4.1.Het BMA heeft op 18 en 27 februari 2020 aanvullende medische nota’s uitgebracht. De nagekomen medische informatie heeft het BMA geen aanleiding gegeven tot wijziging van de conclusies van het eerdere advies van 9 januari 2019.
5. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
Volgens het beleid van verweerder ten aanzien van artikel 64 van de Vw, neergelegd in paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, kan de IND uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Volgens paragraaf A3/7.1.3 van de Vc krijgt de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behadeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Volgens paragraaf A3/7.1.5 van de Vc - voor zover van belang - rust de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling.
Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de vraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.
Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt niet voorbij gegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden (zie onder meer de uitspraak van 15 mei 2017). Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van moet vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. Met een contra-expertise kan eiser de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
7. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder het BMA-advies - mede gelet op de aanvullende nota’s van 18 en 27 februari 2020 - aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Eiser betoogt - kort gezegd - dat dit niet het geval is, nu hij met informatie van zijn behandelaars aannemelijk heeft gemaakt dat het BMA-advies en de aanvullende nota’s niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het advies en de nota’s. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat het BMA in zijn advies van 9 januari 2019 (BMA-advies) niet inzichtelijk zou hebben gemaakt waarom eiser - die psychotische klachten heeft - tijdens de reis wel begeleid dient te worden door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (spv’er), maar geen fysieke overdracht aan de toekomstige behandelaar is geïndiceerd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet kan worden gevolgd. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser in staat moet worden geacht om na de reis zelf contact te leggen met de in het BMA-advies genoemde behandelaar. Niet is onderbouwd dat eiser hiertoe niet in staat zou zijn. Bovendien heeft eiser, zo heeft verweerder ook in het verweerschrift toegelicht, in Nederland ook zelfstandig zijn weg naar zijn behandelaars heeft gevonden. Niet valt in te zien waarom dit in Burkina Faso anders zal zijn. Daarbij wijst de rechtbank voorts nog op de ter zitting door verweerder gegeven toelichting dat de spv’er die eiser tijdens de reis begeleidt continu met hem in contact staat en op het moment dat dit bij aankomst noodzakelijk wordt geacht, contact kan zoeken met een medicus ter plaatse (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2015). De beroepsgrond dat het BMA-advies op dit punt onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen en niet inzichtelijk zou zijn, slaagt daarom niet.
10. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende inzichtelijk is, omdat geen onderzoek is verricht naar alle voor eiser benodigde behandelingen, dus ook die behandelingen die hij in de toekomst zal moeten ondergaan, overweegt de rechtbank als volgt.