ECLI:NL:RBDHA:2020:12282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
09/842037-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en brandstichting door echtgenoot met psychische problemen

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging doodslag op zijn echtgenote en poging tot brandstichting. De feiten vonden plaats op 31 januari 2018 in 's-Gravenhage, waar de verdachte zijn vrouw met een hard voorwerp op het hoofd sloeg, wat resulteerde in ernstig letsel. De verdachte had een blanco strafblad en was op leeftijd. Tijdens de rechtszitting werd er uitgebreid stilgestaan bij de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een chronische depressie en mogelijk onder invloed van medicatie verkeerde. De rechtbank verwierp het beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte geen inzicht had in zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van zijn vrouw. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot brandstichting, waarbij hij gas in de woning had laten stromen en geprobeerd had brand te stichten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842037-18
Datum uitspraak: 3 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 18 mei 2018 (pro forma) 10 augustus 2018 (pro forma), 25 maart 2019 (regie), 15 juli 2019 (regie) en 19 november 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Celikkal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] (echtgenote van verdachte) van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een hamer, althans met een hard en/of scherp voorwerp meermalen, althans één maal met kracht heeft geslagen op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing te weeg te brengen met dat opzet (in de woning aan de [adres 2] ), de gasaansluiting heeft losgetrokken en/of een of meer gaspitten heeft verwijderd en/of heeft opengedraaid en/of (aldus) gas de woning in heeft laten stromen en/of een houten spijl van een afdruiprek heeft aangestoken en/of heeft getracht gas in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, te weten gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen,

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. en 2. ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op woensdag 31 januari 2018, omstreeks 23:23 uur, werden surveillanten door het operationeel centrum van politie eenheid Den Haag gestuurd naar de [straatnaam] in Den Haag waar een ruzie in een woning zou plaatsvinden. Ter plaatse kregen de surveillanten via de meldster door dat de ruzie zou plaatsvinden in de woning aan de [adres 2] . [2] Bij het betreden van de woning zagen verbalisanten dat de hal vol met rook stond en roken zij direct een sterke gaslucht, gecombineerd met een brandlucht. De ter plaatse gearriveerde brandweer constateerde een zodanig hoge concentratie gas in de woning dat het te gevaarlijk was om de woning te betreden. Hierop heeft de brandweer meerdere ruiten van de woning verbroken teneinde de veiligheid te kunnen waarborgen en de woning te kunnen luchten. Nadat het sein veilig was gegeven, hebben verbalisanten de woning betreden.
In de keuken troffen de verbalisanten, naar wat later bleek, de verdachte aan. Hij lag op de grond en zat onder het bloed en het was niet duidelijk of hij nog in leven was. Er lag een bebloed mes op de grond en de verbalisanten zagen een diepe wond in zijn nek en bloed over zijn gehele lichaam. De verbalisanten zagen dat er overal bloed in de keuken lag en dat er een gedeelte van het gasstel ontbrak. Ze zagen dat er een tang op het gasfornuis lag en dat er een gaspit ontbrak, wat deed vermoeden dat dit de pit betrof waardoor het gas in de woning was gekomen. [3]
Vervolgens merkten de surveillanten dat de klink van de deur naar de woonkamer niet naar beneden ging. Nadat de verbalisanten de deur hadden ingetrapt, zagen ze een vrouw met een hoofdwond en met bloed op haar gezicht en haar hoofd. Ze zagen dat er diverse bloedsporen in de woonkamer op de grond en op de bank zaten. [naam verbalisant] heeft vervolgens met de vrouw, die later bleek te zijn: [slachtoffer] , de echtgenote van de verdachte (hierna: [slachtoffer] ), in de woonkamer gesproken. Desgevraagd verklaarde zij dat ze heel erg bang was en dat zij geslagen was met een stuk hout op haar hoofd. [4]
[slachtoffer] is naar het ziekenhuis gebracht en daar op 1 februari 2018 onderzocht. De artsen hebben wonden op de behaarde hoofdhuid geconstateerd en kneuzingen aan hand en enkel. [5]
De verdachte is ook naar het ziekenhuis gebracht. [naam verbalisant 2] hoorde van een arts dat de keel van de verdachte doorgesneden was, met een diepte van ongeveer 1 centimeter. Hij werd kunstmatig in slaap gehouden in verband met medicatie die hij had ingenomen en de gassporen die zich in zijn lichaam zouden bevinden. [6]
De politie heeft een dag later een doorzoeking in de woning gedaan waarvan onderstaande bevindingen zijn weergegeven:
- dat zij in de woonkamer naast de bank een bebloede hakbijl hadden aangetroffen in een krat met breispullen, waarbij de hakbijl voor het zicht was verstopt;
- dat in de keuken drie gaspitten volledig en één gaspit van het fornuis gedeeltelijk openstonden;
- dat de gehele gasslang was losgekoppeld en dat hiervoor vermoedelijk diverse gereedschappen waren gebruikt;
- dat er gebruik is gemaakt van een aansteker;
- dat er een houten afdruiprek op het aanrecht in de keuken stond en dat hiervan één houten spijl was verwijderd;
- dat deze houten spijl met vuur aangestoken was geweest, waardoor deze als een soort vuurbron kon fungeren;
- dat er een beginnende brand was ontstaan ter hoogte van de gasslang, waardoor de onderkant van het keukenkastje recht erboven al zwart geblakerd was en dat de directe omgeving van de gasslang zwart geblakerd was;
- dat het een groot geluk is geweest, dat er geen ontploffing is ontstaan. [7]
Een verbalisant heeft onderzoek gedaan naar de ligging van de woning van de verdachte en [slachtoffer] , waaruit is gebleken dat de woning gelegen is tussen andere woningen en ter illustratie foto’s bijgevoegd. [8]
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij en de verdachte op 31 januari 2018 rond 23:00 uur samen in de woonkamer zaten en dat de verdachte voorstelde om seks te hebben. Zij moesten allebei hun kleren uittrekken van de verdachte. Toen gebeurde volgens [slachtoffer] plotseling het incident; ze zaten en de verdachte begon haar ineens met een hamer te slaan, haar te lijf te gaan. Ze heeft verklaard te vermoeden dat de verdachte de hamer van tevoren al klaar had gelegd omdat hij deze achter de bank vandaan haalde. De hamer lag altijd in de kast achter de voordeur. [slachtoffer] verklaarde verder dat de verdachte haar ook bij haar keel heeft gepakt en dat op een gegeven moment heel het bankstel onder het bloed zat. Zij verklaarde dat zij zich op een gegeven moment wist te bevrijden. [slachtoffer] vertelde dat ze drie wonden op haar hoofd had, maar dat de verdachte haar vaker heeft geslagen. [9]
De verdachte ging uiteindelijk naar boven en toen heeft [slachtoffer] de deur van de woonkamer op slot gedaan. Zij is constant in de woonkamer geweest. Ondertussen had [slachtoffer] haar tablet gepakt en daarmee haar dochters en haar buren gebeld door middel van een videogesprek en om hulp gevraagd. [10]
De buurvrouw van de verdachte en [slachtoffer] , mevrouw [naam buurvrouw] , heeft bij de politie verklaard dat zij om 23:40 uur gebeld werd door haar buurvrouw [slachtoffer] . Toen zij opnam zag zij het hoofd van de buurvrouw [slachtoffer] en zag zij dat het hele gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat. Zij zag dat zij gebaren maakte naar haar dat zij niet kon praten. Buurvrouw [slachtoffer] verbrak hierop het videogesprek en typte naar [naam buurvrouw] via whatsapp, ‘help help, hij gaat mij dood maken, mijn hoofd bloed, help mij’. Dit was in de Turkse taal. [11]
De dochter van de verdachte en [slachtoffer] , mevrouw [naam dochter] , heeft verklaard dat zij op 31 januari 2018, omstreeks 23:23 uur werd gebeld door haar moeder. Zij zag duidelijk het hoofd van haar moeder. Ze verklaarde dat ze zag dat er over haar hoofd rode strepen liepen en op dat moment niet goed wist wat dat was door de slechte beeldkwaliteit. Ze hoorde dat haar moeder zei: 'Politie!' Verder kon zij niet verstaan wat er werd gezegd. Wel realiseerde zij zich ineens dat de rode strepen, die vanaf haar voorhoofd naar beneden liepen, leken op bloed. Daarnaast zag zij in beeld de borst van haar moeder en dat deze half ontbloot was. Dit vond zij heel apart, omdat zij haar moeder nooit zo zag. In dit gesprek hoorde zij weer dat haar moeder zei: "Politie". [12]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich alleen kan herinneren dat hij woensdagavond met zijn vrouw heeft ‘gebekvecht’ en dat hij vervolgens zijn ogen pas weer in het ziekenhuis heeft opengedaan. Het was een ‘woordelijke ruzie’.
Beoordeling poging doodslag
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zijn vrouw, [slachtoffer] , opzettelijk heeft geprobeerd van het leven te beroven. De rechtbank zal eerst ingaan op de verweren van de verdediging ten aanzien van het bewijs, daarna op het (voorwaardelijk) opzet en tot slot of het ten laste gelegde feit wel of niet bewezen kan worden.
Ontbreken wettelijk bewijs
De raadsvrouw heeft in zijn algemeenheid het standpunt ingenomen dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen voor een poging doodslag.
Zij heeft allereerst gesteld dat het onduidelijk is of en, zo ja, wat voor letsel [slachtoffer] heeft opgelopen die avond en dat er zodoende geen oorzakelijk verband is tussen eventueel letsel en handelen van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling feitelijk onjuist is. De medische verklaring in het dossier vermeldt 1 februari 2018 als de datum waarop [slachtoffer] door een arts is gezien en deze arts heeft onder meer hoofdletsel bij haar waargenomen. Dat deze arts de verklaring pas later heeft ondertekend, doet daar niet aan af. Daarnaast hebben de verbalisanten bij aankomst in de woning het letsel van [slachtoffer] gezien en dat op ambtseed opgenomen in hun proces-verbaal. Ook de buurvrouw [naam buurvrouw] en dochter [naam dochter] hebben die avond het letsel, inclusief bloedsporen op het hoofd van [slachtoffer] , gezien via de videoverbinding.
[slachtoffer] heeft consistent en vanaf het eerste moment verklaard dat zij door de verdachte is geslagen met een stuk hout op haar hoofd. Zij verklaart over een ‘hamer’ die normaal gesproken in een kast bij de deur ligt. Zij heeft ook een tekening gemaakt van het voorwerp waar zij mee geslagen is, wat overeenkomt met het de door de politie aangetroffen bebloede hakbijl. De rechtbank zal in het vervolg van haar beoordeling, om verwarring te voorkomen, uitgaan van een ‘hard voorwerp’ waarmee [slachtoffer] geslagen is.
De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Vervolgens heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op een bepaald moment zelf met de hamer boven haar hoofd heeft gezwaaid tijdens de ruzie met de verdachte en dat niet uit te sluiten is dat zij zichzelf op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat hier geen enkel aanknopingspunt voor is te vinden en dat het hoogst onaannemelijk is, gelet op de betrouwbare verklaring van [slachtoffer] , maar ook gezien het WhatsApp- gesprek dat zij heeft gevoerd met de buurvrouw waarin zij heeft gezegd dat de verdachte op haar hoofd heeft geslagen.
De rechtbank gaat er kortom vanuit dat de verdachte [slachtoffer] meerdere malen met een hard voorwerp op haar hoofd heeft geslagen en dat [slachtoffer] daardoor letsel heeft opgelopen.
Ontbreken opzet
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat indien de rechtbank wel bewezen acht dat de verdachte zijn vrouw op het hoofd heeft geslagen, dat hij daartoe geen opzet heeft gehad, omdat ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. De enige verklaring voor het gedrag van de verdachte komt voort uit bijwerkingen van medicatie die hij verkeerd heeft ingenomen in combinatie met een ziekelijke stoornis waar hij jarenlang aan leed, en mogelijk heeft dit geleid tot een acute psychose.
De verdediging heeft de rapporten aangehaald van prof. dr. R.J. Verkes, psychiater-klinisch farmacoloog (hierna: Verkes), d.d. 7 juli 2019 en 9 oktober 2019. Verkes concludeert dat er aanwijzingen zijn dat het gebruik van de medicijnen mede een rol gespeeld kunnen hebben bij het ontstaan van het agressieve en suïcidale gedrag van de verdachte en ook de amnesie van de verdachte. Daarnaast concludeert hij dat het uit het dossier blijkt dat het zeer goed mogelijk is dat de verdachte een hogere dosering van zijn medicatie heeft ingenomen voorafgaande aan het ten laste gelegde. De kans op bijwerkingen wordt volgens Verkes aanzienlijk hoger als de medicatie onregelmatig ingenomen wordt.
Gelet op deze standpunten van Verkes en de persoon van de verdachte en de feiten en omstandigheden in het dossier, kan volgens de verdediging geen andere goede verklaring worden gegeven voor de onverwachte en acute gedragingen van de verdachte die avond.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zoals de verdediging heeft aangevoerd is er bij de verdachte na opname in het ziekenhuis geen toxicologisch onderzoek verricht. Het is dus niet duidelijk wat de verdachte die avond of in de dagen daarvoor aan medicatie had ingenomen. Weliswaar heeft [slachtoffer] verklaard dat zij hem ten tijde van het ten laste gelegde een handje medicijnen heeft zien nemen, maar niet duidelijk is welke medicijnen dit waren. De verdachte en [slachtoffer] hebben beiden verklaard dat de verdachte verschillende medicatie naar eigen goeddunken innam, maar ook de verdachte weet niet meer wat en hoeveel hij heeft ingenomen (in de dagen) voorafgaand aan het ten laste gelegde. De rechtbank kan daarom simpelweg niet vaststellen wat de verdachte heeft geslikt. Omdat niet vast te stellen is welke medicatie de verdachte heeft ingenomen en hoeveel, kan ook niet vastgesteld worden of de verdachte die avond bijwerkingen heeft gehad van de medicatie en welke bijwerkingen dat waren.
De conclusies die Verkes trekt maken dat niet anders. De rechtbank merkt verder op dat de conclusies van Verkes gedegen onderbouwd in twijfel worden getrokken in het rapport van toxicoloog L.C.P. Borra MSc, d.d. 4 augustus 2020. Gelet hierop schuift de rechtbank de rapporten van Verkes dan ook terzijde. Tot slot en volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat anders dan de verdediging heeft aangevoerd, uit de Pro-Justitia rapporten (welke verder zullen worden besproken onder 5. en 6.) naar voren komt dat de deskundigen die de verdachte hebben onderzocht (een psychiater, psycholoog en neuroloog) verdeeld zijn over de invloed die de medicatie die de verdachte slikte wel of niet kan hebben gehad en hier slechts heel voorzichtig uitspraken over doen, maar dat zij zeker geen eenduidige conclusie hebben getrokken dat het zeer aannemelijk is dat de medicatie invloed heeft gehad.
Uit het dossier en uit wat de verdachte heeft verklaard ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat er wel veel speelde bij de verdachte. Hij had veel gezondheidsproblemen, gebruikte verschillende soorten medicatie, had een zwager die ernstig ziek was en dat alles leverde hem veel spanning op. Het is niet uit te sluiten dat daarin een oorzaak is gelegen dat verdachte zijn vrouw heeft geslagen en mogelijk daarna uit schaamte zichzelf van het leven wilde beroven. Dat de verdachte dit nu niet meer weet, kan zoals de psychiater suggereert mogelijk komen omdat er sprake is van dissociatieve amnesie, inhoudende dat de verdachte, omdat hij zich heel erg schaamt voor wat hij heeft gedaan, alles is vergeten, maar het kan ook komen door de bewusteloosheid of het kunstmatige coma waarin hij is gebracht tijdens zijn opname in het ziekenhuis. Wat de verdachte er precies toe heeft gebracht en wat heeft gemaakt dat hij geen weet meer heeft van de gebeurtenissen is niet meer te achterhalen en dus ook niet meer vast te stellen. De rechtbank kan door het ontbreken van andere aanknopingspunten in het dossier of de verklaringen van de verdachte waaruit niet blijkt dat elk inzicht in zijn handelen ontbrak, niet tot de conclusie komen dat het opzet bij de verdachte ontbrak. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Voorwaardelijk opzet
De verdediging heeft meer subsidiair aangevoerd – zo begrijpt de rechtbank – dat de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet had omdat hij niet had kunnen verwachten dat hij zo agressief zou worden door de medicijnen en dus geen bewust risico heeft genomen op de dood van zijn vrouw. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij nu zij reeds heeft geconcludeerd dat er niet kan worden vastgesteld dat de medicatie van de verdachte van invloed is geweest op zijn handelen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van voorwaardelijk opzet inhoudt dat een verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het opzet op de dood in dit geval besloten in de gedraging van de verdachte, omdat hij zijn vrouw met een hard voorwerp meerdere malen op een vitaal lichaamsdeel (het hoofd) heeft geslagen en het een feit van algemene bekendheid is dat iemand daaraan kan komen te overlijden.
De verdachte heeft met zijn gedraging zodoende de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vrouw zou komen te overlijden.
Concluderend is voor de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte zijn vrouw [slachtoffer] op 31 januari 2018 opzettelijk meerdere malen met een hard voorwerp op haar hoofd heeft geslagen, waardoor zij letsel heeft opgelopen aan haar hoofd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Beoordeling poging brandstichting
Het tweede ten laste gelegde feit betreft een poging tot brandstichting. De rechtbank zal wederom eerst ingaan op de verweren van de verdediging en daarna de vraag beantwoorden of zij een poging brandstichting door de verdachte wettig en overtuigend bewezen acht.
Verweren verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om brand te stichten. Het is volgens de raadsvrouw niet duidelijk wie die avond de gaspitten heeft opengedraaid en de gasleiding heeft losgetrokken. Van zowel de verdachte als [slachtoffer] is DNA materiaal aangetroffen op de gasleiding, de verdachte lag buiten bewustzijn in de keuken en dat maakt dat het onduidelijk is wat er in de tijd voordat de politie arriveerde gebeurd is en wie, wanneer iets zou hebben gedaan.
De rechtbank overweegt dat de verdachte en [slachtoffer] samen aanwezig waren in de woning op 31 januari 2018. Geen van beiden heeft daarover anders verklaard. Vastgesteld kan dus worden dat er geen derde persoon in de woning was die avond.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij, nadat zij door de verdachte werd geslagen, zichzelf heeft opgesloten in de woonkamer en daar is gebleven totdat de politie arriveerde. Via haar tablet heeft zij om hulp gebeld en geappt. Tijdens die gesprekken vroeg zij om de politie te sturen. Deze verklaring komt overeen met de bevindingen van de politie, die bij aankomst eerst de voordeur moesten forceren en later de deur van de woonkamer, waar zij [slachtoffer] aantroffen die zichzelf daar had verstopt. Onder andere buurvrouw [naam buurvrouw] en dochter [naam dochter] hebben bevestigd dat [slachtoffer] hen meerdere malen heeft gevideobeld en geappt en om hulp van de politie heeft gevraagd. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook zeer onaannemelijk dat [slachtoffer] degene is die heeft geprobeerd om brand te stichten.
Daarentegen vertoonde de verdachte die avond alle kenmerken van iemand die zelfmoord wilde plegen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hem, nadat hij haar had verwond, met een fruitmesje in zijn handen/polsen heeft zien snijden, waarna hij de woonkamer verliet. De verdachte had verder snijverwondingen aan zijn benen en bovendien was zijn keel een centimeter doorgesneden. Overal in de keuken zaten bloedsporen van de verdachte. Dat de verdachte dus degene is geweest die het gas heeft opengedraaid en de houten spijl heeft aangestoken om zo brand te stichten, past in dit plaatje. De verdachte heeft ook, anders dan [slachtoffer] , niet om hulp (van de politie) gevraagd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en is van oordeel dat de verdachte degene is geweest die in de keuken de gaspitten heeft opengedraaid/verwijderd, de gasleiding heeft losgetrokken en de houten spijl heeft aangestoken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet om brand te stichten ontbrak bij de verdachte, omdat ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Zoals de rechtbank reeds hierboven heeft overwogen waar het het opzet op doodslag betrof, is zij van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte aan ieder inzicht ontbrak en dus aan opzet op zijn handelen zou ontbreken. Dezelfde overwegingen gelden voor het opzet op brandstichten. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Kwalificatie
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het opzet bij (poging) brandstichting enkel gericht hoeft te zijn op het brandstichten zelf en niet op de gevolgen daarvan zoals gemeen gevaar voor goederen of gevaar voor personen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat de verdachte heeft geprobeerd om een brand te stichten en/of een ontploffing tot stand te brengen. De politie zag bij aankomst dat de hal vol stond met rook en dat er een brandlucht hing. De concentratie gas in de woning was dermate hoog dat de brandweer de ramen heeft moeten inslaan, de gaspitten stonden open en er was een beginnend brandje gesticht met een houten spijl, getuige de zwartgeblakerde spijl en de onderkant van het keukenkastje. De verdachte moest zelf kunstmatig in slaap worden gehouden vanwege de hoge concentratie gas in zijn lichaam.
Met deze poging tot brandstichting heeft de verdachte gevaar gecreëerd voor zijn inboedel en woning, maar bovenal heeft hij een levensgroot gevaar gecreëerd voor zijn vrouw, die zich al die tijd in de woonkamer bevond. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er ook sprake is geweest van levensgevaar voor de omwonenden. Naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat een poging tot brandstichting in een woning door gas de woning in te laten lopen, in een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen, op een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis is (in dit geval tussen 23:00-00:00 uur), levensgevaar oplevert voor deze bewoners.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte schuldig is aan poging brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 31 januari 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] (echtgenote van verdachte) van het leven te beroven opzettelijk met een hard voorwerp, meermalen met kracht heeft geslagen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 januari 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en een ontploffing te weeg te brengen met dat opzet (in de woning aan de [adres 2] ), de gasaansluiting heeft losgetrokken en een of meer gaspitten heeft verwijderd en heeft opengedraaid en (aldus) gas de woning in heeft laten stromen en een houten spijl van een afdruiprek heeft aangestoken en heeft getracht gas in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, te weten gemeen gevaar voor die woning en aangrenzende woningen en levensgevaar voor [slachtoffer] en omwonenden;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was. Volgens de verdediging kan uit de rapporten van de deskundigen worden opgemaakt dat het aannemelijk is dat de combinatie van medicijngebruik en de persoonlijk omstandigheden van de verdachte hem ertoe hebben gebracht de ten laste gelegde feiten te plegen. Dit maakt dat hij geen enkel inzicht had in zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat er sprake was van psychische overmacht bij de verdachte en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten kan volgens de raadsvrouw getypeerd worden als een ‘impulsdoorbraak’ vanwege alle externe stressfactoren, in combinatie met het medicijngebruik, en de persoonlijke omstandigheden zoals de langdurige fysieke klachten, overlijden in de familie en traumatische gebeurtenissen uit het verleden. De raadsvrouw heeft gesteld dat hierdoor externe omstandigheden hebben bijgedragen aan ‘doorslaan van de stoppen’ bij de verdachte.
Volgens de raadsvrouw zou zowel het primair als subsidiair gestelde moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid heeft de officier van justitie betoogd dat hij de rapporten van de deskundigen die de verdachte hebben onderzocht en waaruit naar voren komt dat er geen conclusies worden getrokken over de toerekenbaarheid van de verdachte, volgt. Daarnaast stelt de officier van justitie dat niet is vast te stellen of de verdachte een te lage dosis of een overdosis van zijn medicatie heeft genomen, maar dat dit hoe dan ook niet van invloed is op de toerekenbaarheid, omdat de kans dat het medicijngebruik tot de ten laste gelegde feiten heeft geleid, buitengewoon klein en niet aannemelijk is.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de psychische overmacht geen standpunt ingenomen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Toerekenbaarheid
Ten aanzien van het beroep op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst kan – zoals hierboven onder 3.3 beschreven – niet worden vastgesteld welke medicatie en hoeveel medicatie de verdachte voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten zou hebben geslikt. De rechtbank kan - los van wat daar wel of niet over wordt gezegd in de respectievelijke deskundigenrapporten - dan ook niet vaststellen of dan wel welke bijwerkingen de verdachte die avond zou hebben gehad en of dan wel in welke mate dit invloed heeft gehad op zijn mentale gesteldheid. De conclusie dat het medicijngebruik van de verdachte heeft gemaakt dat hij op het moment van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en geen inzicht had in zijn handelen en de gevolgen, kan daarom niet worden getrokken.
Voor wat betreft de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de rechtbank neemt voor het gemak aan dat de raadsvrouw hiermee onder andere de depressieve stoornis van de verdachte en zijn somatische klachten heeft bedoeld, ontbreken aanknopingspunten in het dossier die zouden kunnen wijzen op, of een indicatie geven voor, volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Tot slot overweegt de rechtbank ook dat – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – geen van de deskundigen die de verdachte hebben onderzocht, zich (met zekerheid) hebben uitgelaten over de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde en/of geconcludeerd dat de verdachte geen enkel inzicht in zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan had. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Psychische overmacht
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht vereist is dat er sprake is van een van buiten komende drang waartegen het wellicht niet onmogelijk is zich te verweren, maar waarbij van een verdachte niet kan worden gevergd dat hij daartegen weerstand biedt. Er dient sprake te zijn van een zodanige acute en onweerstaanbare druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de concrete omstandigheden van het geval alsmede met de persoonlijkheidskenmerken van de verdachte.
De omstandigheden zoals die door de raadsvrouw worden geschetst leveren naar het oordeel van de rechtbank geen acute en onweerstaanbare druk van buitenaf op. De bij verdachte bestaande psychische problemen – in de vorm van een depressieve stoornis – en de medicijnen die hij daar zelf wel of niet voor innam betreffen niet een (voor psychische overmacht vereiste) van buiten komende drang. Dit geldt ook voor gebeurtenissen uit het verleden en ziekte in de familie die bij de verdachte stress opriepen. Het is duidelijk dat de verdachte veel stress en onrust ervoer (in de maanden) voorafgaand aan het ten laste gelegde, maar ook deze stress en onrust komen niet voort uit een drang van buitenaf. Bovendien ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de wilsvrijheid van de verdachte zo zou zijn aangetast dat zijn extreem gewelddadig handelen verontschuldigbaar zou zijn. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een dergelijke van buiten komende drang wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 565 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en indien dit niet afdoende is een voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op zijn vrouw [slachtoffer] , door haar, uit het niets, meermalen met een hard voorwerp op het hoofd te slaan. Dat zij niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vrouw. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren.
De verdachte heeft, terwijl zijn vrouw in de woonkamer zat waar zij zich, na de aanval door de verdachte uit angst voor hem had opgesloten, in de keuken de gaspitten van het fornuis verwijderd en/of opengedraaid, de gasaansluiting losgetrokken, een houten spijl in brand gestoken en geprobeerd gas in aanraking te brengen met open vuur. Hierdoor is gevaar ontstaan voor zijn vrouw, zijn inboedel en woning, maar ook voor de aangrenzende woningen en de bewoners daarvan. Op het moment van de poging tot brandstichting (rond 23:30u ’s avonds) zullen veel van de bewoners thuis zijn geweest en/of al in bed hebben gelegen en de kans dat zij bij een gasontploffing gewond zouden zijn geraakt was levensgroot aanwezig.
Beide feiten vormen, naast de angst en het leed die de feiten voor het slachtoffer en de betrokken buurtbewoners teweeg hebben gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte d.d. 21 maart 2019, 5 juli 2019 en 9 november 2020. De verdachte is vanaf augustus 2018 om en nabij anderhalf jaar opgenomen geweest op de FPA Den Haag. Tijdens het verblijf op de FPA is de verdachte over het algemeen afspraaktrouw geweest en zijn er geen depressieve symptomen geobserveerd. De verdachte heeft vanaf het begin van de opname regelmatig contact gehad met zijn vrouw en is op den duur ook dagelijks op verlof geweest naar zijn woning, terwijl hij hierin begeleid werd door de reclassering en de forensische polikliniek Fivoor. Dit is telkens zonder bijzonderheden verlopen. Het risico op recidive wordt dan ook aan de hand van risicotaxatie als laag geschat. Per 1 mei 2020 is de zorg overgezet naar de forensische polikliniek van GGZ Fivoor.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een aantal Pro Justitia rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt en die – voor zover het de toerekenbaarheid betreft – ook al zijn besproken onder 5.3. De rechtbank neemt hierbij op voorhand in aanmerking dat deze rapporten over de verdachte meer dan twee jaren geleden zijn opgemaakt en dat inmiddels al verscheidene interventies hebben plaatsgevonden. De door de rapporteurs gegeven adviezen worden, voor zover relevant, meegenomen in de overwegingen van de rechtbank.
Psychiater D. van der Meer heeft een rapport uitgebracht op 13 augustus 2018. De psychiater concludeert dat vanuit de vastgestelde psychopathologie – een chronische depressie – geen verklaring is te geven voor het heftige agressieve handelen van de verdachte in meerdere modaliteiten ten tijde van het ten laste gelegde. Dit maakt dat het ten laste gelegde vanuit gedragskundig perspectief niet verklaarbaar is, ook niet na nader onderzoek. Vanuit zijn depressieve stoornis is geen goede verklaring te geven voor de volledige amnesie die de verdachte presenteert. Er zijn geen zekere uitspraken te doen over de kans op recidive van het excessief agressieve gedrag daar de oorzaak van het onderliggende mechanisme onbekend is.
Psycholoog M.H. de Groot heeft op 8 augustus 2018 een rapport uitgebracht en heeft bij de verdachte een chronische recidiverende depressie vastgesteld, die al jarenlang aanwezig was en die in ernst wisselde. Er komen op grond van zijn onderzoek geen aanwijzingen naar voren dat deze depressie van invloed is geweest op het begaan van het ten laste gelegde.
Vanuit zorgoogpunt is het nodig dat de verdachte in behandeling blijft in verband met de recidiverende depressieve stoornis en vooral dat hij zich houdt aan de medicatievoorschriften.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport, d.d. 31 juli 2018, van prof. dr. C. Jonker (gedrags)neuroloog. Ook hij rapporteert dat de verdachte bekend is met een chronische recidiverende depressie waarbij de verdachte de voorgeschreven antidepressiva veelal naar eigen inzicht inneemt en soms ook een te hoge dosis neemt. Bij standaard neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. De neuroloog rapporteert dat het niet waarschijnlijk is dat het gedrag van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed is geweest door hersenorganisch lijden.
De verdachte is een man op leeftijd met een blanco strafblad. Hij en zijn vrouw, tevens het slachtoffer, zijn na de gebeurtenissen op 31 januari 2018 bij elkaar gebleven. Zij leven inmiddels ook al weer een tijd in hetzelfde huis. Hoewel er uit de rapporten geen conclusies kunnen worden getrokken over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, ziet de rechtbank wel – en zo blijkt ook uit de verklaringen van de verdachte – dat de verdachte voorafgaand aan het incident veel stress en spanning had door onder meer zijn depressie en ziekte in de familie. De verdachte was – deels door eigen toedoen – niet goed ingesteld op medicatie om zijn depressie te behandelen en leed daaronder. De rechtbank zal dit meewegen in de strafmaat. De rechtbank neemt verder in haar overwegingen mee dat de verdachte al twee jaar in een schorsing loopt en dat hij zich aan alle voorwaarden houdt en heeft gehouden.
Tijdsverloop
Verder houdt de rechtbank rekening met een overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uitgangspunt is dat de behandeling van een strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De termijn is in dit geval gaan lopen op de dag waarop de verdachte door de politie is gehoord over het ten laste gelegde feit, te weten op 2 februari 2018. Dit houdt in dat sprake is van een overschrijding van 10 maanden.
Strafmodaliteit en strafmaat
De feiten die de verdachte heeft gepleegd zijn zeer ernstige misdrijven waarvoor in de regel langere gevangenisstraffen worden opgelegd dan de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het echter, evenals de officier van justitie niet meer opportuun om de verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte inmiddels een behoorlijk lange tijd verplicht in een forensisch psychiatrische kliniek heeft doorgebracht en nu weer samen woont met het slachtoffer, dat de verdachte op leeftijd is en geen strafblad heeft, het tijdsverloop van het strafproces en de hiervoor geschetste aanwezige moeilijke omstandigheden voor de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Bovendien is de verdachte gestabiliseerd door de behandelingen die hij heeft gehad en is er toezicht op het medicijngebruik.
De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging doodslag en brandstichting.
Het is van groot belang dat de verdachte zijn huidige behandeling voortzet en dat er toezicht blijft op de (juiste) dosering en inname van medicatie, zeker omdat de reclassering heeft gerapporteerd dat de kans op geweld niet uit te sluiten is als hij geen passende begeleiding krijgt. Daarnaast woont de verdachte samen met het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, als de behandeling en het toezicht op medicatie niet wordt voorgezet in het forensisch kader zoals dat er nu is. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging doodslag;
ten aanzien van feit 2:
poging opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot twaalf (12) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk 10 december 2020 meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij de forensische polikliniek van GGZ Fivoor, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgaanstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018029509, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 213).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51-53.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52,53.
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van dr. S.J. Rhemrev (chirurg), p. 209.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65 en proces-verbaal van bevindingen, p. 196-201.
8.Proces-verbaal van bevingen, nr. 9, met op p. 68 t/m 74 de bijlagen.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [slachtoffer] ), d.d. 2 februari 2018, p. 111, 112.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [slachtoffer] ), d.d. 2 februari 2018, p. 113, 114.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam buurvrouw] , p. 90.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam dochter] , p. 87-88.