ECLI:NL:RBDHA:2020:12332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
09-842124-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en tbs voor autobranden met gevaar voor bewoners

Op 7 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man die verantwoordelijk werd gehouden voor het in brand steken van drie auto’s rond de jaarwisseling van 2019-2020. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van één jaar op, naast tbs met voorwaarden, vanwege de ernstige gevolgen van zijn daden. Bij de brandstichtingen zijn meerdere voertuigen en een flat ernstig beschadigd geraakt, wat leidde tot rook- en brandschade in verschillende appartementen. Bewoners moesten halsoverkop hun woningen verlaten, en sommigen werden door de brandweer gered. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. Twee medeverdachten werden vrijgesproken van medeplichtigheid, omdat niet was aangetoond dat zij wisten van de brandstichting van de derde auto. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en besloot tot een combinatie van straf en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842124-20
Datum uitspraak: 7 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] in Den Haag,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Justitieel Complex Zaanstad” in Westzaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 15 juni 2020, 7 september 2020 (
allen pro forma) en 23 november 2020 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Harg, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (onderdeel/gedeelte van) een - in/op een overdekte garage/parkeerplaatsen en/of onder een appartementencomplex geparkeerd staande - (personen)auto (merk: Fiat, kenteken: [kenteken] ), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die auto en/of zeven andere auto's en/of een of meer andere vervoermiddelen en/of een gedeelte van het plafond van die garage en/of een gedeelte van het bovenliggende appartementencomplex en/of andere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor de overige in/op die garage/parkeerplaats geparkeerd staande auto's en/of andere vervoermiddelen en/of dat appartementencomplex en/of andere goederen in die garage/parkeerplaats en/of dat appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (personen)auto (merk: BMW), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die (personen)auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid van die (personen)auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (personen)auto (merk: Opel, type: Agila), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die (personen)auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid van die (personen)auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 31 december 2019 en 1 januari 2020 zijn een Opel Agila, een BMW en een Fiat Punto in brand gestoken.
De Opel en de BMW stonden geparkeerd op de openbare weg aan [adres 1] in Den Haag. De Opel was aan de achterzijde beschadigd. Er zat roet op de auto en er was een deel weggesmolten. Er stond een half afgebrande kerstboom tegen de Opel. In die nacht was ook brand gesticht in de BMW. Er was een ruit vernield en brandbaar materiaal naar binnen gegooid. Beide auto’s waren onbruikbaar geworden.
De Fiat Punto bevond zich onder een flat aan [adres 1] . Door de brandstichting van de Fiat Punto zijn verschillende andere voertuigen in brand geraakt. Er is een rookkolom ontstaan, waardoor bewoners van de flat halsoverkop hun appartement moesten verlaten. Sommige bewoners konden door de rookontwikkeling niet zelf de woning verlaten, maar moesten door de brandweer daaruit worden gered. Door de brand is, naast de beschadigde voertuigen, de flat beschadigd geraakt, was er rook- en brandschade in enkele appartementen en zijn verschillende bewoners in een ziekenhuis behandeld aan hun luchtwegen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde tweede gedachtestreepje (levensgevaar voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 2 januari 2020, [adres 1] p. 6-7;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2020, [adres 1] p. 115-129;
  • een geschrift, zijnde een rapport genaamd: “Onderzoek TGO Alfa 20 Brandonderzoek [adres 1] te Den Haag” van september 2020, ongenummerd.
Nadere overweging
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde tweede gedachtestreepje, inhoudende dat sprake zou zijn geweest van levensgevaar voor de flatbewoners.
Uit bovengenoemd rapport volgt dat de kans op brandoverslag naar het appartementencomplex klein was. Uit de in dat rapport beschreven analyse volgt dat de warmtestraling op de gevel onvoldoende hoog was om materialen te doen ontsteken. Dit kwam met name door het grote balkon op de eerste woonlaag, waardoor de vlammen uit de carport ver zijn weggebleven van de gevel van het gebouw. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom onvoldoende gebleken dat er sprake is geweest van levensgevaar voor de zich in het appartementencomplex bevindende personen, ook al zullen de bewoners door het vuur en de rook en de noodzaak te vluchten omdat zij niet konden weten hoe ernstig de brand was, bijzonder bang zijn geweest en het hebben ervaren als vlucht voor hun leven.
Er was sprake van rookontwikkeling en dat bracht gevaren met zich mee. Ten eerste minder zicht waardoor vluchten moeilijker werd en ten tweede de hoge temperatuur die letsel (bij inhalatie) aan luchtwegen tot gevolg kan hebben. Daarnaast kan rook met zich meebrengen dat ogen en luchtwegen geïrriteerd raken, wat tot slecht zicht en tot stress kan leiden en daarmee tot struikelen en vallen tijdens het vluchten. De rechtbank komt daarom wel tot een bewezenverklaring van het derde gedachtestreepje, inhoudende dat gevaar was voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen.
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 1 januari 2020 inclusief bijlage, ZD BMW p. 1-2 en 5.
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 18 januari 2020, ZD Opel Agila p. 1-4;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2020, ZD Opel Agila, p. 25-28.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 01 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een onderdeel van een op een overdekte parkeerplaats en onder een appartementencomplex geparkeerd staande personenauto (merk: Fiat, kenteken: [kenteken] ), ten gevolge waarvan die auto en zeven andere auto's en andere vervoermiddelen en een gedeelte van het bovenliggende appartementencomplex en andere goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan
- gemeen gevaar voor de overige op die parkeerplaats geparkeerd staande auto's en andere vervoermiddelen en dat appartementencomplex en andere goederen
opdie parkeerplaats en dat appartementencomplex, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen te duchten was;
2.
hij op 01 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (merk: BMW), ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid van die personenauto bevindende goederen te duchten was;
3.
hij op 31 december 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (merk: Opel, type: Agila), ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid van die personenauto bevindende goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2,5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Zij heeft betoogd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het eerste ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was. Voorts heeft de officier van justitie gelast dat de ongemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte zal worden opgelegd, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Zij heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft omtrent de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. Hij heeft verzocht om een kortere gevangenisstraf op te leggen dan geëist door de officier van justitie, aangezien de verdachte waarschijnlijk een lange behandeling tegemoet gaat in het kader van de tbs met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie brandstichtingen. Hij heeft rond de jaarwisseling van 2019-2020 twee auto’s in de brand gestoken en een auto op 1 januari 2020 in de avond. De derde in brand gestoken auto, de Fiat Punto, stond op een parkeerplaats onder een flat aan [adres 1] . De brand is overgeslagen naar andere op de parkeerplaats staande auto’s en had een enorme rookontwikkeling tot gevolg. De bewoners van de flat werden door de brand overvallen en moesten hals over kop hun appartement verlaten. Sommige bewoners konden zelf vluchten, maar er waren ook bewoners die enkel door hulp van de brandweer uit hun appartement konden worden gehaald. Hoewel een jaarwisseling vaak een blije en feestelijke gebeurtenis is die staat voor hoop en een nieuw begin, is door het handelen van de verdachte de jaarwisseling een nare en dramatische gebeurtenis geworden voor veel bewoners van [adres 1] . Hoe ingrijpend dit voor hen moet zijn geweest, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgelezen. Daaruit kwam onder meer naar voren dat zij door de rookontwikkeling maar moeilijk een weg naar veiligheid konden vinden, en daardoor heel bang zijn geweest. Sommige slachtoffers zijn zelfs teruggegaan naar hun appartement, omdat zij niet weg konden komen. Anderen werden van buitenaf geholpen toen zij voor een dichtzittende branddeur stonden. Zij worden nog steeds geconfronteerd met de gevolgen van de brand, zowel in materiele als in psychische zin.
De rechtbank stelt voorop dat brandstichting behoort tot een van de ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In beginsel is een gevangenisstraf de enige passende straf voor dit soort ernstige feiten.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting spijt betuigd van zijn handelen. Hij heeft uitgelegd dat er voorafgaand aan de brandstichting van de Fiat onenigheid was met de eigenaar van deze auto. Deze omstandigheid is echter geen excuus om (nog) een auto in brand kan steken.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 augustus 2020, waarop enkel een veroordeling voor schuldheling uit 2014 staat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 19 augustus 2020, opgemaakt door J. van der Meer, psychiater. De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een persisterende depressieve stoornis. De autismespectrumstoornis is een chronische aandoening. Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de gedragingen beïnvloed. Door de autismespectrumstoornis ontstond bij de verdachte een grote boosheid naar aanleiding van de eerdere ruzie met de eigenaar van de Fiat over het afsteken van vuurwerk. Dit escaleerde toen de verdachte ontdekte dat een door die persoon gemaakt filmpje circuleerde van een eerdere brandstichting door de verdachte, waarna hij impulsief besloot tot de brandstichting in de Fiat. Volgens de psychiater zal de verdachte door zijn autismespectrumstoornis minder in staat zijn om zijn boosheid te reguleren. De psychiater acht het mogelijk dat bij de ten laste gelegde brandstichtingen van de Opel en de BMW groepsdruk een rol heeft gespeeld en dat de verdachte door zijn stoornis sociale contacten minder goed kan inschatten. Ook kan alcoholgebruik dit alles hebben versterkt.
De psychiater adviseert om het ten laste gelegde aan de verdachte verminderd toe te rekenen. Hij schat het risico op recidive hoog in. De psychiater adviseert gelet op de ernst van het ten laste gelegde en de hoge kans op recidive om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. De verdachte heeft er baat bij om eerst klinisch en daarna poliklinisch behandeld worden, aldus de psychiater.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 3 augustus 2020, opgemaakt door M.M.E.W. van Dijk, GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert ook dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Deze stoornis heeft invloed gehad bij de brandstichting van de Fiat (feit 1). De psycholoog komt tot deze conclusie, omdat de problematiek van de verdachte een belangrijke rol in de aanloop en het ontstaan heeft gespeeld van dat feit. De psycholoog adviseert dan ook dat feit verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Onduidelijk is of en in hoeverre de stoornis een rol heeft gespeeld bij de brandstichtingen van de BMW en Opel (feit 2 en feit 3). Het risico op recidive is door de psycholoog ingeschat als matig, maar zal mogelijk hoger worden als er niks aan de omstandigheden van de verdachte verandert. Er zijn op dit moment weinig beschermende factoren in het leven van de verdachte. De psycholoog adviseert om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Deze maatregel heeft de voorkeur ten opzichte van een voorwaardelijke veroordeling, aangezien de maatregel van tbs met voorwaarden beter het benodigde langdurige (behandel)traject waarborgt.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. Zij kan zich verenigen met de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze dan ook tot uitgangspunt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, ervan uitgegaan moet worden dat er bij de verdachte ernstige persoonlijkheidsstoornissen bestaan. De rechtbank stelt vast dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een persisterende depressieve stoornis. De rechtbank acht, net zoals bovengenoemde deskundigen, de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor feit 1. Dit betekent dat de verdachte wel strafbaar is voor de door hem gepleegde feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van 2 november 2020, opgemaakt door P.M. Brugman en G. Brug. De conclusie van het rapport is een advies tot het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden, welke voorwaarden nader in het rapport staan omschreven. De verdachte heeft ter zitting verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde voorwaarden.
Maatregel
Gelet op de rapporten en adviezen die in deze zaak over de verdachte zijn opgesteld, waarin de deskundigen adviseren aan de verdachte een langdurige behandeling op te leggen, zal de rechtbank naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden opleggen. Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel. De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 november 2020 verklaard dat hij zich aan alle te stellen voorwaarden zal houden. Bij het formuleren van de voorwaarden zal de rechtbank zich aansluiten bij het door de reclassering opgestelde rapport.
Nu de maatregel wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting, is niet uitgesloten dat de maatregel, mocht die toch worden omgezet naar dwangverpleging, langer dan vier jaren duurt (artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de ernst van de feiten en de daaruit voortvloeiende noodzaak van behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie, alsmede het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit de rapportages, zal de rechtbank op grond van artikel 38, zesde en zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Straf
Over de duur van de op te leggen gevangenisstraf overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in strafverminderende zin zijn jonge leeftijd, zijn proceshouding en het zelfinzicht van de verdachte omtrent zijn ziektebeeld mee. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die door de verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. Dit is korter dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank nog meer nadruk wil leggen op het belang voor de verdachte en de maatschappij dat hij op korte termijn kan beginnen aan zijn behandeling die zal starten met een langdurige klinische opname.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering ter hoogte van:
[slachtoffer 1] : € 7.375,87,-, bestaande uit € 5.375,87 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 1] : € 7.478,-, bestaande uit € 5.478,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] : € 150,-, bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 2] : € 12.569,17, bestaande uit € 9.569,17 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 3] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 4] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 5] (2010): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 6] (2012): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 7] (2018): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 8] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 9] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 10] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 11] : € 2.390,- bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 12] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 13] : € 3.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 14] : € 6.093,32, bestaande uit € 2.593,32 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 15] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 16] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 17] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 18] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 19] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 20] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 21] , gemachtigde [benadeelde 21] : € 306.103,26 bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 22] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 23] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 24] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
Alle personen hebben verzocht om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Mr. Y.G.H. van der Hut heeft de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde 1] bijgestaan.
Mr. E.C.H. van Loosbroek heeft de benadeelde partijen de familie [benadeelde 8] bijgestaan.
Mr. I.L. Madu heeft de benadeelde partijen de familie [benadeelde 3] en de kinderen [benadeelde 5] , de familie [benadeelde 15] en de familie [benadeelde 22] en de kinderen [benadeelde 23] bijgestaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de bijstand van de raadslieden van de benadeelde partijen, slechts een standpunt ingenomen over de vorderingen van benadeelde partijen die geen juridische bijstand hadden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- [slachtoffer 2] :
o materiële schade: er geen sprake is van onderbouwing, dus dit gedeelte van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
o immateriële schade: alhoewel er geen bedrag is ingevuld, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om, gelet op de evident heftige situatie, zelf een bedrag vast te stellen en toe te wijzen.
- [benadeelde 2] :
o materiële schade: er geen sprake is van onderbouwing, dus dit gedeelte van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
o immateriële schade: alhoewel de verzochte schade beperkt onderbouwd is, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om, gelet op de evident heftige situatie, zelf een bedrag vast te stellen en toe te wijzen.
- [benadeelde 11] :
o materiële schade: de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
o immateriële schade: alhoewel er geen bedrag is ingevuld en beperkt onderbouwd is, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om, gelet op de evident heftige situatie, zelf een bedrag vast te stellen en toe te wijzen.
- [benadeelde 13] :
o materiële schade: dit voldoende onderbouwd is en dus kan worden toegewezen.
o immateriële schade: de verzochte schade gematigd kan worden toegewezen, aangezien de in het verzoek aangehaalde zaak niet een vergelijkbare zaak is.
- [benadeelde 12] :
o immateriële schade: de verzochte schade gematigd kan worden toegewezen, aangezien de in het verzoek aangehaalde zaak niet een vergelijkbare zaak is.
- [benadeelde 14] :
o materiële schade: de vordering kan worden toegewezen voor de lening van de gemeente (€ 1.717,32) en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
o immateriële schade: de verzochte schade gematigd kan worden toegewezen, aangezien de in het verzoek aangehaalde zaak niet een vergelijkbare zaak is.
De officier van justitie acht de gevorderde wettelijke rente telkens toewijsbaar en vordert dat aan de verdachte in alle gevallen de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte weinig geld heeft.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van woningstichting Haag Wonen onvoldoende onderbouwd is.
7.4
Het standpunt van de benadeelde partijen
De raadslieden hebben gepersisteerd bij de ingediende vorderingen.
7.5
Het oordeel van de rechtbank
Overweging over het verzoek van de raadsman
De omstandigheid dat de verdachte weinig geld heeft, kan niet meewegen in het oordeel van de rechtbank over het (eventuele) toewijzen van schadevergoeding. Als er schade is, moet deze schade immers vergoed worden door de verdachte als sprake is van een bewezenverklaard feit. Bovendien kan niet uitgesloten worden dat de verdachte in de toekomst wel over voldoende middelen zal kunnen beschikken. De rechtbank gaat dus aan dit verzoek voorbij.
Algemene overweging over de immateriële schade:
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vaststaat dat deze brand voor alle betrokkenen een heftige gebeurtenis is geweest. De rechtbank zal de geleden immateriële schade voor alle benadeelde partijen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. Voor zover de benadeelde partij om een hogere vergoeding had verzocht zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank zal nu per vordering waarbij materiële schade is gevorderd, bespreken welk bedrag toewijsbaar is.
Vordering [slachtoffer 1]
De post eigen risico zorgverzekering (€289,37) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen. De post vervangende huurauto is tot een bedrag van € 514,92, namelijk met een factuur, voldoende onderbouwd en zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen. Het meerdere van deze schadepost zal worden afgewezen.
De post zonnebril (€ 320,-) is niet onderbouwd. De posten beveiligingscamera’s (€ 810,-) en verhuiskosten (€ 3.202,50) zijn naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde onder 1. De benadeelde partij zal voor deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Er zal een totaalbedrag aan materiële schade van € 804,29 worden toegewezen.
Vordering [benadeelde 1]
Dat deze benadeelde partij rechtstreekse schade heeft door het onder 1 bewezenverklaarde feit staat vast. Alhoewel er weinig onderbouwing is voor de waarde van de auto (de Fiat Punto) en de andere posten, begroot de rechtbank de omvang van de schade naar billijkheid op € 3.000,- en bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 2]
De post niet door verzekeraar vergoede schade (€ 150,-) voor de Opel Agila (feit 3) is weliswaar niet onderbouwd, maar de rechtbank begroot de omvang van de schade naar billijkheid op € 150,-. Vaststaat immers dat deze benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Vordering [benadeelde 2]
Dat deze benadeelde partij rechtstreekse schade heeft door het onder 1 bewezenverklaarde feit staat vast. Op basis van de aangeleverde informatie schat de rechtbank de omvang van de schade naar billijkheid op € 3.000,- en bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [benadeelde 11]
De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Vordering [benadeelde 13]
De post eigen risico zorgverzekering (€ 385,-) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Vordering [benadeelde 14]
De post lening gemeente bijzondere bijstand (€ 1.718,32) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
De post diverse matrassen, bedden, dekbedden, bedbanken en hoofdkussens (€ 875,-) is onvoldoende onderbouwd, omdat onvoldoende inzicht is gegeven waarom de lening bijzondere bijstand daarvoor niet afdoende was. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering [benadeelde 21]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de schadepost ‘eigen risico’ onvoldoende is onderbouwd.
Vordering [benadeelde 22]
De post schoonmaakkosten eigen woning (€ 500,-) is onvoldoende onderbouwd. De posten extra energiekosten woning schoonfamilie jan/feb 2020 (€ 131,-) en verhuiskosten
(€ 5.000,-) zijn geen rechtstreekse schade van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank zal (gedeeltelijk) toewijzen de vorderingen van:
[slachtoffer 1] : € 2.304,92, bestaande uit € 804,29 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 1] : € 4.500,-, bestaande uit € 3.000,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] : € 1.650,-, bestaande uit € 150,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] : € 4.500,-, bestaande uit € 3.000,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 3] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 4] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 5] (2010): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 6] (2012): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 7] (2018): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 8] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 9] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 10] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 11] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 12] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 13] : € 1.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 14] : € 3.218,32, bestaande uit € 1.1718,32 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 15] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 16] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 17] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 18] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 19] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 20] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 22] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 23] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 24] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank wijst het (eventuele) meer gevorderde af of verklaart het niet-ontvankelijk wegens eerder genoemde redenen. De benadeelde partijen die gedeeltelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard, kunnen dat deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (deels) worden toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2020.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de door hem gepleegde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ter hoogte van de voornoemde toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarvoor vanaf 1 januari 2020, tot aan de dag waarop deze vorderingen zijn voldaan.
Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag per € 50,- met een maximum van 365 dagen voor alle vorderingen tezamen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
De vordering van [benadeelde 21] wordt niet-ontvankelijk verklaard, vanwege onvoldoende onderbouwing. Zij kan deze vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu deze vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte in verband met de vordering heeft gemaakt en nog zal maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2 en 3 telkens:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van feit 1:
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte onder de volgende voorwaarden:
De veroordeelde:
1. maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de veroordeelde:
o zich meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. neemt actief deel aan een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering of behandelinstelling bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
6. laat zich opnemen in een behandelinstelling of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door IFZ /NIFP of de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
7. laat zich behandelen door een behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener voor ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
8. verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
9. werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
10. werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
11. heeft of zoekt op geen enkele wijze direct of indirect contact met de aangevers/ buurtbewoners in de omgeving van de [adres 2] / [adres 1] te Den Haag, die schade hebben opgelopen als gevolg van de brand en hiervan aangifte hebben gedaan zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. De aangevers/buurtbewoners betreffen de volgende personen (en hun inwonende gezinsleden voor zover ze niet genoemd zijn):
- [slachtoffer 1] ;
- [slachtoffer 2] ;
- [aangever 2] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ,
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
- [buurtbewoner] ;
12. bevindt zich niet in de directe omgeving van de [adres 1] / [adres 1] te Den Haag, of rond het appartementencomplex zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de volgende benadeelde partijen tot het hierna te noemen bedrag toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[slachtoffer 1] : € 2.304,92, bestaande uit € 804,29 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 1] : € 4.500,-, bestaande uit € 3.000,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] : € 1.650,-, bestaande uit € 150,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] : € 4.500,-, bestaande uit € 3.000,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 3] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 4] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 5] (2010): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 6] (2012): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 7] (2018): € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 8] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 9] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 10] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 11] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 12] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 13] : € 1.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 14] : € 3.218,32, bestaande uit € 1.1718,32 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 15] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 16] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 17] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 18] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 19] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 20] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 22] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 23] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 24] : € 1.500,- bestaande uit immateriële schade.
wijst de vorderingen voor het (eventuele) overige gedeelte af of verklaart ze niet-ontvankelijk om de redenen zoals vermeld hierboven;
vermeerdert de voornoemde bedragen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2020, tot aan de dag waarop de vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van de voornoemde bedragen;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast van één dag per € 50,- met een maximum van 365 dagen voor alle vorderingen tezamen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de respectievelijke benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 21] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. E.A. Poppe-Gielesen, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van