ECLI:NL:RBDHA:2020:12181
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende sociale en economische binding en schending hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar oom in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de Minister afgewezen op basis van onvoldoende financiële middelen en twijfels over de intentie van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Minister als kennelijk ongegrond verklaard zonder haar te horen.
De rechtbank oordeelde dat de Minister de hoorplicht had geschonden, omdat er wel degelijk twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de Minister de aanvraag op drie gronden had afgewezen, waarvan er één in het bestreden besluit niet meer werd tegengeworpen. Eiseres had bovendien aanvullende stukken overgelegd die haar financiële situatie en binding met Pakistan onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de Minister eiseres had moeten horen over deze stukken.
Desondanks oordeelde de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat de Minister op goede gronden had geoordeeld dat er sprake was van vestigingsgevaar. Eiseres had onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan aangetoond om te concluderen dat zij tijdig zou terugkeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen ervan. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht werd aan haar vergoed.