is voorzien van een CE-markering op grond van Europese Richtlijn 98/79/EG betreffende medische hulpmiddelen en in-vitrodiagnostiek. De fabrikant moet daarvoor een dossier opstellen waaruit blijkt dat de test veilig is en de beoogde prestaties levert, door aan te tonen dat is voldaan aan de eisen die zijn vastgesteld in bijlage 1 van de richtlijn. Een fabrikant mag een CE-markering aanbrengen op COVID-19-tests die voor gebruik voor zorgverleners bestemd zijn op grond van een verklaring van die fabrikant dat aan de eisen van de richtlijn is voldaan. In Nederland is de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd belast met het toezicht op de naleving van de CE-markering en kan daarbij ook handhavend optreden. Dit laatste kan betekenen dat een test van de markt gehaald moet worden. Dat de richtlijn voor het gebruik van de CE-normering en het toezicht daarop in Nederland ten aanzien van de PCR-test niet goed functioneert is gesteld noch gebleken.
4.8.
Bij de onderbouwing van de stellingen dat de PCR-test wordt gebruikt in strijd met de voorschriften van de fabrikanten stellen Viruswaarheid c.s. dat die PCR-test gebruikt wordt voor diagnosestelling, terwijl dat volgens de voorschriften van de fabrikanten niet kan. Uit die voorschriften blijkt volgens Viruswaarheid c.s. dat de test nooit als basis voor diagnosestelling gebruikt mag worden, maar slechts voor onderzoeksdoeleinden en hooguit als onderdeel van een diagnosestelling. De diagnose dat iemand daadwerkelijk Covid-19 heeft (althans, dat de klachten die iemand heeft door het coronavirus worden veroorzaakt), kan alleen door een arts worden gesteld.
4.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de diagnose Covid-19 gesteld moet worden door een arts. Daar gaat ook de Staat van uit. De PCR-test kan bij het stellen van die diagnose ondersteunend zijn. Anders dan Viruswaarheid c.s. menen wordt de PCR-test in het testbeleid van de Staat niet in strijd met dit uitgangspunt gebruikt. De PCR-test wordt slechts gebruikt om aanwezigheid van het coronavirus te op te sporen, precies waarvoor de test ook volgens de fabrikanten is bedoeld. De vraag of de klachten die een geteste persoon heeft – tot nu toe is uitgangspunt dat uitsluitend mensen met klachten zich laten testen – daadwerkelijk door het coronavirus worden veroorzaakt, wordt door alleen de test niet zonder meer beantwoord, daarvoor is diagnosestelling door een arts vereist. Het testbeleid gaat van niets anders uit. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat het RIVM in de communicatie over de aantallen positieve tests niet volledig zorgvuldig is. Zoals Viruswaarheid c.s. terecht stellen wordt op de website van het RIVM, op de pagina met actuele informatie over het nieuwe coronavirus bij de weergave van het aantal Covid-19 meldingen per gemeenten gesproken over “COVID-19 patiënten”. De cijfers die hier worden weergegeven zijn klaarblijkelijk slechts gebaseerd op positieve testuitslagen, terwijl het gebruik van het woord “patiënt” de suggestie wekt dat er bij de betrokkenen diagnoses zijn gesteld. Het gebruik van deze op zijn minst ongelukkige aanduiding (“patiënten”) betekent niet dat de tests momenteel in strijd met de voorschriften van de fabrikanten worden gebruikt. De voorzieningenrechter wijst er hierbij volledigheidshalve op dat het gebruik van de aanduiding “patiënten” voor positief geteste personen een uitzondering is en dat in de overheidscommunicatie in het algemeen wordt gesproken over positieve testuitslagen.
4.10.
Voor zover Viruswaarheid c.s. bedoelen te stellen dat de test in strijd met de voorschriften van de fabrikanten wordt gebruikt, dat wil zeggen dat de test niet wordt ingezet op een wijze die de fabrikanten voor ogen staat, hebben Viruswaarheid c.s. verzuimd dit deugdelijk te onderbouwen. Uit de gebruiksaanwijzingen van de fabrikanten (waarvan er een aantal (deels) door Viruswaarheid c.s. is overlegd als productie 3) is dat niet op te maken. Bijvoorbeeld de navolgende tekst:
“The detection result of this product is only for clinical reference, and it should not be used as the only evidence for clinical diagnosis and treatment.”
(een citaat uit de gebruiksvoorschriften van AssayGenie) betekent geenszins dat de test niet ingezet kan worden op de (grootschalige) wijze waarop de Staat dat doet waarbij van het stellen van een diagnose en een behandeling (nog) geen sprake is. Dat geringe aantallen van de uitslag fout-positief (ten onrechte positief) en fout-negatief (ten onrechte negatief) zijn betekent niet dat de PCR-test volgens de voorschriften van de fabrikanten niet gebruikt kan worden om aanwezigheid van het coronavirus op te sporen.
4.11.
Gezien het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van gebruik van de PCR-test in strijd met de voorschriften van fabrikanten en daarmee ook niet van gebruik in strijd met de CE-certificering. Over de betrouwbaarheid van de PCR-test overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.12.
De Staat heeft over de betrouwbaarheid van de PCR-test onweersproken gesteld dat de PCR-test ook internationaal gezien wordt aangemerkt als de “gouden standaard”. Op 18 november 2020 heeft de Europese Commissie (in Commission Recommendation of 18.11.2020 on the use of rapid antigen tests for the diagnosis of SARS-CoV-2 infection, C(2020)8037 final) nog de volgende uitlating gedaan over de PCR-test, waarbij het zich baseerde op de visie van de Wereldgezondheidsorganisatie en het Europees Centrum voor ziektepreventie- en bestrijding:
“(…) Currently, the ‘gold standard’ for COVID-19 diagnostics is the RT-PCR test, which is considered the most reliable methodology for testing of cases and contact by both the World Health Organisation (WHO) and the European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC)”.
4.13.
Daarnaast heeft de Staat toegelicht dat en waarom de PCR-test momenteel de meest gevoelige test is om infecties met het coronavirus aan te tonen. Er is sprake van een hoge sensitiviteit en een hoge specificiteit. Onder verwijzing naar diverse onderzoeken heeft de Staat gesteld dat de specificiteit van de PCR-test momenteel geschat wordt op 96 tot 99,5%, hetgeen betekent dat 0,5 tot 4% van de positieve testen ten onrechte positief zijn (fout-positief). De Staat heeft de stelling van Viruswaarheid c.s. dat de initieel gebruikte PCR-test niet zou zijn gevalideerd onder verwijzing naar de publicatie van dat validatierapport betwist. Verder heeft de Staat gesteld dat ook opvolgende PRC-tests zijn gevalideerd en dat voor laboratoria die voor de GGD-teststraten testen uitvoeren (conform het advies van de Europese Commissie) validatievereisten gelden. Deze moeten aantonen dat zij over de bekwaamheid beschikken de PCR-test op correcte wijze te kunnen uitvoeren, voordat zij in de diagnostiek-productielijnen worden opgenomen. Hiervoor heeft het RIVM samen met het Erasmus Medisch Centrum een kwaliteitsprogramma ontwikkeld om laboratoria te ondersteunen in die validatie. De laboratoria die de PCR-testen uitvoeren hebben laten zien via het testen van kwaliteitspanels van referentiemonsters (die door het RIVM geleverd worden) dat hun PCR-tests voldoen aan de vereiste standaard. De eisen en de lijst van laboratoria die daaraan voldoen (en dus zijn gecertificeerd) worden gepubliceerd op de website van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding van het RIVM. Voorts heeft de Staat toegelicht dat momenteel, door het RIVM in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum, een ringonderzoek wordt uitgevoerd bij de gecertificeerde laboratoria. Zowel in voormeld kwaliteitsprogramma als in het ringonderzoek is een belangrijk onderdeel een check voor fout-positieven en kruisreactiviteit met verschillende andere virussen die Covid-19-achtige klachten kunnen veroorzaken, aldus nog steeds de Staat.
4.14.
Met dit alles heeft de Staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de PCR-test voldoende betrouwbaar is om te worden ingezet bij het testbeleid. Gelet op deze betrouwbaarheid, omdat de PCR-test internationaal gezien geldt als “gouden standaard” en de Staat internationaal gezien ook niet alleen staat in het door hem gekozen testbeleid en de inzet van de PCR-test heeft de Staat in redelijkheid kunnen besluiten de PCR-test in te zetten. Dat de Staat de onzekerheid die de test vanwege de kans op fout-positieve en fout-negatieve uitslagen in zich draagt voor lief neemt – waarbij de Staat overigens gemotiveerd heeft betwist dat die onzekerheid zo groot is als Viruswaarheid c.s. stellen – is te begrijpen, mede omdat gesteld noch gebleken is dat er voor het testen op aanwezigheid van het coronavirus op zo grote schaal een ander goed alternatief beschikbaar is. Zoals onder 4.6 al is opgemerkt is biedt een kort geding geen ruimte voor een wetenschappelijk debat. Het is daarom bij deze stand van zaken, mede gezien de terughoudende rol die de voorzieningenrechter past bij het toetsen van het beleid van de Staat, niet aan de voorzieningenrechter om al hetgeen Viruswaarheid c.s. aan rapportages en publicaties tegenover de stellingen van de Staat heeft gezet af te wegen tegen hetgeen de Staat gemotiveerd en onderbouwd, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, stelt.
4.15.
Conclusie is dat het gebruik van de PCR-test niet in strijd is met de voorschriften van de fabrikanten, althans het volgens de CE-certificering toegelaten gebruik en dat de betrouwbaarheid van de test ook niet aan het gebruik daarvan in de weg staat. De vorderingen van Viruswaarheid c.s. over het gebruik van de PCR-test zullen daarom worden afgewezen.
Overheidscommunicatie
4.16.
Voor zover de vordering ten aanzien van het aanpassen van de overheidscommunicatie betrekking heeft op de websites van de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD-en) zal deze worden afgewezen. De GGD’en zijn geen onderdeel van de Staat als openbaar lichaam, maar zijn afzonderlijke rechtspersonen. Deze rechtspersonen zijn door Viruswaarheid c.s. niet in dit kort geding betrokken en de Staat kan niet veroordeeld worden tot aanpassing van een website van een derde.
4.17.
Viruswaarheid c.s. vorderen naar de voorzieningenrechter begrijpt geen rectificatie van al gedane uitlatingen van de zijde van de Staat, maar zij eisen dat toekomstige overheidscommunicatie wordt aangepast. Het is moeilijk op voorhand al een oordeel te vormen over de mogelijke onrechtmatigheid van toekomstige overheidscommunicatie. Bij de beoordeling van de vraag of aannemelijk is dat toekomstige overheidscommunicatie over het coronavirus onrechtmatig zal zijn, zal de voorzieningenrechter – zoals Viruswaarheid c.s. overigens ook hebben gedaan – zich een oordeel vormen over de vraag of overheidscommunicatie tot nu toe onrechtmatig is geweest.
4.18.
Aan de Staat komt een grote mate van vrijheid toe om zijn communicatie op de door hem gewenste wijze in te richten. Het staat de Staat daarbij uiteraard niet vrij om onjuiste informatie te verspreiden en evenmin om met die communicatie aan mensen bovenmatig angst aan te jagen. Dit laatste is wat Viruswaarheid c.s. de Staat in de kern verwijt.
4.19.
De Staat informeert het publiek over de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Deze informatie staat grotendeels op de website van de Rijksoverheid (basisinformatie) en het RIVM (meer gedetailleerde informatie). Hier is veel feitelijke informatie terug te vinden, waaronder cijfermatige ontwikkelingen, vragen en achtergronden, informatie voor zorgprofessionals en informatie over relevante onderzoeken (ook over de PCR-test). De directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM geeft regelmatig technische briefings aan de Tweede Kamer over de actuele ontwikkelingen van het coronavirus. Tijdens deze technische briefings worden de modellen, data en aannames van het RIVM toegelicht en kunnen hier door de Kamerleden vragen over gesteld worden. De technische briefing is voor het publiek online te volgen of terug te kijken en de sheets die worden gedeeld tijdens zo’n briefing zijn ook online terug te lezen. Verder wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over het coronavirus. Er zijn Kamerbrieven, antwoorden op Kamervragen en er wordt in de Tweede Kamer gedebatteerd over dit onderwerp. Ook al deze informatie is online beschikbaar voor het publiek. Daarnaast wordt er door de Staat gecommuniceerd over de maatregelen die worden genomen en de redenen waarom die maatregelen worden genomen. Dit gebeurt onder meer via persconferenties, die terug te kijken zijn en waarvan de tekst ook online terug te lezen is. De genomen maatregelen worden mede aan de hand van adviezen die de Staat van het Outbreak Management Team (OMT) ontvangt genomen. Deze adviezen en de daarbij behorende onderliggende data en rekenmodellen worden alle gepubliceerd op de website van het RIVM. Daar is ook terug te vinden welke deskundigen, met welke achtergrond en werkkring, deel uitmaken van het OMT. Tot slot verzorgt de Staat het zogenaamde coronadashboard, met cijfermatige informatie over verschillende relevante indicatoren voor de mate van verspreiding van het coronavirus, waarbij ook verantwoording wordt gegeven over de wijze waarop de cijfers op het coronadashboard zijn samengesteld.
4.20.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat de Staat zeer uitvoerig is in de informatie die gegeven wordt. Daarbij moet opgemerkt worden dat ook de Staat voor het eerst met een situatie als de huidige wordt geconfronteerd en van standaard processen geen sprake is en de Staat ook enigszins zijn weg moet zoeken. Bij de Staat is sprake van voortschrijdend inzicht zoals onder meer te zien is in de omstandigheid dat het coronadashboard steeds aan ontwikkeling onderhevig is. Dit blijkt ook wel uit de navolgende passage die (op 7 december 2020) terug te vinden is (was) op de website van het RIVM (op de pagina met actuele informatie over het coronavirus)
“Niet iedereen die positief test, noemen we eenpatiënt. Deze term wordt gebruikt voor mensen die zo ziek zijn dat ze moeten worden opgenomen in het ziekenhuis of voor mensen die zo ziek waren dat zij zijn overleden. Niet iedereen met een positieve uitslag wordt zo ziek dat zinomen moeten worden in het ziekenhuis. Veel mensen krijgen slechts milde klachten of zelfs geen klachten.
In het verleden noemden wij mensen met een positieve uitslag wel patiënt. Dit hebben we inmiddels aangepast in onze uitingen.”
De Staat past zijn communicatie aan waar nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven of waar correcties nodig zijn. Dat getuigt van zorgvuldigheid en maakt niet dat eerdere overheidscommunicatie – die achteraf gezien mogelijk gecorrigeerd moest worden – onrechtmatig is.
4.21.
De door de Staat verstrekte informatie is controleerbaar. De Tweede Kamer heeft door middel van de technische briefing door de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM de mogelijkheid de informatie van het RIVM rechtstreeks te toetsen. Daarnaast vindt controle plaats tijdens reguliere debatten over het coronavirus in de Tweede Kamer (waarvan de verslagen vervolgens ook weer voor het publiek toegankelijk zijn). Ook voor het publiek is de verstrekte informatie controleerbaar, aangezien veel informatie toegankelijk is, waarbij ook onderliggende rapporten en toelichtingen hoe cijfermatige informatie tot stand is gekomen beschikbaar zijn.
4.22.
Dat de overheidscommunicatie tot nu toe feitelijk onjuist, misleidend of bovenmatig angstaanjagend is geweest is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Van strijd met de “Uitgangspunten overheidscommunicatie”, waar Viruswaarheid c.s. naar verwijzen, is naar voorshands oordeel evenmin sprake. Zoals de Staat terecht stelt zijn deze uitgangspunten in algemene en ruime termen geformuleerd. Viruswaarheid c.s. hebben onvoldoende geconcretiseerd waarom de overheidscommunicatie strijd met deze uitgangspunten zou opleveren. Dat Viruswaarheid c.s. de overheidscommunicatie graag anders ingericht zouden zien en daar (ook nog) andere informatie in willen zien terugkomen, betekent – mede gezien de vrijheid die de Staat toekomt bij de inrichting van de overheidscommunicatie – niet dat de overheidscommunicatie tot nu toe onrechtmatig is geweest.
4.23.
Een groot bezwaar van Viruswaarheid c.s. tegen de overheidscommunicatie is dat de Staat positieve testresultaten aanduiden als besmettingen, infecties, gevallen, zieken of patiënten. Hierover overweegt de voorzieningenrechter nog dat hem niet gebleken is dat de Staat in algemene zin over positieve testresultaten anders communiceert dan als positieve testresultaten of besmettingen. Anders dan Viruswaarheid c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de term besmetting niet onrechtmatig is. De PCR-test toont in beginsel de aanwezigheid van het coronavirus aan, zodat bij een positief testresultaat niet onjuist is als wordt gesproken over een besmetting met dat virus. Dat een klein percentage van de testuitslagen fout-positief is en dat niet iedereen die
besmetis met het coronavirus ook
besmettelijkis, maakt niet dat het onrechtmatig is om in algemene zin over besmettingen te spreken. Ook de aanduiding ‘gevallen’, die de voorzieningenrechter overigens niet is tegengekomen, is niet onrechtmatig. Zoals onder 4.9 al is overwogen wordt op de website van het RIVM, op de pagina met actuele informatie over het nieuwe coronavirus – ondanks de onder 4.21 geciteerde mededeling – in de weergave van het aantal Covid-19 meldingen per gemeenten ten onrechte gesproken over “COVID-19 patiënten”. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onjuiste duiding, maar dat maakt de overheidscommunicatie als zodanig niet onrechtmatig en rechtvaardigt geen ingrijpen door de voorzieningenrechter.
4.24.
Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat er tot nu toe geen sprake is geweest van onrechtmatige overheidscommunicatie. Bij die stand van zaken heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding te veronderstellen dat dat in de toekomst anders zal zijn. Nu ook Viruswaarheid c.s. de communicatie tot nu toe ten grondslag leggen aan hun vordering met betrekking tot de toekomstige overheidscommunicatie leidt dit er toe dat er geen aanleiding is de vordering van Viruswaarheid c.s. op dit punt toe te wijzen.
Slotsom en proceskosten
4.25.
De slotsom is dat alle vorderingen van Viruswaarheid c.s. moeten worden afgewezen. Viruswaarheid c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Viruswaarheid c.s. om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat Viruswaarheid c.s. bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.4.
verklaart dit vonnis deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
idt