ECLI:NL:RBDHA:2020:12215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
NL20.14468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van lesbische Servische vrouw en de beoordeling van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Servische vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De eiseres, geboren in 1969, heeft aangevoerd dat zij in Servië niet veilig is vanwege haar lesbische geaardheid, haar Joodse achtergrond en haar medische problemen. Tijdens de zitting op 26 oktober 2020 is eiseres gehoord via telehoren vanuit detentiecentrum Zeist, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit en seksuele geaardheid geloofwaardig geacht, maar niet de stelling dat zij geen toegang heeft tot medische voorzieningen in Servië. De rechtbank oordeelt dat Servië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, met uitzondering van specifieke situaties voor journalisten en LHBTI-personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Servië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, omdat het opleggen van het inreisverbod onterecht was, en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer] ,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Mackic).

ProcesverloopBij besluit van 18 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14469, plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Eiseres is door middel van telehoren gehoord vanuit het detentiecentrum Zeist. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is K.M. Gras-Langeslag als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Servische nationaliteit. Zij heeft op 24 juni 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in oktober 2018 door Duitsland is uitgezet naar Servië. Eiseres heeft moeite gehad om te integreren, aangezien zij de taal niet spreekt en de cultuur en het gedrag van de mensen niet begrijpt. Achter haar rug om werd veel over eiseres geroddeld vanwege haar Joodse afkomst, haar criminele antecedenten en haar lesbische geaardheid. Als gevolg van deze roddels voelde eiseres zich afgewezen, ondervond zij discriminatie en werd het haar onmogelijk gemaakt een sociaal netwerk op te bouwen. Bovendien heeft eiseres schildklierproblemen en heeft zij psychische klachten. In Servië kan zij geen aanspraak maken op een goed functionerend zorgsysteem, waardoor zij bijna een hersenbloeding en een hartinfarct heeft gehad vanwege het gebrek aan goede medische zorg en medicatie. Tot slot is eiseres lesbisch en worden mensen met een homoseksuele geaardheid in Servië doorgaans niet geaccepteerd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) geen toegang tot medische voorzieningen in Servië;
3) de lesbische geaardheid van eiseres.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over haar lesbische geaardheid geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden dat eiseres geen toegang heeft tot medische voorzieningen in Servië.
Servië kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van de situatie voor journalisten en personen van wie aannemelijk is dat zij in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst. Daarnaast dient in individuele zaken bijzondere aandacht te worden geschonken aan LHBTI’s. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Servië, er aanleiding is om aan te nemen dat Servië ten aanzien van haar zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in haar geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiseres heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Servië, voor haar geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Servië in te roepen.
De problemen die eiseres verklaart te hebben ondervonden, heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend geacht om eiseres te kunnen aanmerken als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag). Eiseres heeft hiermee ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – in haar gronden van beroep aangevoerd dat Servië voor haar geen veilig land van herkomst is en dat zij in aanmerking dient te komen voor internationale bescherming in Nederland. Hiertoe verwijst eiseres allereerst naar haar zienswijze. In aanvulling hierop voert eiseres aan dat zij als lesbische vrouw in Servië geen normaal bestaan kan opbouwen maar noodgedwongen een geïsoleerd bestaan heeft moeten leiden nadat zij problemen met haar omgeving heeft ondervonden. Bij terugkeer naar Servië loopt zij het risico mishandeld en gearresteerd te worden vanwege haar seksuele geaardheid. Uit de overgelegde landeninformatie volgt dat de LHBTI-gemeenschap in Servië wordt gediscrimineerd in het sociaal conservatieve Servië en vaak het doelwit is van extreemrechtse groeperingen. Ook volgt hieruit dat homoseksuele koppels niet mogen trouwen en geen kinderen mogen adopteren. Verweerder had de persoonlijke achtergrond van eiseres tevens in de beoordeling moeten betrekken, waarbij eiseres erop wijst dat zij het grootste deel van haar leven in Duitsland heeft gewoond en dat zij geen sociale- of familiebanden heeft in Servië. Eiseres beroept zich verder op het ontbreken van toereikende medische zorg in Servië en verwijst hiertoe naar haar zienswijze. Medische stukken zijn reeds opgevraagd maar nog niet ontvangen. Tot slot betoogt eiseres dat verweerder geen inreisverbod had mogen opleggen, omdat dit strijdig is met artikel 8 van het EVRM.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de behandeling van het beroep ter zitting, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, gepland stond op 1 oktober 2020. Op 24 september 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres zich teruggetrokken. Om eiseres in staat te stellen een nieuwe gemachtigde te vinden, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden. Op 6 oktober 2020 heeft de nieuwe gemachtigde van eiseres zich bij de rechtbank gemeld. Ter zitting heeft eiseres echter aangegeven niet met deze gemachtigde door te willen, waarna de gemachtigde zich heeft teruggetrokken. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om aanhouding van de behandeling van het beroep afgewezen, omdat de behandeling al een keer eerder is aangehouden met het doel om eiseres de kans te geven een nieuwe gemachtigde te vinden. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat in de algemene asielprocedure strikte termijnen gelden om uitspraak te doen op het beroep en eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar zaak voor te bereiden. De rechtbank zal in het navolgende de beroepsgronden die de eerste gemachtigde van eiseres bij de rechtbank heeft ingediend aangevuld met hetgeen door eiseres ter zitting naar voren is gebracht, behandelen.
7.2.
De enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep maakt – zonder nadere specificering – niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit uitvoerig op de door eiseres ingebrachte zienswijze ingegaan. Nu eiseres in haar gronden van beroep niet heeft aangegeven in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten, kan deze beroepsgrond niet slagen.
7.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van
12 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:13) geoordeeld dat de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. In Servië is wet- en regelgeving die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, die wet- en regelgeving wordt toegepast en er is daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Servië algemeen gezien geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt, waardoor de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Servië geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Servië in haar specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7.4.
Bij de herbeoordeling van de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst op 20 september 2019 heeft verweerder bevestigd dat Servië nog altijd aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst. Wel heeft verweerder hierbij opgenomen dat in individuele zaken bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan LHBTI’s. Nu verweerder geloofwaardig acht dat eiseres lesbisch is, heeft verweerder beoordeeld of de problemen die eiseres als gevolg van haar seksuele geaardheid in Servië heeft ondervonden, maken dat zij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dient te worden aangemerkt dan wel dat zij hierdoor een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Servië.
Eiseres heeft over de problemen die zij in Servië heeft ondervonden, verklaart dat LHBTI’s geïsoleerd worden, mensen zich gedragen alsof het een besmettelijke ziekte is en dat er veel wordt geroddeld. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat deze algemene problemen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor internationale bescherming. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij juist vanwege haar homoseksuele geaardheid geen normaal bestaan heeft kunnen leiden in Servië. Immers, eiseres verklaart tevens dat zij niet bekend is met de taal, de cultuur en het gedrag van de mensen en geeft aan dat zij zich ook geïsoleerd voelde vanwege haar Joodse achtergrond en haar strafrechtelijk verleden. Tegelijkertijd had eiseres in Servië een goede baan, zodat zij in haar eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien, en heeft zij daar ook vrienden gemaakt. De omstandigheid dat eiseres het moeilijk heeft gehad in een voor haar vreemd land en dat zij zich hier niet thuis voelde, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat zij aangemerkt dient te worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
Uit de door eiseres bij haar zienswijze overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland van 29 februari 2020 met bijbehorende bijlagen volgt dat aanvallen en bedreigingen van LHBTI’s een groot probleem is in Servië en dat de autoriteiten hiertegen onvoldoende optreden, maar uit eiseres eigen verklaringen volgt niet dat zij zelf stelselmatig is gediscrimineerd of fysiek dan wel verbaal is mishandeld. Eiseres heeft enkel verklaard dat over haar is geroddeld door haar omgeving mede als gevolg van haar lesbische geaardheid en dat zij zich hierdoor niet thuis voelde in Servië. In het geval van problemen vanwege haar seksuele geaardheid, mag bovendien van eiseres verwacht worden dat zij zich wendt tot de Servische autoriteiten voor bescherming. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om deze bescherming in te roepen of dat het inroepen van bescherming bij voorbaat zinloos is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Servië voor haar persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
7.5.
Eiseres heeft verklaard een schildklieraandoening te hebben en te kampen met gewrichtspijnen en stressklachten, als hoofdpijn en een verhoogde hartslag, maar heeft deze problematiek tot op heden niet met medische verklaringen en/of rapporten van medisch deskundigen onderbouwd. Ter zitting geeft eiseres aan deze stukken wel in haar bezit te hebben en heeft zij aangeboden deze stukken in het geding te brengen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen om eiseres hiertoe in staat te stellen. Deze stukken hebben immers betrekking op de medische behandeling die eiseres in Nederland ontvangt. Ook al volgt de rechtbank eiseres in haar verklaringen omtrent haar medische problematiek, dan heeft eiseres daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat zij geen adequate medische behandeling kan krijgen in Servië. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft iedere staatsburger in Servië gratis toegang tot publieke gezondheidszorg. Hoewel kwetsbare groepen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de gezondheidszorg, betreft dit met name financiële beperkingen. In het algemeen kan er dan ook vanuit gegaan worden dat eiseres in Servië medische behandeling kan verkrijgen, indien zij dit nodig heeft. Eiseres heeft niet met rapporten onderbouwd dat dit niet het geval is en dat behandelmogelijkheden voor haar persoonlijk niet beschikbaar zijn. Uit haar verklaringen komt ook niet naar voren dat zij de kosten van de medische zorg niet heeft kunnen betalen, nu zij heeft verklaard in Servië een baan met een goed inkomen te hebben gehad. Bovendien volgt uit de verklaringen van eiseres ter zitting dat zij in Servië onder behandeling van een arts heeft gestaan, dat bloed bij haar is afgenomen en dat medicatie aan haar is voorgeschreven. Indien eiseres van mening is dat zij de verkeerde medicatie heeft ontvangen, ligt het voor de hand dat zij zich opnieuw tot de arts dan wel tot een andere arts in Servië wendt. Hoewel eiseres stelt dat het niet mogelijk is om van arts te wisselen, heeft zij dit niet nader toegelicht of met stukken onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiseres geen toegang heeft tot medische voorzieningen in Servië.
7.6.
Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat bij het bestreden besluit ten onrechte een inreisverbod is opgelegd, nu het eerder aan eiseres opgelegde inreisverbod door Duitsland nog geldig is tot 19 oktober 2021. De rechtbank is evenals verweerder van oordeel dat daarom aan dit onderdeel van het bestreden besluit een gebrek kleeft. Om die reden is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het ziet op het opleggen van het inreisverbod, en laat het bestreden besluit voor het overige in stand.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener die namens eiseres het beroepschrift heeft ingediend, mr. A.H.A. Kessels.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het opleggen van een inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.