ECLI:NL:RBDHA:2020:12114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor Turkse zelfstandige en terugkeerbesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel van arbeid als zelfstandige bij een vennootschap onder firma. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf en niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet voor te leggen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) omdat de eiser niet voldeed aan het documentatievereiste. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder voldoende duidelijk was geweest over de vereiste stukken. Het beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning werd ongegrond verklaard.
Daarnaast was er een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat dit verzoek geen belang meer had, omdat in de hoofdzaak al was beslist. Het verzoek werd afgewezen.
Ten slotte was er een beroep tegen een terugkeerbesluit dat ten overvloede was genomen. De rechtbank oordeelde dat dit besluit geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven riep, omdat er al een terugkeerbesluit was opgelegd. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van dit beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.