ECLI:NL:RBDHA:2020:12396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 61
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum op basis van onvoldoende bewijs van materiële ondersteuning door een EU-burger

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een Syrisch echtpaar, een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om bij hun schoondochter, een EU-burger, te verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eisers niet konden aantonen dat zij ten laste kwamen van hun referente. De rechtbank heeft op 19 november 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond werd verklaard.

Eisers hebben aangevoerd dat zij voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een faciliterend visum, en hebben documenten overgelegd die hun familierelatie met de referente aantonen. De rechtbank oordeelde echter dat de door eisers overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat zij materieel afhankelijk zijn van de financiële steun van hun referente. De rechtbank benadrukte dat het aan eisers is om aan te tonen dat zij vanwege hun economische en sociale situatie niet in hun basisbehoeften kunnen voorzien.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de financiële steun van de referente noodzakelijk is voor hun basisbehoeften. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat het enkele feit dat er geld is overgemaakt niet automatisch betekent dat deze steun noodzakelijk is. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris als terecht beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/61

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1] . [eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 2] eisers

(gemachtigde: K. Khuwam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een faciliterend visum afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
8 oktober 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser en eiseres hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1934 en [geboortedag 2] 1939. Referente, [A] , is de schoondochter van eisers en heeft de Poolse nationaliteit. Zij is dus een gemeenschapsonderdaan van de Europese Unie (de Unie). Eisers willen verblijven bij referente en hun zoon (de echtgenoot van referente, tevens de gemachtigde van eisers) en hebben daartoe op 18 maart 2019 een aanvraag voor een faciliterend visum op grond van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Eisers hebben volgens verweerder niet middels objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond dat zij kunnen worden aangemerkt als familielid van een EU-onderdaan, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid dan wel artikel 3, tweede lid van de Verblijfsrichtlijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet hebben aangetoond dat zij ten laste komen van referente, nu niet inzichtelijk is gemaakt dat de geboden financiële steun door referente ook daadwerkelijk wordt gebruikt door eisers voor de gestelde basisbehoeften. Daarbij is niet aannemelijk gemaakt dat eisers niet zelf in het onderhoud van hun eigen gezin kunnen voorzien.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en voeren aan dat zij voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een faciliterend visum. Eisers hebben het document ‘Transcript of Family Registration from the Civil Records of Syrian Arab Citizen’ overgelegd waarmee zij hun familierelatie met referente hebben aangetoond. Gezien de omstandigheden in Syrië is het onmogelijk dit document te verifiëren. Ook heeft verweerder het document bij een eerdere visumaanvraag al voldoende geacht voor het aantonen van de familierechtelijke relatie. Voorts heeft referente gedurende een jaar ononderbroken geld overgemaakt naar eisers. Gezien deze stortingen, de hoge leeftijd van eisers en de moeilijke omstandigheden in Syrië om zelf in het onderhoud te voorzien stellen eisers aannemelijk te hebben gemaakt dat zij voor hun basisbehoeften materieel worden ondersteund door referente en dat deze steun noodzakelijk is. Volgens eisers is hiermee aangetoond dat zij ten laste komen van referente. Tot slot betogen eisers dat zij alle door verweerder gevraagde documenten hebben overgelegd bij hun aanvraag. Eveneens hebben eisers in de bezwaarfase bij verweerder geïnformeerd welke aanvullende documenten nog overgelegd moesten worden. Zonder hierop te reageren heeft verweerder een besluit op bezwaar genomen.
4.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In geschil is of eisers ten laste komen van referente, zodat zij vallen onder de definitie familielid zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, van de Verblijfsrichtlijn en geïmplementeerd in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Uit paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat het familielid ten laste komt van de burger van de Unie als het familielid op het moment dat hij verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn. Verweerder neemt in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het aan eisers is om bij deze aanvraag aan te tonen dat zij vanwege hun economische en sociale toestand niet (volledig) in hun basisbehoeften kunnen voorzien. Eisers hebben meerdere stortingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat referente gedurende een langere periode een keer per maand geld over heeft gemaakt aan hen. Eisers waren door de zitting tijdens de beroepsprocedure in hun vorige aanvraag in de veronderstelling dat dit zou volstaan. Zoals verweerder echter terecht heeft gesteld, volgt uit het enkele feit dat referente maandelijks een geldbedrag heeft overgemaakt aan eisers niet zonder meer dat deze financiële steun ook daadwerkelijk noodzakelijk is voor eisers om in hun basisbehoeften te voorzien. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1156).
Eisers stellen verder dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat de materiële steun noodzakelijk is voor hen, gezien hun leeftijd en het feit dat het door de oorlogssituatie in Syrië voor werkenden al lastig is om in hun basisbehoeften te voorzien. Verweerder heeft mogen stellen dat dit te algemeen is en onvoldoende zegt over de specifieke situatie van eisers in Syrië. Het is aan eisers om aan de hand van stukken te onderbouwen en aan te tonen dat zij vanwege hun specifieke sociale en economische situatie in Syrië niet in hun basisbehoeften kunnen voorzien, waardoor de financiële steun van referente noodzakelijk is. De rechtbank erkent dat eisers actief hebben geprobeerd te achterhalen welke bewijsstukken zij moeten overleggen. Bij een aanvraag zoals deze heeft verweerder, zoals ter zitting is besproken, echter geen complete lijst van bewijsstukken waarbij het overleggen van deze bewijsstukken garantie geeft op de verstrekking van het visum. Verweerder beoordeelt dit soort aanvragen elk afzonderlijk op basis van de specifieke omstandigheden en de overgelegde bewijsstukken. Tussen partijen is ter zitting besproken welke stukken eventueel kunnen bijdragen aan het onderbouwen van de noodzakelijkheid van de financiële steun die referente heeft verstrekt aan eisers.
Verweerder heeft voorts gesteld dat indien de door eiseres overgelegde documenten die zien op de familierelatie authentiek zijn, hiermee de familieband is aangetoond. De authenticiteit van deze documenten is echter in de onderhavige procedure nog niet onderzocht. Mochten eisers een nieuwe aanvraag indienen en de noodzakelijkheid van de financiële steun met stukken onderbouwen, dan kan verweerder alsnog overgaan tot het beoordelen van de authenticiteit van de stukken die zien op de familierelatie.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers niet ten laste komen van referente en hen daarom terecht niet aangemerkt als familieleden zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verblijfsrichtlijn. Verweerder heeft de aanvraag dan ook op goede gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
BIJLAGE
Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn)
Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verblijfsrichtlijn wordt onder ‘familielid’ verstaan de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b), die te hunnen laste zijn.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn, voor zover hier van belang, mogen familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten slechts aan de inreisvisumplicht worden onderworpen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 of, in voorkomend geval, de nationale wetgeving. De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure kosteloos afgegeven.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)Op grond van artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn die ten laste is van de vreemdeling of van het gezinslid, bedoeld onder a of b.
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)Paragraaf B10/2.2 van de Vc luidt – voor zover van belang – als volgt.
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.