ECLI:NL:RBDHA:2020:12228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
NL19.20648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende doorvragen bij asielaanvraag van minderjarige met christelijke bekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vijftienjarige Iraanse jongen die asiel heeft aangevraagd op basis van zijn bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van de eiser tijdens het nader gehoor. Eiser heeft verklaard dat hij door zijn moeder islamitisch is opgevoed, maar zich tijdens een reis naar Armenië heeft bekeerd tot het christendom. Hij heeft trauma's ervaren door misbruik door een voetbalcoach en heeft dit niet verder kunnen toelichten tijdens het gehoor. De rechtbank concludeert dat de vragen van de verweerder niet adequaat waren en dat er onvoldoende doorgevraagd is op cruciale punten van het asielrelaas. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris en verklaart het beroep van eiser gegrond. De rechtbank oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij de minderjarigheid van eiser en de relevante elementen van zijn asielverzoek beter in acht moeten worden genomen. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20648

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

ProcesverloopBij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is als tolk mevrouw M. Bloemberg-Djavdan ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2004 en heeft de Iraanse nationaliteit.
2. Eiser heeft op 7 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft
aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is overgegaan van het islamitische geloof naar het christendom. Hij is door zijn moeder islamitisch opgevoed. Bij een vriend ( [V 1] ) maakte hij voor het eerst kennis met het christendom. Tijdens een trip naar Armenië ontmoette hij vader Abraham, die hem veel informatie gaf over het christendom en met wie hij traumatische ervaringen (misbruik door een voetbaltrainer) kon bespreken. Tijdens een tweede reis naar Armenië heeft eiser verschillende kerken bezocht en zich laten dopen. In januari 2018 is eiser tijdens een demonstratie opgepakt en verhoord. De Iraanse autoriteiten zijn erachter gekomen dat eiser zich tot het christendom heeft bekeerd.
Eiser heeft een aantal oproepen gekregen om voor de rechtbank te verschijnen. Op advies van zijn vader heeft eiser Iran verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen als ongegrond. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-eiser stelt te zijn bekeerd tot het christendom;
-eiser stelt tijdens een demonstratie in januari 2018 te zijn opgepakt en verhoord, waardoor de Iraanse autoriteiten erachter kwamen dat hij zich tot het christendom heeft bekeerd.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom. Volgens verweerder is wel aannemelijk dat eiser een demonstratie heeft zien plaatsvinden. Verweerder acht de actieve deelname van eiser aan die demonstratie en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen echter ongeloofwaardig.
Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe
het volgende aangevoerd. Verweerder heeft zijn bekering tot het christendom ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd ongeloofwaardig acht. Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij (tijdens het nader gehoor van 6 maart 2019) onvoldoende heeft verklaard over wanneer hij voor het eerst in aanraking kwam met het christendom en hoe hij het vertrouwen van [V 1] en diens familie heeft gewonnen. De ambtenaar die het gehoor afnam, had moeten doorvragen als elementen in de verklaring van eiser ontbraken. Een contactambtenaar heeft een regisserende rol, zeker bij een minderjarige asielzoeker. De ambtenaar heeft volgens eiser ook op de volgende punten onvoldoende doorgevraagd:
-waarom het contact met vader Abraham belangrijk was in de stap naar bekering tot het christendom;
-de reden waarom eiser akkoord ging met het voorstel om gedoopt te worden;
-op welke wijze eiser na zijn eerste bezoek aan Armenië met het christendom actief bezig was in Iran;
-wat de gang van zaken was tijdens erediensten in huiskerken waarbij eiser aanwezig was en wat de rol van eiser hierin was;
-wat de door eiser in het nader gehoor genoemde Bijbelverhalen voor hem persoonlijk betekenen.
4.1
Eiser stelt zich om bovenstaande redenen op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op de volgens verweerder vage en onvolledige verklaringen van eiser, maar heeft ten onrechte nagelaten op de hiervoor genoemde punten door te vragen. Wanneer verweerder vindt dat het relaas van eiser te veel onduidelijkheden bevat, ligt het op de weg van verweerder een aanvullend gehoor te houden. In de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering is onvoldoende (kenbaar) meegewogen dat eiser minderjarig is; van hem kan niet dezelfde ‘diepte’ worden verwacht bij het onder woorden brengen van (het proces van) zijn bekering als van een volwassene wordt verwacht.
4.2
Voorts heeft eiser aangevoerd dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij niet heeft benoemd welke elementen uit het christendom hem aanspreken en dat hij zich niet voorafgaand aan zijn bekering verder in de islam heeft verdiept. Ook is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet wist dat het christendom in Iran verboden zou zijn
- evangeliseren en bekering zijn verboden, niet het christendom - en dat een oom en zijn vader niet wisten wat de gevolgen van bekering zouden zijn. Indien verweerder twijfel had over de bekering van eiser, had verweerder in ieder geval moeten nagaan of eiser - door afstand en afscheid te nemen van de islam - als afvallige zal worden beschouwd.
4.3
Eiser stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder zijn verklaringen over de demonstratie ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen navraag heeft gedaan hoe de oproepen bij familieleden zijn terechtgekomen en dat hij slechts een kopie van één oproep heeft overgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Bij asielaanvragen waarbij een bekering als asielmotief wordt aangevoerd, maakte verweerder ten tijde van het bestreden besluit bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van de werkinstructie 2018/10 Bekeerlingen (WI 2018/10). [1] Volgens paragraaf 3.1 van WI 2018/10 richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op de drie volgende elementen:
-de motieven voor en het proces van bekering,
-de kennis van het nieuwe geloof, en
-de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de overige verklaringen van een vreemdeling. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
6.2
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser - ondanks diens minderjarigheid - verwacht mag worden dat hij uitgebreid verklaart over zijn eerste aanraking met het christendom. Verweerder heeft ook terecht erop gewezen dat de vraagstelling tijdens het nader gehoor kort en eenvoudig van aard was en dat uit de reacties van eiser niet kan worden afgeleid dat hij de vragen niet heeft begrepen. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid dat eiser niet in staat is geweest om concreet en gedetailleerd antwoord te geven op vragen. Eiser heeft op relatief korte vragen, zoals verweerder terecht heeft gesteld, uitgebreid antwoord gegeven.
6.3
Verweerder gaat er naar het oordeel van de rechtbank echter ten onrechte aan voorbij dat in de motivering van het bestreden besluit niet alleen wordt ingegaan op wat eiser heeft verklaard, maar ook - vooral - op wat hij niet heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd op de volgende onderwerpen.
Vertrouwen winnen van [V 1] en zijn familie
Volgens verweerder heeft eiser niet duidelijk gemaakt hoe eiser het vertrouwen van [V 1] en zijn familie heeft gewonnen. Eiser heeft hierover het volgende verklaard nadat hem werd gevraagd hoe hij bij een huiskerk is terecht gekomen (pagina 12 van het rapport van nader gehoor):
“(…) Ik merkte iets van het christendom in hun huis. Toen [V 1] mij volledig heeft vertrouwd heeft hij mij dingen verteld. Ik zag dat er weleens mensen bijeen kwamen. Ik vroeg waarom dat was. Dat was nog voor dat ik christen was geworden.
(…)
Ik kon pas deelnemen aan die huiskerk toen ik eenmaal het vertrouwen had gekregen. (…)”
Vervolgens wordt eiser gevraagd wat er tijdens een dienst van de huiskerk bij [V 1] gebeurde. De vraag hoe eiser het vertrouwen won, is niet aan eiser gesteld.
Reden waarom vader Abraham belangrijk was bij de bekering
Eiser heeft betoogd dat onvoldoende is doorgevraagd waarom vader Abraham voor eiser belangrijk was bij diens bekering. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar pagina 8, alinea 2 en pagina 19, paragraaf 4.5 van het rapport van nader gehoor. Aan eiser is gevraagd waarom hij op zeker moment afstand heeft genomen van de islam. Eiser vertelt vervolgens dat hij een voetbalcoach had (pagina 8 van het rapport van nader gehoor):
“(…) Hij deed alles met ons. Ik wil niet zeggen wat, maar ik was jong en bang. Ik durfde er niet met anderen over te spreken. Vandaag is dat voor het eerst. (…)”
Eiser wordt vervolgens gevraagd of hij bedoelt dat hij seksueel misbruikt is door zijn coaches. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij daarover niet wil spreken. Vervolgens wordt aan eiser de vraag gesteld hoe zijn ouders reageerden op de afkeer van de islam. Eiser vertelt vervolgens in antwoord op die vraag onder andere over vader Abraham, die hem in Armenië veel informatie over het christendom heeft gegeven.
Aan het einde van het gehoor (pagina 19, paragraaf 4.5) wordt eiser nog de algemene vraag gesteld of hij alles heeft verklaard wat hij wilde zeggen. Hij antwoordt dat hij heeft aangegeven dat hij niet over de voetbalcoach wil praten en dat het hem geen goed doet als hij over de voetbalcoach spreekt.
Over de rol van vader Abraham bij de bekering van eiser zijn aan eiser geen nadere vragen gesteld.
Waarom akkoord gegaan met dopen
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet gemotiveerd heeft waarom hij akkoord ging met het voorstel van vader Abraham om gedoopt te worden. In antwoord op de hiervoor al aangehaalde vraag aan eiser over de reactie van diens ouders heeft eiser spontaan verklaard over de doop (pagina 9 van het rapport van nader gehoor):
“(…) Hij heeft me vragen gesteld over het christendom, over de doop en andere dingen. Hij stelde voor dat het nu het beste moment was om te worden gedoopt. Hij vroeg of ik voldoende in het christendom geloofde om te worden gedoopt en of ik überhaupt wel gedoopt wilde worden. Ik zei dat ik dat wel wilde. (…)”
Over de reden van eiser om akkoord te gaan met het voorstel van vader Abraham om te worden gedoopt, zijn aan eiser geen nadere vragen gesteld.
Hoe actief na eerste bezoek Armenië
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet verklaard heeft op welke manier hij na zijn eerste terugkeer uit Armenië actief bezig was met het christelijk geloof. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat er op dit punt inderdaad niet is doorgevraagd.
Gang van zaken tijdens huiskerkdiensten en de rol van eiser daarbij
Volgens verweerder had eiser over de bijgewoonde huiskerkdiensten moeten verklaren wat de gang van zaken tijdens de diensten inhield en wat zijn rol hierin was. Eiser is gevraagd wat er gebeurde tijdens een dienst van de huiskerk bij [V 1] . Eiser antwoordt (pagina 13 van het rapport van nader gehoor):
“Er werd een preek gehouden, liederen gezongen en folders uitgereikt. Er werd gebeden en gegeten.”
Verweerder heeft vervolgens niet aan eiser gevraagd om de gang van zaken tijdens de diensten nader te duiden of welke rol hij hierin speelde.
Betekenis van Bijbelverhalen
Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende verklaard over wat de door hem tijdens het nader gehoor genoemde Bijbelverhalen voor hem persoonlijk betekenen. Eiser is tijdens het nader gehoor (pagina 14 en 15 van het rapport) gevraagd welk verhaal uit de Bijbel hem aanspreekt. Eiser noemt vervolgens Mattheüs 25 en Mattheüs 19:29. Vervolgens omschrijft hij wat er in beide Bijbelpassages volgens hem staat.
Vervolgens stelt de gehoorambtenaar aan eiser de vraag wat er in het Oude Testament staat. Over de persoonlijke betekenis van de door eiser genoemde Bijbelverhalen heeft verweerder aan eiser geen enkele vraag gesteld.
6.4
Aan eiser is in het bestreden besluit tegengeworpen dat hij omtrent de hiervoor besproken onderwerpen niet méér heeft verklaard dan hij heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter van een vijftienjarige zoals eiser niet zonder meer worden verwacht dat hij spontaan meer verklaart dan hij heeft gedaan. Eiser heeft antwoord gegeven op de gestelde vragen en het lag op de weg van verweerder - juist gelet op eisers jonge leeftijd -om bij onduidelijkheden of een te beperkt antwoord aanvullende vragen aan eiser te stellen. Dit klemt temeer nu eiser in het verhoor een traumatische ervaring onthulde, waarover hij kennelijk op het moment van het gehoor niet verder kon praten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de minderjarigheid van eiser onvoldoende heeft betrokken bij het stellen van vragen tijdens het nader gehoor en dat eiser tijdens het nader gehoor onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn asielrelaas naar voren te brengen en de relevante elementen van zijn verzoek toe te lichten.
6.5
Dat tijdens het gehoor een medewerker van NIDOS aanwezig was, maakt dit niet anders, nu het niet de taak van de NIDOS-medewerker is om toe te zien op de volledigheid van de vraagstelling door verweerder. Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat de hoormedewerker gespecialiseerd is in het horen van minderjarigen. De rechtbank concludeert dat die specialisatie er niet toe heeft geleid dat op de hiervoor besproken punten voldoende is doorgevraagd.
7. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen nadere bespreking.
8. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de reden van de gegrondverklaring van het beroep, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. Wolting, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. E. Hoekstra, leden, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hierboven vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op 30 december 2019 vervangen door WI 2019/18.