Uitspraak
Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Beschikking op het op 11 oktober 2019 ingekomen verzoek van:
[X]
[Y]
Procedure
voorlopigbij de vader zullen zijn:
- in de even jaren op tweede kerstdag, te beginnen in 2020, en in de oneven jaren op eerste
- kerstdag;
- in de even jaren tijdens Oud en Nieuw, te beginnen in 2020;
- in de even jaren tijdens Pasen, te beginnen in 2020, en in de oneven jaren tijdens
- Pinksteren, te beginnen met 2021;
- gedurende de verjaardagen van de kinderen in de oneven jaren, te beginnen in 2021;
- gedurende de verjaardagen van de vader, zijn huidige partner en zijn huidige kinderen;
- gedurende de eerste helft van de kerstvakantie;
- gedurende de eerste twee weken in de zomervakantie;
- gedurende de tweede helft van de herfst-, krokus- en meivakantie;
Beoordeling
gezamenlijkuitoefenen. Daarvoor is een adequate communicatie vereist. Bovendien leert de ervaring dat de omstandigheden waaronder zorgregelingen moeten worden uitgevoerd kunnen veranderen, bijvoorbeeld omdat schooltijden veranderen, de kinderen (andere) nevenactiviteiten krijgen of de tijden daarvan veranderen et cetera. Ook kunnen zich meer of minder verwacht omstandigheden voordoen waarin beslissingen moeten worden genomen over gezagskwesties, zoals noodzakelijke medische ingrepen. Daarvoor is telkens opnieuw communicatie nodig. De moeder heeft erop gewezen dat tussen partijen een machtsstrijd woedt. Dit lijkt, gezien het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen naar hem te verplaatsen, een terechte observatie. Verder heeft zij betoogd dat de vader, zodra er een ondertoezichtstelling is, meewerkt maar dat hij daarmee ophoudt zodra die ondertoezichtstelling afgelopen is. Ook dit komt de rechtbank juist voor. Immers, de vader heeft een aantal ook door de raad wenselijk geachte interventies ten behoeve van de kinderen geblokkeerd. Dit is zorgelijk. Het is niet werkbaar als ouders, omdat elke communicatie ontbreekt, gezagskwesties telkens opnieuw via een artikel 1:253a BW-procedure aan de rechter moeten voorleggen om weer verder te kunnen. Nog minder wenselijk is het als hulpverlening voor de kinderen achterwege blijft omdat ouders de gang naar de rechter, met alle stress van dien, willen voorkómen. In dit geval zal ook geen jeugdwerker regie kunnen gaan voeren, omdat de rechtbank, op de in de aparte beschikking vermelde gronden, voor een ondertoezichtstelling geen reden ziet. Buiten dat zijn de kinderen nog jong en is het niet de bedoeling dat permanent een maatregel als een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de ouders, vanuit hun parallelle situaties, in staat zijn om het gezamenlijk gezag uit te oefenen. In parallel ouderschap ziet de rechtbank, gezien het hiervoor overwogene en het ontbreken van een wil bij beide partijen om het gezamenlijk gezag op deze manier vorm te geven in dit geval voor deze ouders geen heil.