ECLI:NL:RBDHA:2020:12168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
AWB 20/454 en AWB 20/2361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van familierechtelijke relatie en identiteit

In deze zaak hebben vier Eritrese eiseressen beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' ongegrond heeft verklaard. De besluiten zijn genomen op 23 december 2019, na een hoorzitting op 14 november 2019 waarbij de referent, de broer van de eiseressen, is gehoord. De rechtbank heeft op 4 november 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer in Middelburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent. Verweerder heeft aangevoerd dat de eiseressen hun gestelde identiteit niet aannemelijk hebben gemaakt en dat er geen substantiële indicatieve documenten zijn overgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseressen, waaronder documenten van Eritrese autoriteiten en schoolrapporten, niet overtuigend geacht.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de eiseres 1 een eigen gezin heeft gesticht, waardoor de gezinsband met de referent is verbroken. De overige eiseressen hebben niet aangetoond dat er hechte persoonlijke banden met de referent bestaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van de eiseressen ongegrond heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/454 en AWB 20/2361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 1]
[Naam 2], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 2]
[Naam 3], eiseres 3, V-nummer: [V-nummer 3]
[Naam 4], eiseres 4, V-nummer: [V-nummer 4]
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J.J.F.M. van Raak en mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 december 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [Naam 5], referent. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.

Overwegingen

1. Eiseressen stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1], [geboortedatum 2], [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referent stelt de broer van eiseressen te zijn. Ten behoeve van hun overkomst naar Nederland heeft hij mvv’s voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ aangevraagd.
2. Bij besluit van 28 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 14 november 2019 heeft verweerder referent gehoord op een hoorzitting. Bij de bestreden besluiten is het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
3. Op wat eiseressen daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit
4. Verweerder volgt de door eiseres 1 gestelde identiteit en neemt ten aanzien van eiseres 4 aan dat er sprake is van bewijsnood bij het onderbouwen van de identiteit. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de identiteit van eiseres 2 en eiseres 3 niet aannemelijk is gemaakt. Eiseressen voeren aan dat verweerder dat ten onrechte doet. Daarbij wijzen zij op een tweetal in bezwaar overgelegde documenten van de lokale Eritrese autoriteiten en op de in beroep overgelegde schoolrapporten.
5. Eiseres 2 en eiseres 3 hebben geen officiële documenten overgelegd die de door hen gestelde identiteit kunnen onderbouwen. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet langer in geschil dat het voor hen mogelijk moet zijn geweest om geboorteakten over te leggen. Reeds om die reden is er geen sprake van bewijsnood. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat de documenten die wel zijn overgelegd, niet zijn aan te merken als substantiële indicatieve documenten. De verklaringen van de lokale Eritrese autoriteiten vermelden geboortedata die afwijken van de geboortedata die referent en de hier te lande verblijvende zus van referent hebben genoemd in hun asielprocedures. Ook is er sprake van verschillende administratiekantoornummers, zijn er geen pasfoto’s op de verklaringen aangebracht en ontbreken er diverse persoonsgegevens. Ten aanzien van de schoolrapporten heeft verweerder ter zitting terecht het standpunt ingenomen dat deze mogelijk enige indicatieve waarde hebben, maar dat het niet gaat om substantieel indicatieve documenten omdat niet de volledige geboortedatum wordt vermeld. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geen aanleiding gezien om nader onderzoek aan te bieden.
Familierechtelijke relatie
6. Verweerder heeft aan eiseressen tegengeworpen dat zij hun gestelde familierechtelijke relatie als zus van referent niet aannemelijk hebben gemaakt. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het voor hen mogelijk had moeten zijn om geboorteakten en een
family residence cardover te leggen, waarmee deze gestelde familierechtelijke relatie aannemelijk had kunnen worden gemaakt. Dit hebben eiseressen niet betwist.
7. Hieruit volgt dat eiseressen niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de gevraagde mvv’s. Omdat de rechtbank streeft naar een finale beslechting van het geschil, zal echter ook nog op het volgende worden ingegaan.
Feitelijke gezinsband
8. Verweerder heeft aan eiseres 1 tegengeworpen dat zij een eigen gezin heeft gesticht zodat de gezinsband met referent is verbroken. Aan eiseres 2, eiseres 3 en eiseres 4 heeft verweerder tegengeworpen dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden met referent. Eiseressen voeren daartegen aan dat zij met referent hebben samengewoond en dat referent zowel emotioneel als financieel zorg voor hen heeft gedragen.
9. Uit de aanvulling van de aanvraag op 7 mei 2019 is gebleken dat eiseres 1 in 2008 is gehuwd en uit huis is gegaan. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat de gezinsband met referent is verbroken. Bij deze aanvulling van de aanvraag is ook vermeld dat eiseres 1 bleef helpen in de opvoeding, dat zij elke dag boodschappen kwam brengen en dat zij financiële steun verleende. Deze stellingen zijn echter niet verder onderbouwd en laten bovendien onverlet dat eiseres 1 eerst en vooral deel uitmaakte van haar eigen gezin.
10. Eiseres 1 stelt dat zij in 2015 is gescheiden en daarna weer in het ouderlijk huis met referent heeft samengewoond. Eiseres 2, eiseres 3 en eiseres 4 stellen altijd met referent te hebben samengewoond tot aan diens vertrek in 2016. Niet in geschil is echter dat samenwoning weliswaar een sterke indicatie is om de vereiste hechte persoonlijke banden aan te nemen, maar dat het daarvoor niet voldoende is. De stellingen van eiseressen dat referent zowel in emotionele als in financiële zin zorg voor hen heeft gedragen, is anders dan met een enkele verklaring van referent tijdens de hoorzitting van 14 november 2019 niet onderbouwd. Verweerder heeft eiseressen daarom niet ten onrechte terecht niet gevolgd in de gestelde feitelijke gezinsband met referent.
Belangenafweging
11. Verweerder heeft voor het geval er toch sprake zou zijn van gezinsleven tussen eiseressen en referent een belangenafweging gemaakt die in het nadeel van eiseressen is uitgevallen. Eiseressen voeren aan dat verweerder daarbij diverse aspecten ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen.
12. Het door verweerder gekozen uitgangspunt dat er geen sprake is van een inmenging in bestaand gezinsleven nu het gaat om een aanvraag voor een eerste toelating is niet bestreden. Wel stellen eiseressen dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het in de eerste plaats in hun belang is om gezinsleven met hun vader uit te oefenen. Daarbij stellen zij dat hun vader zich niet om hen bekommert. Deze stelling is echter geenszins onderbouwd. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de vader van eiseressen betrokkenheid heeft getoond door in deze procedure behulpzaam te zijn met het produceren van stukken.
13. Verder voeren eiseressen aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij een belasting van het Nederlandse voogdijsysteem zouden vormen. Daarbij wijzen zij erop dat eiseres 1 als meerderjarige de voogdij van eiseres 2, eiseres 3 en eiseres 4 op zich zou kunnen nemen. Dit is echter een onzekere toekomstige gebeurtenis die daarom niet in het voordeel van eiseressen kan wegen.
Conclusie
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseressen terecht ongegrond heeft verklaard.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.