3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Op woensdag 31 januari 2018, omstreeks 23:23 uur, werden surveillanten door het operationeel centrum van politie eenheid Den Haag gestuurd naar de [straatnaam] in Den Haag waar een ruzie in een woning zou plaatsvinden. Ter plaatse kregen de surveillanten via de meldster door dat de ruzie zou plaatsvinden in de woning aan de [adres 2] .Bij het betreden van de woning zagen verbalisanten dat de hal vol met rook stond en roken zij direct een sterke gaslucht, gecombineerd met een brandlucht. De ter plaatse gearriveerde brandweer constateerde een zodanig hoge concentratie gas in de woning dat het te gevaarlijk was om de woning te betreden. Hierop heeft de brandweer meerdere ruiten van de woning verbroken teneinde de veiligheid te kunnen waarborgen en de woning te kunnen luchten. Nadat het sein veilig was gegeven, hebben verbalisanten de woning betreden.
In de keuken troffen de verbalisanten, naar wat later bleek, de verdachte aan. Hij lag op de grond en zat onder het bloed en het was niet duidelijk of hij nog in leven was. Er lag een bebloed mes op de grond en de verbalisanten zagen een diepe wond in zijn nek en bloed over zijn gehele lichaam. De verbalisanten zagen dat er overal bloed in de keuken lag en dat er een gedeelte van het gasstel ontbrak. Ze zagen dat er een tang op het gasfornuis lag en dat er een gaspit ontbrak, wat deed vermoeden dat dit de pit betrof waardoor het gas in de woning was gekomen.
Vervolgens merkten de surveillanten dat de klink van de deur naar de woonkamer niet naar beneden ging. Nadat de verbalisanten de deur hadden ingetrapt, zagen ze een vrouw met een hoofdwond en met bloed op haar gezicht en haar hoofd. Ze zagen dat er diverse bloedsporen in de woonkamer op de grond en op de bank zaten. [naam verbalisant] heeft vervolgens met de vrouw, die later bleek te zijn: [slachtoffer] , de echtgenote van de verdachte (hierna: [slachtoffer] ), in de woonkamer gesproken. Desgevraagd verklaarde zij dat ze heel erg bang was en dat zij geslagen was met een stuk hout op haar hoofd.
[slachtoffer] is naar het ziekenhuis gebracht en daar op 1 februari 2018 onderzocht. De artsen hebben wonden op de behaarde hoofdhuid geconstateerd en kneuzingen aan hand en enkel.
De verdachte is ook naar het ziekenhuis gebracht. [naam verbalisant 2] hoorde van een arts dat de keel van de verdachte doorgesneden was, met een diepte van ongeveer 1 centimeter. Hij werd kunstmatig in slaap gehouden in verband met medicatie die hij had ingenomen en de gassporen die zich in zijn lichaam zouden bevinden.
De politie heeft een dag later een doorzoeking in de woning gedaan waarvan onderstaande bevindingen zijn weergegeven:
- dat zij in de woonkamer naast de bank een bebloede hakbijl hadden aangetroffen in een krat met breispullen, waarbij de hakbijl voor het zicht was verstopt;
- dat in de keuken drie gaspitten volledig en één gaspit van het fornuis gedeeltelijk openstonden;
- dat de gehele gasslang was losgekoppeld en dat hiervoor vermoedelijk diverse gereedschappen waren gebruikt;
- dat er gebruik is gemaakt van een aansteker;
- dat er een houten afdruiprek op het aanrecht in de keuken stond en dat hiervan één houten spijl was verwijderd;
- dat deze houten spijl met vuur aangestoken was geweest, waardoor deze als een soort vuurbron kon fungeren;
- dat er een beginnende brand was ontstaan ter hoogte van de gasslang, waardoor de onderkant van het keukenkastje recht erboven al zwart geblakerd was en dat de directe omgeving van de gasslang zwart geblakerd was;
- dat het een groot geluk is geweest, dat er geen ontploffing is ontstaan.
Een verbalisant heeft onderzoek gedaan naar de ligging van de woning van de verdachte en [slachtoffer] , waaruit is gebleken dat de woning gelegen is tussen andere woningen en ter illustratie foto’s bijgevoegd.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij en de verdachte op 31 januari 2018 rond 23:00 uur samen in de woonkamer zaten en dat de verdachte voorstelde om seks te hebben. Zij moesten allebei hun kleren uittrekken van de verdachte. Toen gebeurde volgens [slachtoffer] plotseling het incident; ze zaten en de verdachte begon haar ineens met een hamer te slaan, haar te lijf te gaan. Ze heeft verklaard te vermoeden dat de verdachte de hamer van tevoren al klaar had gelegd omdat hij deze achter de bank vandaan haalde. De hamer lag altijd in de kast achter de voordeur. [slachtoffer] verklaarde verder dat de verdachte haar ook bij haar keel heeft gepakt en dat op een gegeven moment heel het bankstel onder het bloed zat. Zij verklaarde dat zij zich op een gegeven moment wist te bevrijden. [slachtoffer] vertelde dat ze drie wonden op haar hoofd had, maar dat de verdachte haar vaker heeft geslagen.
De verdachte ging uiteindelijk naar boven en toen heeft [slachtoffer] de deur van de woonkamer op slot gedaan. Zij is constant in de woonkamer geweest. Ondertussen had [slachtoffer] haar tablet gepakt en daarmee haar dochters en haar buren gebeld door middel van een videogesprek en om hulp gevraagd.
De buurvrouw van de verdachte en [slachtoffer] , mevrouw [naam buurvrouw] , heeft bij de politie verklaard dat zij om 23:40 uur gebeld werd door haar buurvrouw [slachtoffer] . Toen zij opnam zag zij het hoofd van de buurvrouw [slachtoffer] en zag zij dat het hele gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat. Zij zag dat zij gebaren maakte naar haar dat zij niet kon praten. Buurvrouw [slachtoffer] verbrak hierop het videogesprek en typte naar [naam buurvrouw] via whatsapp, ‘help help, hij gaat mij dood maken, mijn hoofd bloed, help mij’. Dit was in de Turkse taal.
De dochter van de verdachte en [slachtoffer] , mevrouw [naam dochter] , heeft verklaard dat zij op 31 januari 2018, omstreeks 23:23 uur werd gebeld door haar moeder. Zij zag duidelijk het hoofd van haar moeder. Ze verklaarde dat ze zag dat er over haar hoofd rode strepen liepen en op dat moment niet goed wist wat dat was door de slechte beeldkwaliteit. Ze hoorde dat haar moeder zei: 'Politie!' Verder kon zij niet verstaan wat er werd gezegd. Wel realiseerde zij zich ineens dat de rode strepen, die vanaf haar voorhoofd naar beneden liepen, leken op bloed. Daarnaast zag zij in beeld de borst van haar moeder en dat deze half ontbloot was. Dit vond zij heel apart, omdat zij haar moeder nooit zo zag. In dit gesprek hoorde zij weer dat haar moeder zei: "Politie".
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich alleen kan herinneren dat hij woensdagavond met zijn vrouw heeft ‘gebekvecht’ en dat hij vervolgens zijn ogen pas weer in het ziekenhuis heeft opengedaan. Het was een ‘woordelijke ruzie’.
Beoordeling poging doodslag
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zijn vrouw, [slachtoffer] , opzettelijk heeft geprobeerd van het leven te beroven. De rechtbank zal eerst ingaan op de verweren van de verdediging ten aanzien van het bewijs, daarna op het (voorwaardelijk) opzet en tot slot of het ten laste gelegde feit wel of niet bewezen kan worden.
Ontbreken wettelijk bewijs
De raadsvrouw heeft in zijn algemeenheid het standpunt ingenomen dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen voor een poging doodslag.
Zij heeft allereerst gesteld dat het onduidelijk is of en, zo ja, wat voor letsel [slachtoffer] heeft opgelopen die avond en dat er zodoende geen oorzakelijk verband is tussen eventueel letsel en handelen van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling feitelijk onjuist is. De medische verklaring in het dossier vermeldt 1 februari 2018 als de datum waarop [slachtoffer] door een arts is gezien en deze arts heeft onder meer hoofdletsel bij haar waargenomen. Dat deze arts de verklaring pas later heeft ondertekend, doet daar niet aan af. Daarnaast hebben de verbalisanten bij aankomst in de woning het letsel van [slachtoffer] gezien en dat op ambtseed opgenomen in hun proces-verbaal. Ook de buurvrouw [naam buurvrouw] en dochter [naam dochter] hebben die avond het letsel, inclusief bloedsporen op het hoofd van [slachtoffer] , gezien via de videoverbinding.
[slachtoffer] heeft consistent en vanaf het eerste moment verklaard dat zij door de verdachte is geslagen met een stuk hout op haar hoofd. Zij verklaart over een ‘hamer’ die normaal gesproken in een kast bij de deur ligt. Zij heeft ook een tekening gemaakt van het voorwerp waar zij mee geslagen is, wat overeenkomt met het de door de politie aangetroffen bebloede hakbijl. De rechtbank zal in het vervolg van haar beoordeling, om verwarring te voorkomen, uitgaan van een ‘hard voorwerp’ waarmee [slachtoffer] geslagen is.
De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Vervolgens heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op een bepaald moment zelf met de hamer boven haar hoofd heeft gezwaaid tijdens de ruzie met de verdachte en dat niet uit te sluiten is dat zij zichzelf op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat hier geen enkel aanknopingspunt voor is te vinden en dat het hoogst onaannemelijk is, gelet op de betrouwbare verklaring van [slachtoffer] , maar ook gezien het WhatsApp- gesprek dat zij heeft gevoerd met de buurvrouw waarin zij heeft gezegd dat de verdachte op haar hoofd heeft geslagen.
De rechtbank gaat er kortom vanuit dat de verdachte [slachtoffer] meerdere malen met een hard voorwerp op haar hoofd heeft geslagen en dat [slachtoffer] daardoor letsel heeft opgelopen.
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat indien de rechtbank wel bewezen acht dat de verdachte zijn vrouw op het hoofd heeft geslagen, dat hij daartoe geen opzet heeft gehad, omdat ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. De enige verklaring voor het gedrag van de verdachte komt voort uit bijwerkingen van medicatie die hij verkeerd heeft ingenomen in combinatie met een ziekelijke stoornis waar hij jarenlang aan leed, en mogelijk heeft dit geleid tot een acute psychose.
De verdediging heeft de rapporten aangehaald van prof. dr. R.J. Verkes, psychiater-klinisch farmacoloog (hierna: Verkes), d.d. 7 juli 2019 en 9 oktober 2019. Verkes concludeert dat er aanwijzingen zijn dat het gebruik van de medicijnen mede een rol gespeeld kunnen hebben bij het ontstaan van het agressieve en suïcidale gedrag van de verdachte en ook de amnesie van de verdachte. Daarnaast concludeert hij dat het uit het dossier blijkt dat het zeer goed mogelijk is dat de verdachte een hogere dosering van zijn medicatie heeft ingenomen voorafgaande aan het ten laste gelegde. De kans op bijwerkingen wordt volgens Verkes aanzienlijk hoger als de medicatie onregelmatig ingenomen wordt.
Gelet op deze standpunten van Verkes en de persoon van de verdachte en de feiten en omstandigheden in het dossier, kan volgens de verdediging geen andere goede verklaring worden gegeven voor de onverwachte en acute gedragingen van de verdachte die avond.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zoals de verdediging heeft aangevoerd is er bij de verdachte na opname in het ziekenhuis geen toxicologisch onderzoek verricht. Het is dus niet duidelijk wat de verdachte die avond of in de dagen daarvoor aan medicatie had ingenomen. Weliswaar heeft [slachtoffer] verklaard dat zij hem ten tijde van het ten laste gelegde een handje medicijnen heeft zien nemen, maar niet duidelijk is welke medicijnen dit waren. De verdachte en [slachtoffer] hebben beiden verklaard dat de verdachte verschillende medicatie naar eigen goeddunken innam, maar ook de verdachte weet niet meer wat en hoeveel hij heeft ingenomen (in de dagen) voorafgaand aan het ten laste gelegde. De rechtbank kan daarom simpelweg niet vaststellen wat de verdachte heeft geslikt. Omdat niet vast te stellen is welke medicatie de verdachte heeft ingenomen en hoeveel, kan ook niet vastgesteld worden of de verdachte die avond bijwerkingen heeft gehad van de medicatie en welke bijwerkingen dat waren.
De conclusies die Verkes trekt maken dat niet anders. De rechtbank merkt verder op dat de conclusies van Verkes gedegen onderbouwd in twijfel worden getrokken in het rapport van toxicoloog L.C.P. Borra MSc, d.d. 4 augustus 2020. Gelet hierop schuift de rechtbank de rapporten van Verkes dan ook terzijde. Tot slot en volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat anders dan de verdediging heeft aangevoerd, uit de Pro-Justitia rapporten (welke verder zullen worden besproken onder 5. en 6.) naar voren komt dat de deskundigen die de verdachte hebben onderzocht (een psychiater, psycholoog en neuroloog) verdeeld zijn over de invloed die de medicatie die de verdachte slikte wel of niet kan hebben gehad en hier slechts heel voorzichtig uitspraken over doen, maar dat zij zeker geen eenduidige conclusie hebben getrokken dat het zeer aannemelijk is dat de medicatie invloed heeft gehad.
Uit het dossier en uit wat de verdachte heeft verklaard ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat er wel veel speelde bij de verdachte. Hij had veel gezondheidsproblemen, gebruikte verschillende soorten medicatie, had een zwager die ernstig ziek was en dat alles leverde hem veel spanning op. Het is niet uit te sluiten dat daarin een oorzaak is gelegen dat verdachte zijn vrouw heeft geslagen en mogelijk daarna uit schaamte zichzelf van het leven wilde beroven. Dat de verdachte dit nu niet meer weet, kan zoals de psychiater suggereert mogelijk komen omdat er sprake is van dissociatieve amnesie, inhoudende dat de verdachte, omdat hij zich heel erg schaamt voor wat hij heeft gedaan, alles is vergeten, maar het kan ook komen door de bewusteloosheid of het kunstmatige coma waarin hij is gebracht tijdens zijn opname in het ziekenhuis. Wat de verdachte er precies toe heeft gebracht en wat heeft gemaakt dat hij geen weet meer heeft van de gebeurtenissen is niet meer te achterhalen en dus ook niet meer vast te stellen. De rechtbank kan door het ontbreken van andere aanknopingspunten in het dossier of de verklaringen van de verdachte waaruit niet blijkt dat elk inzicht in zijn handelen ontbrak, niet tot de conclusie komen dat het opzet bij de verdachte ontbrak. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De verdediging heeft meer subsidiair aangevoerd – zo begrijpt de rechtbank – dat de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet had omdat hij niet had kunnen verwachten dat hij zo agressief zou worden door de medicijnen en dus geen bewust risico heeft genomen op de dood van zijn vrouw. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij nu zij reeds heeft geconcludeerd dat er niet kan worden vastgesteld dat de medicatie van de verdachte van invloed is geweest op zijn handelen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van voorwaardelijk opzet inhoudt dat een verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het opzet op de dood in dit geval besloten in de gedraging van de verdachte, omdat hij zijn vrouw met een hard voorwerp meerdere malen op een vitaal lichaamsdeel (het hoofd) heeft geslagen en het een feit van algemene bekendheid is dat iemand daaraan kan komen te overlijden.
De verdachte heeft met zijn gedraging zodoende de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vrouw zou komen te overlijden.
Concluderend is voor de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte zijn vrouw [slachtoffer] op 31 januari 2018 opzettelijk meerdere malen met een hard voorwerp op haar hoofd heeft geslagen, waardoor zij letsel heeft opgelopen aan haar hoofd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Beoordeling poging brandstichting
Het tweede ten laste gelegde feit betreft een poging tot brandstichting. De rechtbank zal wederom eerst ingaan op de verweren van de verdediging en daarna de vraag beantwoorden of zij een poging brandstichting door de verdachte wettig en overtuigend bewezen acht.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om brand te stichten. Het is volgens de raadsvrouw niet duidelijk wie die avond de gaspitten heeft opengedraaid en de gasleiding heeft losgetrokken. Van zowel de verdachte als [slachtoffer] is DNA materiaal aangetroffen op de gasleiding, de verdachte lag buiten bewustzijn in de keuken en dat maakt dat het onduidelijk is wat er in de tijd voordat de politie arriveerde gebeurd is en wie, wanneer iets zou hebben gedaan.
De rechtbank overweegt dat de verdachte en [slachtoffer] samen aanwezig waren in de woning op 31 januari 2018. Geen van beiden heeft daarover anders verklaard. Vastgesteld kan dus worden dat er geen derde persoon in de woning was die avond.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij, nadat zij door de verdachte werd geslagen, zichzelf heeft opgesloten in de woonkamer en daar is gebleven totdat de politie arriveerde. Via haar tablet heeft zij om hulp gebeld en geappt. Tijdens die gesprekken vroeg zij om de politie te sturen. Deze verklaring komt overeen met de bevindingen van de politie, die bij aankomst eerst de voordeur moesten forceren en later de deur van de woonkamer, waar zij [slachtoffer] aantroffen die zichzelf daar had verstopt. Onder andere buurvrouw [naam buurvrouw] en dochter [naam dochter] hebben bevestigd dat [slachtoffer] hen meerdere malen heeft gevideobeld en geappt en om hulp van de politie heeft gevraagd. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook zeer onaannemelijk dat [slachtoffer] degene is die heeft geprobeerd om brand te stichten.
Daarentegen vertoonde de verdachte die avond alle kenmerken van iemand die zelfmoord wilde plegen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hem, nadat hij haar had verwond, met een fruitmesje in zijn handen/polsen heeft zien snijden, waarna hij de woonkamer verliet. De verdachte had verder snijverwondingen aan zijn benen en bovendien was zijn keel een centimeter doorgesneden. Overal in de keuken zaten bloedsporen van de verdachte. Dat de verdachte dus degene is geweest die het gas heeft opengedraaid en de houten spijl heeft aangestoken om zo brand te stichten, past in dit plaatje. De verdachte heeft ook, anders dan [slachtoffer] , niet om hulp (van de politie) gevraagd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en is van oordeel dat de verdachte degene is geweest die in de keuken de gaspitten heeft opengedraaid/verwijderd, de gasleiding heeft losgetrokken en de houten spijl heeft aangestoken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet om brand te stichten ontbrak bij de verdachte, omdat ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Zoals de rechtbank reeds hierboven heeft overwogen waar het het opzet op doodslag betrof, is zij van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte aan ieder inzicht ontbrak en dus aan opzet op zijn handelen zou ontbreken. Dezelfde overwegingen gelden voor het opzet op brandstichten. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het opzet bij (poging) brandstichting enkel gericht hoeft te zijn op het brandstichten zelf en niet op de gevolgen daarvan zoals gemeen gevaar voor goederen of gevaar voor personen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat de verdachte heeft geprobeerd om een brand te stichten en/of een ontploffing tot stand te brengen. De politie zag bij aankomst dat de hal vol stond met rook en dat er een brandlucht hing. De concentratie gas in de woning was dermate hoog dat de brandweer de ramen heeft moeten inslaan, de gaspitten stonden open en er was een beginnend brandje gesticht met een houten spijl, getuige de zwartgeblakerde spijl en de onderkant van het keukenkastje. De verdachte moest zelf kunstmatig in slaap worden gehouden vanwege de hoge concentratie gas in zijn lichaam.
Met deze poging tot brandstichting heeft de verdachte gevaar gecreëerd voor zijn inboedel en woning, maar bovenal heeft hij een levensgroot gevaar gecreëerd voor zijn vrouw, die zich al die tijd in de woonkamer bevond. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er ook sprake is geweest van levensgevaar voor de omwonenden. Naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat een poging tot brandstichting in een woning door gas de woning in te laten lopen, in een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen, op een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis is (in dit geval tussen 23:00-00:00 uur), levensgevaar oplevert voor deze bewoners.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte schuldig is aan poging brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.