ECLI:NL:RBDHA:2020:12257
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag urgentieverklaring en verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. G. Tjon Man Tsoi. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, die door verweerder was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag niet inhoudelijk kon worden getoetst, omdat de eiser deze had ingediend binnen twee jaar na het vervallen van een eerder verleende urgentieverklaring en niet aantoonbaar had gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de verweerder op goede gronden de aanvraag niet inhoudelijk had getoetst, gezien de geldende regelgeving en de afwijzingsgronden die van toepassing waren. De eiser had onvoldoende gedaan om zijn woonprobleem op te lossen en de situatie was niet uitzonderlijk genoeg om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van het beleid van de gemeente inzake urgentieverklaringen, vooral in het licht van de schaarste aan woningen in de regio.