Uitspraak
Rechtbank DEN Haag
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Het verzoeker betreft een omgevingsvergunning die op 25 september 2020 is verleend voor het aanleggen van een in- en uitrit op een specifieke locatie. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest dat de werkzaamheden schade zullen toebrengen aan een waardevolle bomenrij en de dijk waarop de weg is aangelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De rechter overweegt dat de verleende omgevingsvergunning geen betrekking heeft op het aanbrengen van een dam met duiker, waarvoor al eerder een vergunning was verleend. Bovendien zijn de werkzaamheden aan de in- en uitrit, zoals het aanbrengen van een zandlaag en klinkerverharding, niet onomkeerbaar. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, aangezien de relevante werkzaamheden al zijn uitgevoerd en er geen blijvende schade is aangetoond.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.