ECLI:NL:RBDHA:2020:12129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
NL20.14014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, mede namens haar minderjarige dochter, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek kennelijk ongegrond achtte op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had eerder Iran op legale wijze verlaten en was via Oostenrijk en Duitsland naar Nederland gereisd. Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 werd eiseres bijgestaan door een waarnemer van haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag niet aannemelijk was gemaakt en dat de gestelde betrokkenheid bij milieuactivisten niet voldoende was onderbouwd. Eiseres had ook geen objectieve verifieerbare documenten overgelegd ter ondersteuning van haar claims. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd een inreisverbod voor twee jaar opgelegd, waartegen eiseres bezwaar maakte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien er geen gezinsleven bestond dat bescherming vereiste. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar werd op 14 augustus 2020 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14014
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] (eiseres), mede namens haar minderjarige dochter

[eiseres 2], eiseressen
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres, mede gedaan ten behoeve van haar dochter [eiseres 2] , tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Daarbij is tegen eiseres een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het door eiseres ingediende verzoek, geregistreerd onder zaaknummer NL20.14015, plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van Empel-Bouman, zijnde de waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi in de bron- en doeltalen Farsi en Nederlands. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is geboren op [1967] en [eiseres 2] is geboren op [2006] . Beiden hebben de Iraanse nationaliteit.
1.2.
Eiseressen hebben Iran op 9 januari 2018 op legale wijze, per vliegtuig en op eigen naam verlaten en zijn in het bezit van een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven Schengen-visum op 10 januari 2018 Nederland ingereisd. Eiseressen zijn achtereenvolgend
doorgereisd naar een zus van eiseres in Oostenrijk, alwaar zij op 12 januari 2018 aankwamen en een tijdje hebben verbleven, en naar Duitsland. In Duitsland hebben eiseressen op 12 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. De behandeling van deze aanvraag is in het kader van een zogenoemde Dublinclaim aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen. Op 5 juli 2018 zijn eiseressen Nederland opnieuw ingereisd en heeft eiseres de onderhavige asielaanvraag ingediend.
1.3.
De echtgenoot respectievelijk vader van eiseressen heeft Iran voor het laatst op
18 januari 2009 verlaten. Hij woont en werkt in ieder geval sinds zijn huwelijk met eiseres in Koeweit. Hij heeft aldaar rechtmatig verblijf.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen vanwege politieke activiteiten van eiseres’ echtgenoot;
3. toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran.
3. Verweerder heeft de elementen 1 en 2 geloofwaardig geacht. Verweerder heeft element 3 ongeloofwaardig geacht. De aan de aangevoerde elementen ontleende vermoedens alsook de vermoedens over wat eiseres bij terugkeer naar Iran te wachten staat, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Hetgeen verweerder geloofwaardig heeft geacht, kwalificeert naar zijn mening niet als een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft de asielaanvraag als
kennelijkongegrond afgewezen omdat eiseres zich in Duitsland van haar paspoort heeft ontdaan.
Element 3
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaringen de gestelde toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran, die geheel berusten op verklaringen van derden, niet aannemelijk heeft gemaakt en dat ze evenmin objectieve verifieerbare documenten heeft overgelegd die de gestelde toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran onderbouwen. De schriftelijke verklaring van eiseres’ zus heeft niet de bewijswaarde die eiseres daaraan toegedicht wil zien, omdat deze zus niet als objectieve bron kan worden aangemerkt.
De omstandigheid dat eiseres niet meteen na haar aankomst in het Schengengebied bescherming heeft ingeroepen doet bovendien afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen documenten heeft met betrekking tot de verdenking van betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran doordat er bij een verdenking niet meteen een strafzaak is. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Iran is niet op te maken dat er voordat er een strafzaak aanhangig is gemaakt al toegang is tot documenten. Voor zover eiseres weet loopt een dergelijke procedure nog niet tegen haar, zodat zij nog niet de beschikking heeft over dit dossier.
6. De rechtbank stelt voorop dat aan eiseres is om de door haar aan haar aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in haar asielrelaas tegenover verweerder aannemelijk te maken. Als er geen van de Iraanse autoriteiten opgestelde documenten voorhanden zijn ter onderbouwing van de gestelde toegedichte betrokkenheid bij
milieuactivisten in Iran omdat tegen eiseres nog geen strafrechtelijk onderzoek is gestart, zoals eiseres in beroep heeft gesteld, dan kan de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran dan ook alleen plaatsvinden aan de hand van de verklaringen van eiseres daarover en andere documenten die eiseres wel heeft overgelegd ter onderbouwing hiervan.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet de informatie over de functie van de vriend van de zwager heeft meegenomen bij de bestreden besluitvorming. Haar aanname dat in haar klantenportefeuille mensen van de milieubeweging zitten wordt bevestigd door de berichten die zij via haar zwager kreeg van de vriend van deze zwager. Eiseres meent dat de informatie van deze vriend betrouwbaar en dus geloofwaardig geacht moet worden, omdat hij werkzaam is bij de veiligheidsdienst.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaring dat haar zwager haar heeft verteld dat vorenbedoelde vriend werkzaam is bij de veiligheidsdienst, haar aanname dat in haar klantenportefeuille mensen van de milieubeweging zitten en zij daarom van betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran wordt verdacht, niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft immers geen enkele informatie weten te verstrekken op grond waarvan haar stelling dat vorenbedoelde vriend bij de veiligheidsdienst werkzaam zou zijn, geverifieerd kan worden. Zo zijn de naam en de functie van deze vriend ongewis gebleven. Verweerder heeft eiseres dan ook niet hoeven volgen in haar stelling dat deze persoon werkzaam is voor de veiligheidsdienst en daarom evenmin in wat deze persoon zou hebben verklaard over de toegedichte betrokkenheid van eiseres bij milieuactivisten in Iran.
Voorts is de rechtbank, wat betreft de verklaringen van eiseres over de “de auditu” verklaringen van deze vriend, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, gezien de verklaringen van eiseres, de vriend van de zwager enkel aan deze zwager heeft gemeld dat eiseres ervan verdacht wordt dat zij zou hebben deelgenomen aan bijeenkomsten van milieuactivisten en dat zij hun penningmeester en accountant zou zijn geweest. Echter, waar de gestelde verdenkingen en daardoor de gestelde inval op
11 januari 2018 in eiseres’ woning gestoeld zouden zijn blijft totaal in het midden. Ook daarom heeft eiseres niet aannemelijk weten te maken dat zij in Iran in verband wordt gebracht met activiteiten van milieuactivisten.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de schriftelijke verklaring van haar zus in onvoldoende mate bij de besluitvorming is betrokken. Deze zus heeft uit eigen wetenschap gedetailleerd en authentiek verklaard. Verweerder heeft deze schriftelijke verklaring niet beoordeeld conform paragraaf 3.2.1.2 van de Werkinstructie 2014/10.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat aan de overgelegde schriftelijke verklaring van een van de zussen van eiseres niet de bewijswaarde toekomt die eiseres daaraan toegedicht wil zien. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze verklaring niet afkomstig is van een objectieve bron, omdat het door een familielid van eiseres is opgesteld. Voorts is van belang dat de inhoud van deze verklaring niet wordt ondersteund met andere vaststaande feiten en omstandigheden dan wel objectieve verifieerbare gegevens. Bovendien volgt uit de inhoud van deze verklaring niet om welke redenen eiseres zou worden gezocht en of het iets te maken heeft met toegedichte banden met milieuactivisten.
Gezien het voorgaande heeft eiseres dus ook met de overgelegde schriftelijke verklaring van
een van haar zussen de gestelde toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran niet aannemelijk gemaakt.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij niet meteen asiel heeft aangevraagd. Eiseres heeft bewust gewacht met het indienen van de asielaanvraag. Ze wilde geen overhaaste beslissing nemen en eerst kijken of terugkeer naar Iran mogelijk was. De impact van een asielaanvraag is voor zowel haar als voor haar kind groot. Ze had een visum en verbleef dus rechtmatig in Europa.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de redenen die eiseres noemt, geen redenen zijn die rechtvaardigen dat zij vanaf het moment dat zij tot de conclusie kwam dat zij bescherming nodig heeft niet zo spoedig mogelijk die bescherming heeft ingeroepen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, op het moment dat eiseres wetenschap krijgt van de door haar gestelde problemen in haar land van herkomst waartegen zij beschermd wenst te worden, het op haar weg lag om die bescherming zo spoedig als mogelijk te vragen. Uit de verklaring van eiseres, als neergelegd op pagina 9 van het rapport nader gehoor van 3 juli 2020, volgt dat zij reeds na het gesprek met haar broer, zus en zwager in Oostenrijk op of rond 12 juli 2018 tot de conclusie kwam dat zij bij terugkeer naar Iran haar eigen vonnis zou schrijven. De rechtbank onderschrijft daarom niet eiseres’ stelling dat zij alvorens een asielaanvraag in te dienen eerst moest bekijken of terugkeer naar Iran mogelijk was en dat zij daarom nog drie weken heeft gewacht met het indienen van een asielaanvraag. Verweerder heeft terecht overwogen dat het feit dat eiseres niet zo spoedig als mogelijk bescherming heeft gevraagd afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
13. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen kenbare integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft uitgevoerd, omdat verweerder de geloofwaardig geachte elementen niet heeft afgezet tegen de niet geloofwaardige elementen. Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling onjuist is uitgevoerd, omdat de situatie van de in Oostenrijk verblijvende zus en zwager van eiseres, die politiek actief zijn, niet is meegewogen. Ook is de algemene situatie in Iran onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. In de periode waarin de inval in eiseres’ woning is gedaan, werden daadwerkelijk milieuactivisten gearresteerd. Verder zijn in die periode in Nederland Kamervragen daarover gesteld.
14. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft eerst vastgesteld welke elementen geloofwaardig zijn en welke elementen niet geloofwaardig zijn. Voorts heeft verweerder beoordeeld of op basis van de geloofwaardig geachte elementen eiseres bescherming behoeft. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom de geloofwaardig geachte elementen geen grond opleveren voor verlening van de gevraagde asielverblijfsvergunning.
Op zich is juist de stelling van eiseres dat verweerder de geloofwaardige geachte elementen niet heeft afgezet tegen het niet geloofwaardige element. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom verweerder daartoe gehouden was. Immers, gezien de verklaringen van eiseres houdt de gestelde toegedichte betrokkenheid van eiseres bij
milieuactivisten in Iran in geen enkel opzicht verband met de politieke activiteiten van haar echtgenoot (dan wel element 1).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door in de besluitvorming niet te betrekken dat eiseres’ zus en zwager politiek actief zouden zijn, niet onzorgvuldig gehandeld. Eiseres heeft dit aspect immers niet aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd en heeft dit aspect ook niet eerder dan ter zitting aangevoerd als een voor haar asielaanvraag relevant aspect. Eiseres heeft verder niet gemotiveerd hoe het politiek actief zijn van haar zus en zwager in de weging ertoe kan leiden dat haar verklaringen over de toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran aannemelijk moeten worden geacht.
De stelling dat verweerder de algemene situatie in Iran ten aanzien van milieuactivisten onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken, kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Immers, nu verweerder de gestelde toegedichte betrokkenheid bij milieuactivisten in Iran niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom verweerder de algemene situatie in Iran ten aanzien van milieuactivisten onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiseres heeft verder niet gemotiveerd waarom de algemene situatie in Iran ten aanzien van milieuactivisten, zoals deze was ten tijde van haar vertrek uit Iran op 9 januari 2018, onderbouwt dat juist zij verdacht zou worden van betrokkenheid bij milieuactivisten en daarom op 11 januari 2018 in haar huis een inval zou zijn gedaan. Met het verwijzen naar de algemene situatie in Iran ten tijde van dan wel rond haar vertrek uit Iran, zoals blijkt uit gegevens van objectieve en verifieerbare bronnen, heeft eiseres nog steeds niet onderbouwd hoe die algemene situatie ertoe zou kunnen leiden dat aannemelijk zou zijn dat juist eiseres in verband wordt gebracht met deze milieuactivisten.
Inreisverbod
15. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte een inreisverbod tegen haar heeft uitgevaardigd. Eiseres heeft familie in Oostenrijk. Zij en haar echtgenoot kunnen elkaar niet in Koeweit of Iran ontmoeten.
16. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet in de weg staat aan het uitvaardigen van een inreisverbod tegen eiseres. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat tussen eiseres en haar familie in Oostenrijk geen familie- en/of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Die banden kunnen daarom er niet toe leiden dat verweerder moest afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod tegen eiseres. Gesteld noch gebleken is dat het voor eiseres en haar echtgenoot onmogelijk is om elkaar buiten het grondgebied van de Europese Unie, Koeweit en Iran te ontmoeten. In de wens van eiseres om haar echtgenoot binnen het grondgebied van de Europese Unie te ontmoeten, heeft verweerder geen reden hoeven zien om van uitvaardiging van het inreisverbod af te zien.
17. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.