ECLI:NL:RBDHA:2020:12376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/1273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van een vermeende duurzame en exclusieve relatie

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1977 en van Vietnamese nationaliteit, op 17 februari 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 20 januari 2020 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar (gestelde) partner, [naam 4], te kunnen verblijven. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde mr. M.S. Yap, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door S. De Vita, aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat niet voldaan zou zijn aan het middelenvereiste en eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met haar referent. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs heeft geleverd van de aard van haar relatie, waaronder een vragenlijst en chatberichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, en dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs leveren voor de intensiteit en diepgang van de relatie.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen strijd is met de hoorplicht, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar uitgesproken op 4 november 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1273
V-nummers: [#], [#] en [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,mede namens haar minderjarige kinderen: [naam 2], geboren op [geboortedatum] 2003, en [naam 3], geboren op [geboortedatum] 2008,gemachtigde: mr. M.S. Yap,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,gemachtigde: S. De Vita.

Procesverloop

Eiseres heeft op 17 februari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 januari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 10 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 12 juni 2020 op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977 en bezit de Vietnamese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij [naam 4], haar (gestelde) partner (hierna: referent). Hiervoor heeft referent een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd in het kader van de procedure Toegang en verblijf met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’. Op 1 augustus 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (primair besluit).
2. Bij het bestreden besluit is het daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. Evenmin heeft eiseres aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referent.
3. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank leidt uit het verweerschrift af dat verweerder het standpunt omtrent het middelenvereiste niet langer handhaaft.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij en referent wel degelijk voldoende informatie hebben overgelegd om te komen tot de conclusie dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Bij de aanvraag, later aangevuld, is de vragenlijst voor verblijf bij partner overgelegd en uitleg gegeven over het ontstaan van de relatie. Ter aanvulling heeft eiseres nadere bewijsstukken overgelegd van de bezoeken van referent aan haar en nadere chatberichten via Facebook Messenger. De overgelegde informatie had volgens eiseres in ieder geval nog aanleiding kunnen geven om haar of referent te horen over de aard en inhoud van de relatie. In het verlengde stellen eiseres en referent dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM.
6. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent. Verweerder heeft bij de beoordeling terecht betrokken dat de verklaringen over het ontstaan van de relatie erg summier zijn. Eiseres en referent hebben nagelaten nader toe te lichten waarom zij contact hebben onderhouden nadat zij elkaar in februari 2017 weer hadden gezien na lange tijd, hoe hun relatie hechter is geworden sinds september 2017, en hoe zij over hun toekomst dachten. Ook heeft verweerder de omstandigheid kunnen meenemen dat is nagelaten om bewijsstukken over te leggen die betrekking hebben op het begin van de gestelde relatie en het gestelde contact dat vanaf 3 maart 2017 met elkaar zou zijn onderhouden via sociale media. Uit de Facebookberichten blijkt niet dat er dagelijks dan wel wekelijks contact is tussen eiseres en referent. Verder geeft de inhoud van de berichten onvoldoende blijk van die mate van intensiteit en diepgang welke verwacht mag worden bij een liefdesrelatie, rekening houdend met de duur van de gestelde relatie. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat eiseres, referent en haar gestelde familie elkaar kennen, maar ze zeggen niets over de aard en inhoud van de gestelde relatie. Ten aanzien van artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, nu niet is gebleken dat eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie onderhouden.
7. Van strijd met de hoorplicht is geen sprake. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake als ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich, gelet op hetgeen hier voorafgaand is overwogen, hier voordeed.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.