ECLI:NL:RBDHA:2020:12398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Somalische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis asiel, maar deze werd afgewezen omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de staatssecretaris, zich op het standpunt mocht stellen dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde identiteit en het huwelijk van eiseres met referent. Dit oordeel was gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen over de naam en geboortedatum van eiseres, alsook op het ontbreken van documenten die de familierechtelijke relatie konden onderbouwen. Eiseres had vier verklaringen overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de twijfels van de verweerder weg te nemen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Tevens werd overwogen dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet was geschonden, omdat de verweerder in dit geval kon afzien van het horen van eiseres en referent. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
8 oktober 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen Abdi Bashe Jama, referent.

Overwegingen

1.
Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1971 en de Somalische nationaliteit te hebben. Op 9 maart 2018 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis asiel.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen, maar zich op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit en partnerschapsrelatie niet aannemelijk zijn gemaakt omdat referent tegenstrijdig heeft verklaard over de naam en geboortedatum van eiseres en het (traditionele) huwelijk. Verweerder heeft voorts geen aanleiding gezien nader onderzoek te doen, nu eiseres geen documenten of verklaringen heeft overgelegd die volgens verweerder de twijfels over de gestelde familierechtelijke relatie kunnen wegnemen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Ten onrechte stelt verweerder dat referent de naam van eiseres niet kent. Zoals al in bezwaar is gesteld door eiseres, berust dit op een misverstand. Dat de naam van eiseres op verschillende manieren is gespeld, heeft daarnaast te maken tussen het verschil in spelling tussen het Somalisch en het Nederlands. Ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent zijn vier verklaringen overgelegd. Dat aan de inhoud van de verklaringen wordt afgedaan, alleen omdat de verklaringen summier zouden zijn, volgt eiseres niet. Voorts wordt ten onrechte tegengeworpen dat referent niet precies weet wanneer en waar hij is getrouwd. Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat het contact tussen eiseres en referent niet te verifiëren is. Eiseres verblijft in Ethiopië, maar keert zo nu en dan terug naar Somalië om de financiële steun van referent te ontvangen. Van een onbekende verblijfsplaats is derhalve geen sprake. Tot slot stelt eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, nu zijzelf en referent niet zijn gehoord.
4.1.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen in geschil is of eiseres haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent aannemelijk heeft gemaakt.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres haar gestelde identiteit en huwelijk met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van de identiteit van eiseres heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, van belang mogen achten dat tegenstrijdig is verklaard over de naam van eiseres. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, heeft referent in reactie op de herstelverzuimbrief aangegeven dat eiseres ‘ [A] ’ heet. Referent heeft daarentegen op het aanvraagformulier aangegeven dat de naam van eiseres ‘ [eiseres] ’ is. Verweerder heeft deze tegenstrijdige verklaringen over de naam van eiseres niet ten onrechte opmerkelijk geacht, nu eiseres en referent stellen al dertig jaar een relatie te hebben. Eveneens heeft verweerder terecht opgemerkt dat de naam van eiseres in twee van de vier overgelegde verklaringen ook afwijkt. Dat de naam van eiseres op verschillende manieren is gespeld vanwege het verschil in spelling tussen het Somalisch en Nederlands kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het niet een verschil van een enkele letter betreft en bovendien vier verschillende naamvarianten zijn genoemd, zoals ook gesteld in het verweerschrift.
4.3. Ten aanzien van het gestelde huwelijk heeft verweerder voorts van belang mogen achten dat de datum van het gestelde huwelijk dat vermeld staat op het overgelegde uittreksel basisadministratie van de gemeente Den Haag niet overeenkomt met de verklaring van referent tijdens zijn asielprocedure over de datum van het huwelijk. De rechtbank acht het niet onredelijk van verweerder om van referent te verlangen dat hij over een dusdanig belangrijke gebeurtenis eenduidig kan verklaren. Dat het in de praktijk vaker voorkomt dat mensen niet precies weten wanneer en waar zij zijn getrouwd, zoals eiseres in beroep betoogt, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan de overgelegde verklaringen over het gestelde huwelijk niet de waarde heeft hoeven hechten die eiseres daaraan hecht. Verweerder heeft ten aanzien van deze verklaringen mogen overwegen dat het summiere karakter van deze verklaringen afdoet aan de bewijskracht. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat niet is aangetoond wat de relatie is van de personen die de verklaringen hebben afgegeven met eiseres en referent.
4.5.
Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt, is de aanvraag op goede gronden afgewezen.
5. Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Het uitgangspunt met betrekking tot horen in bezwaar is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoel in artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb, is sprake indien aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.