In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op dat moment 21 jaar oud was, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, omdat zijn moeder in Nederland een asielvergunning had verkregen. De staatssecretaris had deze aanvraag echter afgewezen, met het argument dat de gezinsband tussen eiser en zijn moeder, die in Nederland verbleef, verbroken was. Eiser had eerder in Denemarken gewoond en daar een aanvraag voor gezinshereniging ingediend, die was ingewilligd. Echter, de staatssecretaris stelde dat eiser in 2014 zelfstandig was gaan wonen en dat de gezinsband was verbroken door het vertrek van zijn moeder naar Nederland.
Eiser voerde aan dat hij altijd tot het gezin van zijn moeder had behoord en dat de omstandigheden van de oorlog in Syrië hem verhinderden om tegelijkertijd met haar naar Denemarken te vluchten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gezinsband verbroken was, omdat eiser tussen 2014 en 2017 buiten het gezin van zijn moeder had geleefd en zij vrijwillig naar Nederland was gegaan. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.