ECLI:NL:RBDHA:2020:12377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/7448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Jemenitische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had op 6 oktober 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), ingediend op 9 december 2019. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in gebreke was, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit was overschreden. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris op 12 december 2019 de ontvangst van de aanvraag had bevestigd en de beslistermijn met drie maanden had verlengd, maar dat er sindsdien geen besluit was genomen.

De rechtbank overwoog dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van de eiseres. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiseres, begroot op € 262,50.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , van Jemenitische nationaliteit, eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 oktober 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 9 december 2019.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft op 27 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldt in dit geval een beslistermijn van 90 dagen. Verweerder kan op grond van dezelfde bepaling die termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.
Verweerder heeft bij brief van 12 december 2019 de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Tevens heeft verweerder van de mogelijkheid gebruik gemaakt de beslistermijn met drie maanden te verlengen en medegedeeld dat de beslissing op de aanvraag binnen zes maanden verwacht kan worden. Als voor het nemen van de beslissing meer gegevens nodig zijn ontvangt eiseres daarover bericht.
Bij brief van 9 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres verzocht haar aanvraag, binnen vier weken, compleet te maken. Bij brief van 7 juli 2020 heeft eiseres de gevraagde documenten naar verweerder gestuurd.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 17 september 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 27 oktober 2020 gesteld dat hij inmiddels contact heeft gehad met de ambassade in Athene om een gehoor op te starten in de vorm van een video conference. Echter in verband met de Covid-19 uitbraak kan de ambassade geen gasten binnen het kantoor ontvangen zoals voorheen gebeurde. De benodigde apparatuur dient verplaatst te worden naar de ontvangstruimte en deze ruimte dient dan afgesloten te worden voor alle andere gasten. Wegens drukte met mvv-aanvragen kan de ambassade zich dat op dit moment niet veroorloven. Ook moet de nieuwe apparatuur in de nieuwe ruimte nog getest worden. De verwachting is dat de ambassade vanaf medio november 2020 de mogelijkheid kan bieden tot het houden van een video conference. Verweerder zal de rechtbank eind november 2020 berichten op welke termijn het gehoor kan plaatsvinden en binnen welke termijn verweerder alsdan op de aanvraag kan beslissen.
12. Nu verweerder heeft aangegeven dat eiseres gehoord zal worden in de vorm van een video conference en de ambassade in Athene vanaf medio november 2020 de mogelijkheid kan bieden tot het houden van een video conference ziet de rechtbank, rekening houdend met eventuele achterstanden, aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag dient te nemen.
13. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van
N. Joacim, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.