ECLI:NL:RBDHA:2020:12127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
20_4547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van handhavingsbesluit wegens onduidelijke last onder dwangsom met betrekking tot bestemmingsplan en gebruik van agrarisch perceel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bestaande uit drie personen, en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. De zaak betreft een handhavingsbesluit dat aan eiser [eiser 1] was opgelegd, waarin hij werd gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn perceel te beëindigen. Dit besluit volgde op eerdere controles door de Omgevingsdienst West-Holland, waarbij geconstateerd werd dat het perceel niet werd gebruikt voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf, maar voor de opslag van auto’s en auto-onderdelen, wat in strijd is met de geldende agrarische bestemming.

Eisers hebben tegen het handhavingsbesluit bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat het gebruik van het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom onvoldoende concreet was geformuleerd, waardoor het voor eiser onduidelijk was welke voertuigen verwijderd moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat zowel het primaire als het bestreden besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht was genomen, omdat de omschrijving van de te nemen herstelmaatregelen niet duidelijk genoeg was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan eisers moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en duidelijkheid in handhavingsbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4547 en 20/4545
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: H. Bottema, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland)

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder [eiser 1] gelast om binnen 2 maanden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [laan] [huisnummer] te [plaats] te beëindigen en beëindigd te houden. Indien hij hieraan geen gevolg geeft verbeurt hij een dwangsom van € 2.000,- per overtreding tot een maximum van € 10.000,-.
Bij besluit van 25 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/4547). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 20/4545).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eisers [eiser 1] en [eiser 3] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , toezichthouder.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Op 8 oktober 2018 heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) een controle uitgevoerd op het perceel [laan] [huisnummer] te Noordwijkerhout, dat eigendom is van [eiser 1] en [eiser 2] . Volgens verweerder is het geconstateerde gebruik strijdig met de ter plaatse geldende agrarische bestemming, omdat er geen sprake is van de uitoefening van een bollenteeltbedrijf.
2.2
Het perceel behoort tot het gebied waarop de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 van toepassing is. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid aangegeven voor het Greenportgebied. Het doel voor het buitengebied luidt: herstructureren en versterken van een vitaal bollencomplex en de landschappelijke kwaliteit inclusief glastuinbouw. Het gebruik van het perceel als opslag voor auto’s en auto-onderdelen past volgens verweerder niet binnen deze visie. Dat gebruik is volgens het college ook niet te legaliseren. Door het perceel te gebruiken voor een met het bestemmingsplan strijdige activiteit handelen eisers in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eerder zijn eisers in 2008, 2010, 2011, 2015 en 2017 al door het bevoegd gezag benaderd om de betreffende strijdigheden (de opslag van auto-onderdelen en auto’s) te beëindigen en beëindigd te houden.
2.3
Bij brief van 15 maart 2019 heeft verweerder eiser [eiser 1] in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen tegen het voornemen hem een last onder dwangsom op te leggen. Van deze mogelijkheid heeft eiser [eiser 1] gebruik gemaakt. Op 28 maart 2019 heeft verweerder een zienswijze ontvangen.
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder [eiser 1] gelast om binnen 2 maanden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [laan] [huisnummer] te [plaats] te beëindigen en beëindigd te houden. Indien hij hieraan geen gevolg geeft verbeurt hij een dwangsom van € 2.000,- per overtreding tot een maximum van € 10.000,-.
2.5
Op 18 juli 2019 is wederom een controle uitgevoerd op het perceel.
2.6
Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot en met twee weken na de beslissing op bezwaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, conform het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften van 18 maart 2020.
Daarbij heeft verweerder bepaald dat eiser [eiser 1] binnen twee weken nadat dit besluit is verzonden de auto’s en auto-onderdelen moet verwijderen en verwijderd moet houden van zijn perceel. Indien hij daaraan geen gevolg geeft verbeurt hij een dwangsom per constatering dat de overtreding voortduurt.
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bestemming van het perceel, voertuigen ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan. Ook zijn voertuigen die voor eigen gebruik worden gebruikt, toegestaan. Het gaat daarbij om voertuigen, die op het terrein zijn geparkeerd en op de openbare weg mogen en kunnen worden gebruikt. Voertuigen die worden gestald op het terrein zijn echter niet toegestaan. Daarmee worden onder andere voertuigen bedoeld, die niet aan de voertuigverplichtingen voldoen
(waaronder: motorrijtuigenbelasting, WA-verzekering en APK-plicht), die niet
op de openbare weg mogen worden gebruikt en die daarom worden gestald op het eigen
terrein. Ook motorvoertuigen, die voor hobbymatige doeleinden dan wel voor
activiteiten gerelateerd aan het ter plaatse gevestigde auto-onderdelenservicebedrijf dan wel voor de camping op het terrein aanwezig zijn, moeten worden verwijderd.
4. Eisers bestrijden dat zij het perceel gebruiken in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. Zij stellen dat de op hun perceel aangetroffen voertuigen hun eigen bezit zijn, zodat er ook geen sprake is van stalling voor derden. Verder voeren zij aan dat het standpunt van verweerder dat op hun perceel met agrarische bestemming alleen agrarische voertuigen aanwezig mogen zijn onjuist is. Tevens stellen zij dat hun land uit twee percelen bestaat, zijnde een bedrijfswoning met twee opritten (woonbestemming-agrarische bestemming) en een perceel land (agrarische bestemming); op de opritten behorende bij de woning mogen naar hun mening geen beperkingen gesteld worden aan het aantal voertuigen dat daar staat. Daarnaast voeren eisers aan dat de exploitatie van de mini-camping (inclusief bijbehorend sanitair) is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan, artikel 36.1 en 36.2, wordt met nadruk gesteld dat het aanbieden van kampeerplaatsen (met een maximum van 15) gedurende de periode 15 maart tot en met 15 oktober niet aan te merken valt als “strijdig gebruik”. Wat het gebruik van het perceel land als agrarische grond bollenteelt-Bollenzone 1 betreft voldoen eisers naar hun mening aan de bestemmings- en gebruiksvoorschriften. Tot 31 december 2019 werd het land verhuurd voor de bollen- en bloementeelt aan twee agrariërs. Vanaf voorjaar 2020 hebben zij de intentie om het land te gebruiken voor de teelt van zonnebloemen. Ten slotte voeren eisers aan dat zij ten tijde van het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de opruimplicht hebben voldaan.
5.1
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”. De in geding zijnde gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch-Bollenteelt Bollenzone 1’
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van de planregels zijn gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder j, van de planregels mogen ondergeschikt aan het bollenteeltbedrijf ook aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden.
Ingevolge artikel 1.66 van de planregels wordt onder kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten verstaan: activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend.
6.1
In wat eisers naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen reden om de bevindingen van de toezichthouder van verweerder, zoals die zijn gedaan op
18 juli 2019 en 8 oktober 2018, niet objectief, onzorgvuldig of voor onjuist te houden.
6.2
Uit de controles is gebleken dat zich op het perceel tientallen auto’s en autowrakken bevinden en dat op diverse plekken losse auto-onderdelen worden opgeslagen. Verder is geconstateerd dat op het agrarische perceel aan de rechterzijde van de woning een tiental busjes/personenauto's staan, die in slechte staat verkeren. Daarnaast is geconstateerd dat aan de linkerzijde van de woning op de inrit 7 voertuigen/autowrakken staan en dat de schuur daar achter vol staat met auto-onderdelen. Verder is ook waargenomen dat aan de rechterzijde van de woning, tegen de openbare weg aan, een schuurtje staat waarin diverse brandbare stoffen en auto-onderdelen zijn opgeslagen.
6.3
Gelet op deze bevindingen van de toezichthouder heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden geconstateerd dat het in geding zijnde perceel niet wordt gebruikt voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a, van de planregels. Daarnaast is van belang dat uit de website van buitenplaats “De Strandwal” blijkt dat de gebroeders Brama beschikken over vele VW-kampeerbusjes en dat de voorheen hobbymatige activiteiten in de vorm van het restaureren en kampeerklaar maken ter plaatse bedrijfsmatig worden voortgezet.
Dat de voertuigen eigendom zijn van eisers, zoals zij stellen, is in dit kader niet van belang.
Evenmin kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gesproken van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, nu die op grond van artikel 1.66 van de planregels uitsluitend in een woning zijn toegestaan en niet daar buiten.
De stelling van eisers dat op delen van het perceel sprake zou zijn van een woonbestemming-agrarische bestemming volgt niet uit de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding. Hetgeen zij in dat verband naar voren hebben gebracht kan dan ook niet slagen.
6.4
Verder heeft het bestreden besluit uitsluitend betrekking op de autowrakken en niet op de mini-camping. Hetgeen eisers over de mini-camping hebben aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.
6.5
Het gebruik van het perceel is dus in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder was dan ook bevoegd, en volgens vaste rechtspraak in beginsel verplicht, om handhavend op te treden.
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2566) en 20 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1316) is het bestuursorgaan op grond van artikel 5:32a van de Awb verplicht in de last de te nemen herstelmaatregelen te omschrijven. De omschrijving van de te nemen herstelmaatregelen moet volgens de Afdeling uit een oogpunt van rechtszekerheid voldoende duidelijk zijn voor de overtreder.
7.2
In dit geval is de last in het dictum van het primaire besluit omschreven als:
“Omdat wij het overtreden van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo in combinatie met
artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' een ernstige zaak vinden en wij
het voortduren en herhalen van de overtreding willen voorkomen, leggen wij u een last
onder dwangsom op.”
en
“Wij geven u een begunstigingstermijn van twee maanden na verzenddatum van het
besluit last onder dwangsom.
Als u de overtreding tijdig ongedaan maakt, verbeurt u geen dwangsom. Als wij tijdens
een controle na de begunstigingstermijn opnieuw de overtreding constateren, verbeurt
u van rechtswege een dwangsom met een bedrag van:
• € 2.000 per constatering (met een submaximum van € 2.000 per week) tot een
maximum van € 10.000 als blijkt dat de overtreding van 2.1, lid 1 onder c van
de Wabo in combinatie met artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied
2015' niet ongedaan is gemaakt.”
In het bestreden besluit is vermeld dat eiser twee weken nadat dit besluit is verzonden, de auto's en auto-onderdelen moet verwijderen en verwijderd moet houden van zijn perceel.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn noch in het primaire noch in het bestreden besluit de te nemen herstelmaatregelen voldoende duidelijk omschreven. In het dictum van het primaire besluit is in het geheel niet vermeld waaruit de strijd met artikel 3 van de planregels bestaat. In het bestreden besluit is weliswaar vermeld dat het om auto’s en auto-onderdelen gaat, maar is niet aangegeven welke voertuigen verwijderd moeten worden.
In het verweerschrift is aangegeven dat voertuigen, die worden gestald op het terrein en niet aan de wettelijke voertuigverplichtingen voldoen, niet zijn toegestaan. Ook moeten motorvoertuigen die voor hobbymatige doeleinden dan wel voor activiteiten gerelateerd aan het auto-onderdelenservicebedrijf dan wel voor de camping op het terrein aanwezig zijn, worden verwijderd. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende expliciet aangegeven hoeveel voertuigen voor eigen gebruik ter plaatse aanwezig mogen zijn. Bovendien leent het opleggen van een last zich niet voor verduidelijking achteraf. Het rechtszekerheidsbeginsel vereist immers dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te worden dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen, en daarmee verbeurte van een dwangsom te verhinderen.
Dit betekent dat zowel het primaire als het bestreden besluit in strijd met artikel 5:32a van de Awb is genomen.
8.1
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
8.2
Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8.3
Verder merkt de voorzieningenrechter nog op dat verweerder bij de voorbereiding van een eventueel nieuw handhavingsbesluit zal moeten onderzoeken en aangeven, bijvoorbeeld - voor zover mogelijk - aan de hand van kentekens of andere kenmerken, welke voertuigen wel en welke niet op het perceel aanwezig mogen zijn.
9. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 356,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 december 2020.
griffier
voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.