In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Greenpeace Nederland en de Staat der Nederlanden. Greenpeace vorderde dat de Staat strengere klimaatvoorwaarden zou verbinden aan de financiële steun die aan KLM werd verleend in het kader van de coronacrisis. Greenpeace stelde dat de Staat op grond van internationale verdragen en het Urgenda-arrest verplicht was om de CO2-uitstoot van KLM te reduceren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de VN-klimaatverdragen geen betrekking hebben op de uitstoot van broeikasgassen door internationale luchtvaart en dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de ICAO ligt. De rechter concludeerde dat de door de Staat aan KLM verbonden voorwaarden op het gebied van duurzaamheid in overeenstemming zijn met de internationale doelstellingen en dat Greenpeace niet kon aantonen dat er een rechtens afdwingbare verplichting bestond voor de Staat om de door Greenpeace verlangde klimaatvoorwaarden te verbinden aan de staatssteun. De vorderingen van Greenpeace werden afgewezen, en Greenpeace werd veroordeeld in de proceskosten.