ECLI:NL:RBDHA:2020:12324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
09-842186-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met meerdere benadeelde partijen

Op 1 januari 2020 vond er een brand plaats bij een flat aan de Laan van Wateringse Veld in Den Haag, waarbij een Fiat Punto in brand werd gestoken. De rechtbank Den Haag heeft de verdachte vrijgesproken van medeplichtigheid aan deze brandstichting. De verdachte had geen opzet om behulpzaam te zijn bij de brandstichting. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte de deur van de garage had geopend voor medeverdachte [medeverdachte 1], maar niet wist dat deze van plan was de auto in brand te steken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het misdrijf. De officier van justitie had vrijspraak geëist, en de verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak vond plaats op 7 december 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842186-20
Datum uitspraak: 7 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 15 juni 2020, 7 september 2020 (
allen pro forma) en 23 november 2020 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Harg, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 01 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (onderdeel/gedeelte van) een - in/op een overdekte garage/parkeerplaatsen en/of onder een appartementencomplex geparkeerd staande - (personen)auto (merk: Fiat, kenteken: [kenteken] ), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die auto en/of zeven andere auto's en/of een of meer andere vervoermiddelen en/of een gedeelte van het plafond van die garage en/of een gedeelte van het bovenliggende appartementencomplex en/of andere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor de overige in/op die garage/parkeerplaats geparkeerd staande auto's en/of andere vervoermiddelen en/of dat appartementencomplex en/of andere goederen in die garage/parkeerplaats en/of dat appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat appartementencomplex bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
bij en/of tot het plegen van welk vorenomschreven misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 01 januari 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door met zijn mededader(s), althans alleen, die [medeverdachte 1] de toegang tot dat appartementencomplex en/of die garage/parkeerplaats te verschaffen;

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Op 1 januari 2020 is een Fiat Punto in brand gestoken. Deze Fiat Punto bevond zich onder een flat aan [adres 2] in Den Haag. Door de brandstichting van de Fiat Punto zijn verschillende andere voertuigen in brand geraakt. Er is een rookkolom ontstaan, waardoor bewoners van de flat halsoverkop hun appartement moesten verlaten. Sommige bewoners konden door de rookontwikkeling niet zelf de woning verlaten, maar moesten door de brandweer daaruit worden gered. Door de brand is, naast de voertuigen, de flat beschadigd geraakt, was er brand- en rookschade in enkele appartementen en zijn verschillende bewoners in een ziekenhuis behandeld aan hun luchtwegen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de brand heeft gesticht. Om bij de Fiat Punto te komen diende hij in de afgesloten parkeerplaats onder de flat te komen. De verdachte woont in de flat waar de garage bij hoort. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de verdachte gebeld en hem gevraagd naar buiten te komen. De verdachte heeft [medeverdachte 1] vervolgens toegang tot de parkeerplaats c.q. garage verschaft.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend kan bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de brandstichting van de Fiat Punto.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is nodig dat bewezen kan worden dat de verdachte opzet had op het misdrijf zelf én op zijn behulpzaamheid daarbij. De verdachte heeft bekend dat hij de deur van de garage heeft geopend voor [medeverdachte 1] . De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte ten tijde van openen van de deur wist dat [medeverdachte 1] het opzet had om de Fiat Punto in de brand te steken.
De verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 2] is gebeld om naar buiten te komen. Hij trof hem buiten, samen met [medeverdachte 1] . Zij vroegen hem de deur van de garage open te maken. De verdachte dacht dat beide medeverdachten in de garage wilden chillen. Hij verklaarde dat hij niet wist wat er ging gebeuren en dat hij naar huis is gegaan nadat hij de deur had geopend.
De rechtbank is van oordeel dat enkel het bovenstaande onvoldoende is om (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het misdrijf, de brandstichting van de Fiat Punto, te bewijzen. Het dossier bevat geen informatie waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist of kon weten dat [medeverdachte 1] , nadat de verdachte de deur van de garage voor hem geopend had, de Fiat Punto in brand zou steken. Hoewel [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard rekening gehouden te hebben met de mogelijkheid dat [medeverdachte 1] brand zou stichten (‘iets met een vuurtje’) kan niet eenduidig afgeleid worden of de verdachte ten tijde van het openen van de deur dit wist. Immers onduidelijk is wanneer [medeverdachte 1] “Ik ga zijn auto pakken.” zou hebben gezegd en of de verdachte daarbij aanwezig was. Er kan daarom niet bewezen worden dat de verdachte ten tijde van het openen van de deur opzet had op het behulpzaam zijn bij de brandstichting van de Fiat Punto.
De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

4.1
De vorderingen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering ter hoogte van:
[benadeelde 1] : € 7.375,87,-, bestaande uit € 5.375,87 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] : € 7.478,-, bestaande uit € 5.478,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 3] : € 150,-, bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 4] : € 12.569,17, bestaande uit € 9.569,17 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 5] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 6] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 7] (2010): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 8] (2012): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 9] (2018): € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 10] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 11] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 12] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 13] : € 2.390,- bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 14] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 15] : € 3.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 16] : € 6.093,32, bestaande uit € 2.593,32 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde 17] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 18] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 19] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 20] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 21] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 22] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 23] , gemachtigde [benadeelde 23] : € 306.103,26 bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 24] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 25] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
[benadeelde 26] : € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
Alle personen hebben verzocht om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partijen:
[benadeelde 1] ;
[benadeelde 2] ;
[benadeelde 3] ;
[benadeelde 4] ;
[benadeelde 5] ;
[benadeelde 6] ;
[benadeelde 7] (2010);
[benadeelde 8] (2012);
[benadeelde 9] (2018);
[benadeelde 10] ;
[benadeelde 11] ;
[benadeelde 12] ;
[benadeelde 13] ;
[benadeelde 14] ;
[benadeelde 15] ;
[benadeelde 16] ;
[benadeelde 17] ;
[benadeelde 18] ;
[benadeelde 19] ;
[benadeelde 20] ;
[benadeelde 21] ;
[benadeelde 22] ;
[benadeelde 23] ;
[benadeelde 24] ;
[benadeelde 25] ;
[benadeelde 26] ;
niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt bovenstaande benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. E.A. Poppe-Gielesen, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2020.