ECLI:NL:RBDHA:2020:12131
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring hoofdzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekster, die ook optreedt namens haar minderjarige dochter, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 9 juli 2020, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd aangemerkt op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens werd er een inreisverbod voor twee jaar opgelegd aan verzoekster.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 7 augustus 2020, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar waarnemend gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de hoofdzaak, er geen grond is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek is dan ook afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.